3
haar zin kreeg. Gelukkig had Martha, evenals haar moeder en vader, een vroolijk karakter en een zacht gemoed, zoodat zij zich nimmer ontevreden toonde, wanneer er al eens aan een van haar wenschen niet kon voldaan worden. Vader verdiende goed zijn brood, had werk in overvloed en leefde met vrouw en dochter volkomen gelukkig. En toch, Jan Plezier had nog één onvervulde wensch: een zoon te hebben! Niet om hem opvolger in de zaak te maken, hij zou zijn zoon wel wat beters laten worden, maar alleen om een eigen zoon te hebben. Wat zou hij met den jongen wandelen, lezen, spelen, stoeien! Maar de ooievaar liet het bij Martha en bezorgde geen tweede pakketje bij Jan Plezier.
Een van zijn buren die Geelman heette, was drogist. Nu, hij deed zijn naam eer aan, want zijn gezicht was zoo geel als de gedroogde kruiden, die hij verkocht. Geelman was een echte yzegrim en het tegenbeeld van Jan Plezier. De drogist beschouwde met minachting en afkeuring de vroolijkheid van den schoenmaker en zeide, dat het nog wel eens verkeerd met zulke luchthartige menschen kon a fl oopen. Geelman was vreeselijk trotsch op zijn twaalfjarig zoontje, een lummel van een jongen, die nooit met andere jongens speelde, nooit de katten aan den staart trok of honden opjoeg, nooit een gat in zijn kous had of met een blauw oog thuiskwam, nooit door de politie nagezeten werd, maar altijd direct uit school thuiskwam, trouw de Zondagschoolversjes leerde en steeds een schoonen zakdoek bij zich had.
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen