31
onverbeterlijken deugniet. Ze wist niet, wat met hem aan te vangen.
Piet begreep heelemaal niet, waarom zijn zuster hem niet aardig vond. Hij deed toch heusch zijn best om braaf te zijn. Dat hij af en toe eens een grapje maakte, was dat nu zoo erg? Mocht hij dan heelemaal niets doen? Moest hij dan als een houten pop zitten?
Pietje kon er niet bij. Maar hij wou heusch niet met opzet stout zijn. Hij zou zijn
best wel doen om nòg braver te worden.
Met die gedachte ging hij naar huis. En verhaalde daar precies, wat hij dien dag had uitgevoerd, waarop vader en moeder het beiden uitschaterden van plezier. En na dat verhaal nam de schoenmaker zijn hamer, begon, lachend nog, geducht
op een laars te kloppen en zong daarbij:
‘ O Suzanna, wat is het leven schoon! ’
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen