4
Geelman bazuinde luid den lof van zijn zoontje Jozef rond, maar Jan Plezier lachte er wat om. En de drogist zei dan op nijdigen toon tot den schoenmaker, dat ernstige menschen het veel verder brengen dan zulke lachebekken als hij, en dat zijn lachen vroeg of laat wel eens huilen kon worden. Waarop Jan Plezier het opnieuw uitschaterde en den drogist een stuk schoenmakerspek naar het hoofd gooide, dat 't op 's mans neus zitten bleef.
‘ Als ik zoo'n jongen had als jouw Jozef, ’ zei de schoenmaker vaak, ‘ dan stuurde ik hem de straat op en als hij 't hart in zijn lijf had, om zònder blauw oog of bloedneus thuis te komen, liet ik hem niet binnen. ’
Zoo'n vader vond de drogist verschrikkelijk en hij bleef voortgaan den schoenmaker
wijze raadgevingen mede te deelen.
Maar Pieter Bell stoorde zich daar allerminst aan en ging eveneens voort hem uit
te lachen.
‘ Zeg, Marie! ’ zei hij dan tot zijn vrouw, ‘ daar is me
Chr. van Abkoude, Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen