29

Cat schudde Meg wakker.

‘Hoe laat is het?’ mompelde ze.

‘Half acht; we worden om acht uur op de baan verwacht voor een partijtje tennis.’

‘Wat?’

‘Dat ben ik je gisteravond vergeten te zeggen. We spelen tegen Bochco. En Jinx.’

Ze ging rechtop zitten en wreef in haar ogen. ‘Dit is allemaal je reinste waanzin. We gaan naar een kamp in de jungle, wat een vakantieoord blijkt te zijn, om je dochter te zoeken die plotseling alleen nog Spaans blijkt te spreken en die wordt vastgehouden door een drugsbaron met wie we een partijtje gaan tennissen.’

‘Je kan niet zeggen dat je je bij mij verveeld hebt.’

Ze sloeg een arm om zijn nek. ‘Nee, dat is zonder meer waar. En ik kan je wel vertellen dat als ik niet hoefde te tennissen, ik nu een beste wip met je gemaakt had.’

 

Bochco was al op de baan, waar hij zich insloeg met Jinx. ‘Goeiemorgen,’ riep hij opgewekt.

‘Goeiemorgen,’ riep Cat terug. ‘Het spijt me dat we te laat zijn. ’ Hij keek Jinx na, die terugliep naar Bochco’s kant van het net. Wat zwaarder misschien, maar het moest Jinx zijn, dacht hij. Zelfs de manier waarop ze met haar racket zwaaide, verried dat.

Bochco won de service, maar verloor de eerste set, zes-drie. Hij riep Cat naar het net. ‘Luister, jullie zijn sterker dan wij. Waarom ruilen we niet van partner, dan krijgen we misschien een wat betere partij.’

‘Goed,’ zei Cat. ‘Meg, jij speelt met onze gastheer.’

Hij nam Jinx scherp op toen ze om het net kwam. Ze meed zijn blik niet, maar gaf geen enkel teken van herkenning. Cat nam de tijd voor zijn service en overdacht de volgende stap. Ze wonnen de game en wisselden van helft. Cat ging naast Jinx lopen.

‘Luister naar me, maar reageer niet,’ zei hij zacht. ‘Ik ben hier gekomen om je weg te halen en ik moet weten waar je kamer is.’

Que?’ zei ze, terwijl ze haar wenkbrauwen optrok en glimlachte. ‘Ik spreek geen Engels,’ zei ze met een zwaar accent. ‘Spreekt u Spaans?’

‘Godallemachtig, Jinx, wat heb je? Ik ben het, je vader. Ken je me niet?’

Ze waren bij de achterlijn gekomen. Ze haalde glimlachend haar schouders op en wees op zichzelf.

Cat keek snel naar Bochco. Die stond met Meg te praten. ‘Ja, ik ben je komen halen,’ zei hij. Hij moest moeite doen om niet te schreeuwen.

Nu wees ze naar de bal. Ze moest serveren; ze wilde de bal hebben.

Cat werkte de partij in een waas van frustratie en verbijstering af. Bochco en Meg wonnen de volgende twee sets moeiteloos. Bochco gebaarde naar een tuinhuisje bij de baan. ‘Hebben jullie al ontbeten?’ vroeg hij. ‘Eet anders wat met ons mee.’

Ze namen zelf eieren, worstjes en ontbijtspek van een buffet en gingen aan een prachtig gedekte tafel zitten.

‘Een goeie partij,’ zei Bochco, ‘maar jij speelde de laatste twee sets niet al te best.’

‘Ik denk dat ik nog niet goed wakker ben,’ zei Cat, zonder overtuiging. ‘Zeg, waarom heb je deze plek gekozen voor je fabriek en… dit allemaal?’ Hij maakte een handgebaar.

‘De fabriek was de belangrijkste overweging,’ antwoordde Bochco. ‘Ik heb deze plek alleen maar gekozen omdat hij afgelegen is. We zijn op een goeie dag in Leticia in een helikopter gestapt en zijn gaan zoeken. Er was hier een kleine open plek en, niet al te ver naar het noorden, een rivier. Daar krijgen we ons water van. Aanvankelijk was het allemaal nog heel primitief, maar de zaken gingen zo goed dat er veel voor te zeggen was om hier iets permanents neer te zetten. We zijn hier, in alle essentiële opzichten, gevrijwaard tegen belangstelling van buitenaf.’

‘Maar de autoriteiten zullen er op den duur toch een keer achter komen dat dit hier is.’

‘Op den duur misschien wel, ja,’ antwoordde Bochco. ‘Maar jij weet niet hoe we de autoriteiten al geïnfiltreerd hebben. Er gebeurt vrijwel niets bij de politie en het leger dat ik niet weet. Het zal je verbazen hoe goedkoop die informatie is, als je de waarde ervan in aanmerking neemt.’

‘Je bent dus niet bang voor arrestaties?’

‘Natuurlijk niet; maar zelfs als een van mijn mensen gearresteerd zou worden, komt hij nooit voor de rechter en als hij wel voor de rechter komt, wordt hij niet veroordeeld. Wordt hij wel veroordeeld, dan hoeft hij niet te zitten. Er is vrijwel niemand die niet omgekocht kan worden en de uitzonderingen hebben de neiging om te verdwijnen.’

Cat wist niet wat hij moest zeggen. Bochco vergiste zich in het leger; dat kon niet anders. Cat boog zich over zijn eieren. Maar Bochco had hem nog meer te zeggen. ‘Ik kan je vertellen, Bob, dat we dit land over een paar jaar helemaal besturen.’ Hij leunde achterover en nam een slokje sinaasappelsap. ‘Er komt niemand aan de macht zonder onze goedkeuring; er wordt geen ambtenaar benoemd, geen politieman aangetrokken of gepromoveerd, geen legerofficier een bevelvoerende functie gegeven of rechter aangesteld tenzij ik dat zeg. Heb je er ooit wel eens aan gedacht hoe het zou zijn om een heel land tot je beschikking te hebben?’

‘Nee, nooit,’ antwoordde Cat.

‘O, ik wil geen tweede Adolf Hitler worden,’ zei Bochco, het idee wegwuivend, ‘begrijp me goed. Ik heb geen enkele belangstelling voor politiek of de internationale situatie, behalve dan waar die betrekking hebben op mijn zaken. Ik wil dit land niet zelf besturen, ik wil alleen macht hebben over de mensen die dat doen. En, geloof me, het volk zal er wel bij varen.’

‘Hoe?’ vroeg Meg. ‘Ga je iets voor het volk doen?’

‘Zeker,’ antwoordde Bochco. ‘Dit land heeft een staatsschuld van dertien miljard. Nog niet zo groot als die van Brazilië of Argentinië, maar groot genoeg. Die schuld gaan we in één klap afbetalen.’

Cat slikte.

Dertien miljard? Hoe kan je dat in godsnaam afbetalen?’

‘Ons consortium is aanmerkelijk meer waard en zo zijn er nog wel zo’n tien, twaalf,’ zei Bochco. ‘En als de schuld eenmaal betaald is, kan het Colombiaanse belastinggeld aan huisvesting, praktische opleidingen, industriële ontwikkeling en, bovenal, de aanpak van het drugprobleem besteed worden.’

‘Ik kan je niet volgen,’ zei Cat. ‘Waarom zou je het drugprobleem in dit land aan willen pakken?’

‘Dat ligt voor de hand,’ zei Bochco, zijn armen spreidend. ‘Een drugprobleem kost een land handenvol geld – het brengt misdaad met zich mee, waar je een grote politiemacht en een goed gevangenisapparaat voor nodig hebt. Wij kunnen het drugprobleem zeer snel oplossen omdat we controle hebben over de produktie. Geen drugs, geen drugprobleem. Wanneer je over vijfjaar naar dit land komt, zal hier algehele welvaart heersen; dan maakt het toerisme een nieuwe vlucht door en zijn de bedelaars en dieven uit de straten verdwenen en de tralies van de ramen en deuren van de huizen. Colombia wordt de parel van het westelijk halfrond. Geloof me, ik ga dat allemaal waarmaken.’

‘Dat is een adembenemend plan,’ zei Meg. ‘En hoeveel mensen zul je uit de weg moeten ruimen om het te realiseren?’

Bochco haalde zijn schouders op. ‘Doet het ertoe? Zoveel als maar nodig is. De verslaafden die niet op de rehabilitatieprogramma’s reageren, moeten zeker weg; zekere elementen in de regering, de rechterlijke macht en vooral de journalistiek zullen aangepakt moeten worden. We moeten de pers in onze macht hebben, maar alleen waar het de dingen betreft die over ons geschreven worden. Dit gaat allemaal zakelijk afgehandeld worden. Dat is het geheim van mijn onderneming – dat deze volgens bewezen bedrijfstechnieken gevoerd wordt.’

Cat keek naar Jinx. Ze had zich zwijgend met haar ontbijt beziggehouden en had zich niet in het gesprek gemengd.

Bochco ging staan. ‘Voelen jullie iets voor een kleine rondleiding?’ vroeg hij.

‘Ja, graag,’ antwoordde Cat. Bochco draaide zich om en zei iets in het Spaans tegen een bediende, en Cat fluisterde in Megs oor: ‘Probeer met Jinx te praten. Kijk of je erachter kan komen waar haar kamer is en hoe ze haar dag doorbrengt.’

Bochco liep voor hen uit naar het hoofdgebouw. Cat ging naast hem lopen en Meg liet zich iets terugvallen met Jinx.

‘Hoe lang heb je erover gedaan om dit allemaal te bouwen?’ vroeg Cat.

‘Nog geen twee jaar,’ antwoordde Bochco. ‘Wanneer je de werkploegen die je aantrekt goed betaalt en hier houdt tot het werk gedaan is, gaat het allemaal heel snel. Nog niet alles is af, maar ik denk dat we over een paar maanden klaar zijn.’

‘Ik zie dat je een landingsbaan laat aanleggen,’ zei Cat.

‘Ja, we krijgen een baan waar een groot straaltransportvliegtuig op kan landen en, niet te vergeten, mijn eigen vliegtuig.’

Ze liepen het pad af en Bochco wees hen op de waterzuiveringsinstallatie, de groentetuin en de boomgaard.

‘We kunnen aardig in onze eigen behoeften voorzien,’ zei hij, ‘maar wanneer de landingsbaan klaar is kunnen we alles wat we nodig hebben rechtstreeks uit Bogota overvliegen.’

‘Ben je hier niet erg van de buitenwereld afgesneden?’ vroeg Cat.

‘Kom, ik zal je wat laten zien,’ zei Bochco. Hij ging hen voor het huis binnen en leidde hen naar Vargas’ kantoor. Vargas keek op van zijn bureau. ‘Stoor je niet aan ons,’ zei Bochco tegen hem. Hij liep door naar een aangrenzende kamer, die vol stond met elektronische apparatuur. ‘Wat je hier ziet, is een compleet communicatiecentrum. We houden op dezelfde manier contact met de buitenwereld als een schip op zee.’ Hij wees op een kast met radioapparatuur en vervolgens op een kast die door een technicus geïnstalleerd werd. ‘We krijgen binnenkort een internationale telefooncentrale. Bij de fabriek worden een paar schotelantennes opgesteld die ons via de satelliet met de buitenwereld verbinden – we kunnen dan ook elk gewenst televisiestation ontvangen. Ik had dit allemaal voor deze bijeenkomst klaar en in bedrijf willen hebben, maar we zijn wat achter op het schema geraakt.’

Bochco liep naar een computerterminal en begon de computerinstallatie toe te lichten.

Maar Cat luisterde niet meer. Bij Bochco’s elleboog stond een Cat One printer en de handleiding lag ernaast. Het boekje lag met de voorkant naar beneden en op de achterkant prijkte Cats foto, die kort na het bootincident genomen was, nadat hij zijn baard had afgeschoren en een paar kilo was afgevallen. De gelijkenis was verdomd goed, dacht Cat. Zijn naam stond met vette letters onder de foto.

‘Onze organisatie kan zich meten met die van iedere andere grote onderneming,’ zei Bochco. ‘We opereren gewoonlijk vanuit ons hoofdkwartier in Cali, maar ik heb hier alle faciliteiten om het concern te besturen.’

Cat liep quasi-geïnteresseerd door het vertrek en bekeek de apparatuur. Hij kwam uit bij Bochco’s elleboog en pakte de handleiding van de printer en bladerde die vluchtig door. ‘Heb je hier een kantoor?’ vroeg hij.

‘Ik heb boven een comfortabele suite en mijn kantoor,’ antwoordde Bochco. Hij bood niet aan om de suite te laten zien. Cat sloeg de handleiding van de printer dicht en legde deze op een boekenplank, uit het zicht van Bochco.

‘Goed, ik heb nog wat te doen,’ zei Bochco. ‘Jullie kunnen de lunch in je chalet gebruiken. Jullie hebben het cursusrooster, hè?’

‘Ja, dat hebben we,’ antwoordde Cat.

Ze volgden Bochco naar de hal van het huis, waar hij zich excuseerde en naar boven ging. Jinx liep als een hondje achter hem aan.

Cat nam Meg bij de hand en voerde haar mee naar buiten. ‘En? Ben je iets te weten gekomen?’

‘Ze woont bij Bochco in zijn suite,’ zei Meg. Ze liepen het pad af naar hun huisje. ‘De andere meisjes zijn ondergebracht in een soort slaapzaal aan de achterkant van het gebouw.’

‘Dat is niet zo best. Het zal moeilijk worden om bij haar te komen als ze de hele tijd in zijn gezelschap is.’ Maar dat maakte de wil om haar en ook Bochco te pakken te krijgen alleen maar groter. ‘Verder nog iets aan de weet gekomen?’

‘Ze zegt dat ze in Cartagena geboren en opgegroeid is, maar het accent klopt niet. Ze zou een Amerikaanse kunnen zijn.’

‘Dit is belachelijk. Dat meisje is Jinx, neem dat nou maar van me aan.’

‘Ze zei nog iets.’

‘Wat?’

‘Ik vroeg haar hoe ze de Anaconda had leren kennen.’

‘En?’

‘Ze zei: “Ik ken Stan mijn hele leven al.”’

‘Jezus, hij heeft iets met haar gedaan, haar met iets ingespoten of zo.’

‘Ze tennist anders niet als iemand die onder invloed van iets is, Cat. Dat meisje lijkt me volkomen normaal – zo normaal als iemand in een milieu als dit maar kan zijn. Zij lijkt het best naar haar zin te hebben bij onze Stan.’

‘Hij heeft iets met haar gedaan,’ hield Cat vol. ‘Ik moet een manier zien te vinden om haar hier weg te krijgen.’

Meg bleef staan en draaide zich naar hem toe. ‘Cat, luister even naar me.’

Hij bleef ook staan, ‘Ik luister.’

‘Misschien ben je niet gek; misschien ís dat meisje je dochter.’

‘Nou, dat is in ieder geval iets.’

Meg vervolgde: ‘Maar ze is je dochter niet meer – dat moet je begrijpen.’

‘Waar heb je het over? Wil je zeggen dat ik haar maar moet opgeven omdat ze zichzelf niet is?’

‘Nee, dat wil ik niet zeggen. Ik weet dat je gaat proberen om haar hier weg te krijgen.’

‘Dat zie je dan goed.’

‘Maar je zal één ding moeten beseffen.’

‘Wat?’ wilde hij weten.

‘Ze wil niet weg.’