11
Een man dirigeerde hen naar een parkeerplaats naast een zestal andere vliegtuigen – een DC-3 en een paar lichte, tweemotorige toestellen. Ze draaiden het vliegtuig en duwden het achteruit onder een camouflagenet. Cat stelde verbaasd vast dat hij op beton stond. De landingsbaan was kennelijk bedekt met een dun laagje aarde en dat was niet het werk van de natuur. Terwijl Cat zijn blik over het terrein liet gaan, werd er een klein huis op een oplegger naar het midden van de landingsbaan getrokken en werd er op andere strategische plaatsen struikgewas aangebracht.
‘Zo is het vliegveld moeilijk vanuit de lucht te zien,’ zei Bluey ‘Ze maken de baan alleen vrij voor mensen die ze verwachten: iemand anders zal dwars door het huis heen moeten vliegen als hij wil landen.’ Hij liep voor Cat uit naar een laag gebouw, dat ook weer onder een camouflagenet schuilging. Ze gingen naar binnen en een man achter een bureau keek op. Hij was minstens zeventig, mager, en had een dun, wit baardje.
‘Bluey,’ zei hij. Hij zag eruit als iemand die zich nergens over verbaasde. ‘Wat kan ik voor je doen?’
‘Hallo, Mac.’ Bluey liet zich in een gammele stoel vallen en staarde omhoog naar de ronddraaiende plafondventilator. ‘Ik moet peut hebben, een auto voor een paar dagen en stempelsop mijn papieren.’
‘Hoeveel peut?’
‘Alleen de vleugeltanks. Zo’n driehonderdvijftig liter, denk ik.’
‘Duizend dollar voor de peut, vooruit, en een borgsom van vijfduizend voor de auto. Over de zegels mag je zelf onderhandelen.’ Hij pakte een microfoon en zei iets in het Spaans. Zijn stem galmde uit luidsprekers over het vliegveld. ‘Er moet hier een capitán rondlopen.’
Bluey telde het meeste van het geld dat Cat hem gegeven had uit. ‘Goed. Wat is het voor een auto?’
jvlac wierp hem een paar sleuteltjes toe. ‘Er staat hier een zo goed als nieuwe Bronco buiten. Als je brokken maakt, moet je hem kopen. Hij is duur.’
‘Duidelijk.’
De deur ging open en er kwam een geüniformeerde Colombiaanse politieman binnen. Cat verstijfde, maar Bluey stond op gaf de man een hand en had een kort gesprek in het Spaans. Er werd even onderhandeld en toen draaide Bluey zich om naar Cat. ‘Geef me een paar duizend.’
Cat gaf hem nog een bundeltje bankbiljetten. Bluey gaf de man de vliegtuigpapieren. De politieman deed een aktentas open, zette hier en daar een stempel op de papieren en vulde vervolgens een lang formulier in, waarbij hij Bluey af en toe een vraag stelde. Cat dacht dat hij op een gegeven moment naar paspoorten vroeg en Bluey schudde zijn hoofd. Cat haalde zijn Ellis-paspoort en Bluey’s paspoort te voorschijn en de man zette er vlot twee stempels in, zonder er verder nog naar te kijken voordat hij ze teruggaf aan Cat. Hij was betaald en het zou hem een zorg zijn wiens paspoorten dat waren. Bluey keek verbaasd, maar gaf de man zonder verder commentaar zijn geld.
‘Kom,’ zei Bluey, toen de politieman was verdwenen, ‘we laden onze spullen in de auto en gaan er zo snel mogelijk vandoor.’ Cat gaf Bluey zijn paspoort. ‘Een cadeautje van Carlos.’
Bluey keek ernaar en begon te lachen. ‘Een prachtkerel toch, die Carlos. Volgens dit paspoort heb ik de afgelopen jaren rondgereisd in Europa. Ik durf te wedden dat hij tegen je gezegd heeft het me pas te geven als het echt moest.’
‘Ja, dat klopt.’
‘Altijd even voorzichtig, onze Carlos.’ Hij keek Cat vragend aan. ‘Waarom nu dan?’
‘Omdat ik geloof dat ik je kan vertrouwen,’ zei Cat, hem recht aankijkend.
‘Bedankt, maat,’ zei Bluey. ‘Een lekker gevoel om weer legaal te zij n. Nu hebben zowel onze paspoorten als de vliegtuigpapieren een stempel van de douane in Cartagena, een echt stempel, dank zij die corrupte smeris. Nu kunnen we zonder problemen gaan en staan waar we willen in Colombia.’ Ze gingen het kleine kantoortje weer binnen.
‘Hoe lang blijf je, Bluey?’ vroeg Mac.
‘Maar een paar dagen.’
‘Het is honderd dollar per dag. Je kan betalen wanneer je vertrekt. Moet er nog iets aan die kist gebeuren?’
‘Nee, die is in orde. Ik zou het fijn vinden als-ie dat nog is wanneer ik terugkom. Wat ik je wou vragen, Mac, werkt Florio nog steeds vanuit het Excelsior hotel in Riohacha?’
Nu was er toch iets waar Mac zich over kon verbazen. ‘Ga je het in een andere richting zoeken, Bluey?’
‘Wat zou ik hier anders in een licht eenmotorig vliegtuig doen?’
‘Ja, die zit daar nog steeds. Maar ik zou hem pas geld laten zien als hij jou wat heeft laten zien.’
‘Reken maar. Bedankt.’
In de auto haalde Bluey een wegenkaart te voorschijn. ‘We zitten hier, bij de duim van dit schiereiland, dat de vorm van een want heeft, zo’n vijftig kilometer landinwaarts. We rijden eerst naar Riohacha, aan de kust, en neuzen daar wat rond.’
‘Waarom rijden we niet meteen door naar Santa Marta?’ vroeg Cat. ‘Het is nog vroeg en zo ver lijkt dat niet.’ Hij wees op de kaart en schatte de afstand aan de hand van de schaalverdeling. ‘Zo’n vierhonderd kilometer.’
‘Voordat we daar speurwerk gaan verrichten, wil ik eerst hier op het schiereiland mijn voelhorens uitsteken, kijken of we wat aan het licht kunnen brengen. Vergeet niet dat ik er een tijdje tussenuit ben geweest. Ik wil eerst m’n draai weer vinden en zien wat er allemaal gebeurt voordat we Santa Marta binnenstormen en vragen beginnen te stellen. Akkoord?’
Cat knikte. ‘Doe wat je het beste lijkt. Wat bedoelde Mac eigenlijk toen hij je vroeg of je het in een andere richting ging zoeken?’
‘Florio is coke-dealer. Ik sta hier bekend als een wietman. Ik heb nog nooit iets anders vervoerd. Klerespul, cocaïne, worden mensen niet goed van. Daar heb ik nooit iets mee te maken willen hebben.’
‘Wat moeten we dan met een coke-dealer?’
‘Er zijn hier geen toeristen in Guajira,’ zei Bluey. ‘Dus de mensen hier zien twee Amerikanen of als kopers of als smerissen *pensen die voor smeris aangezien worden leven niet lang. Dus kunnen we hun maar beter het idee geven dat we kopers zijn.’
‘Ik begrijp het.’
Het idee om voor een dealer aangezien te worden sprak Cat niet erg aan, maar de dood was een nog veel minder aantrekkelijk vooruitzicht.
Ze reden weg in de Ford Bronco, een op het oog gloednieuwe auto met vierwielaandrijving, leren bekleding en airconditioning, en verlieten het vliegveld door een hek in de gaasomheining. Even later kwamen ze bij een armoedige nederzetting; Bluey stopte in de enige straat voor een lemen gebouw.
‘Ik ga even naar dat café om wat bier te kopen. Wil jij iets?’
Cat schudde zijn hoofd. ‘Het is me voor bier nog wat te vroeg, maar ik denk dat ik zo wel trek in iets heb.’
‘Dan zal ik ook wat te eten halen. Blijf jij in de auto.’ Hij stapte uit en ging het café binnen.
Cat keek om zich heen. De nederzetting bestond slechts uit twee rijen lemen huizen met golfijzeren daken en wat hutten, die uit allerlei materialen waren opgetrokken, aan weerszijden van een stoffige weg met diepe sporen. Een varken wroette een paar meter van de auto in de weg en een paar honden lagen te slapen in de ochtendzon. Er verstreken enkele minuten en Cat zag een vrachtwagen aan komen rijden over de weg, zo’n honderd meter buiten het dorp. Er stonden vijf, zes mannen in de laadbak en die leken gewapend te zijn. De vrachtwagen bleef langzaam dichterbij komen en slingerde wat, alsof de bestuurder gedronken had. Plotseling klonk er geknal en het zand om het varken spoot omhoog. Het dier gilde en ging neer. Het worstelde zich overeind en rende van de weg af, slepend met een verlamde poot. Cat zag twee kogelgaten in zijn romp. Het bloed stroomde eruit. Er klonken opnieuw knallen en er vlogen stukjes uit de muur aan de overkant van de straat.
Bluey kwam naar de deur van het café. ‘Hier komen, snel!’ schreeuwde hij.
Cat sprong uit de auto en rende naar binnen. Hij ging naast Bluey staan, die zich plat tegen de muur aan de straatkant gedrukt had. ‘Wat gebeurt hier in godsnaam?’ fluisterde hij tegen Bluey.
‘Een paar autochtonen die wat te veel gesnoven hebben, denk ik,’ antwoordde Bluey. Er klonk weer een salvo van een machinepistool en een groot schilderij aan de achtermuur van het café spatte uit elkaar en viel op de grond. ‘Die jongens verdienen wat voor hen enorme bedragen zijn en snuiven dan alles op wat ze voor hun geld maar kunnen kopen. Het is hier nog een beetje als in het Wilde Westen.’
Cat hoorde de vrachtwagen doorrijden en vervolgens weer een paar schoten. Een minuut later stak Bluey zijn hoofd om de deur.
‘De kust is veilig; we gaan.’ Ze stapten in de Bronco en reden weg. Wonder boven wonder was de auto niet beschadigd. ‘Je moet begrijpen,’ verklaarde Bluey, ‘dat die mensen gewoon te veel geld en cocaïne hebben en dat er hier geen wetten zijn. Zelfs het leger komt zelden een kijkje nemen in Guajira.’
‘Jezus, is het hele land zo?’
‘O, nee, nee. Het is een prima land, grotendeels. Het zijn ook prima mensen. Het is alleen op het schiereiland een wilde boel. Wat overigens niet wil zeggen dat je ergens anders geen zakkenrollers of messetrekkers tegenkomt. Je moet net zo voorzichtig zijn als in een stad als New York.’
Dit was het land, dacht Cat, waar hij twee miljoen dollar in een koffertje mee naar toe had genomen, het land ook waar iemand om God mocht weten wat voor redenen zijn dochter had ontvoerd.
Ze reden een tijdje hobbelend over een zandpad, tussen struiken en cactussen door, en kwamen ten slotte op de kustweg uit bij een plaatsje dat Bluey als Carrizal herkende. Het pad werd hier een weg, zij het geen erg goede. Bluey reed zo snel als de weg toeliet en Cat staarde slaperig naar de blauwe Caribische Zee rechts van hem. De zon stond nu hoog aan de hemel en de hitte begon drukkend te worden. Cat draaide zijn raampje omhoog en zette de airconditioning aan. Ze reden door een verzameling bouwvallige huizen die Auyame heette en kwamen vervolgens in het plaatsje Manaure. Cat bedacht net dat al die plaatsjes erg op elkaar leken toen hij plotseling rechtop in zijn stoel schoot en wees.
‘Daar, Bluey, de boot die achter de treiler voor anker ligt.’
‘Die witte?’
‘Ja, die sport vissersboot.’ Cats hart bonsde in zijn keel. ‘Jezus, jk geloof dat dat ’m is.’
‘Wat?’
‘De Santa Maria, de boot van de piraat.’ Hun uitzicht werd belemmerd door een paar gebouwen en Bluey reed een zijstraat in die naar de zee leidde. Even later kwam het water weer in zicht. Ze keken uit op een haven, open naar het oosten, maar aan de noordkant beschermd door een landtong. Er lagen diverse boten voor anker, waarvan sommige er bijzonder snel uitzagen. ‘Veel van die boten zijn van koeriers,’ zei Bluey, terwijl hij de auto naar de kant van de weg reed en stopte. ‘Ze brengen balen marihuana naar schepen die voor de kust klaarliggen.’ Hij viste een nieuwe verrekijker uit zijn bagage. ‘Kijk hier eens door.’ Cat bracht de kijker bevend naar zijn ogen en stelde hem scherp. Zouden ze zó snel al geluk hebben? De boot sprong in beeld en Cat zag meteen een man in de visstoel op het achterdek zitten die een sigaar rookte. De man was blank, een jaar of vijftig, had grijs haar. Kwam Cat niet bekend voor. Hij keek de hele boot af met de kijker. Er klopte iets niet, maar hij wist niet wat. Hij deed zijn ogen dicht en nam het hele incident nog eens in gedachten door. De boot was aan stuurboord op de Catbird af gekomen en de naam, Santa Maria, was duidelijk zichtbaar geweest op de boeg. Hij deed zijn ogen weer open. Er stond geen naam op de boeg van deze boot, maar dat kon veranderd zijn. Toch was er nog iets dat niet klopte. De davits, de aluminium armen waarmee het volgbootje aan boord werd gebracht. De Santa Maria had geen davits op het achterdek gehad. Maar die konden later aangebracht zijn. Cat bleef kijken terwijl de wind draaide en de boot langzaam met de achtersteven naar hem toe zwaaide. Toen de boot rondkwam, werd er een naam zichtbaar op de achtersteven, Mako, uit Guadeloupe. En plotseling was er een gevoel van teleurstelling, maar dat kwam niet door de naam. Hij kon in de stuurhut kijken. Het stuurwiel van deze boot zat aan bakboord en hij wist zich duidelijk te herinneren dat de piraat de Santa Maria van een stuurboordpositie had bestuurd. Terwijl hij op de Catbird aan was gevaren, had de man zijn hoofd uit de stuurhut gestoken en had, gas terugnemend, de boot bijgedraaid.
‘Ik vergis me,’ zei Cat. ‘Deze boot is ook nieuwer. De Santa Maria zag er minder goed uit.’
‘Weet je het zeker?’ vroeg Bluey.
‘Heel zeker. Excuses voor het loos alarm.’
‘Geeft niks. Blijkt alleen maar uit dat je op scherp staat. Je zat half te pitten totdat die boot in zicht kwam.’
Cat vlijde zijn hoofd tegen de hoofdsteun en Bluey reed weg. Hij was moe van de nacht in het vliegtuig, en nu de opwinding van het zien van de boot bij hem wegebde, voelde hij zich volkomen uitgeblust. Hij dommelde in.
Bluey wekte hem in een buitenwijk van Riohacha. Hij zette de auto aan de kant en hees zich uit zijn schouderholster. ‘Tijd om die dingen onder ons jasje te doen,’ zei hij.
Cat volgde Bluey’s instructies slaperig op en trok een licht safari-jasje over het pistool aan. Hij keek om zich heen. De hutten in de buitenwijk van de stad werden gevolgd door echte, gepleisterde gebouwen met leien daken. De winkels gingen net open en er was vrij veel verkeer op dit uur, dat waarschijnlijk als de ochtendspits van Riohacha gold.
Bluey reed naar het centrum van de stad, dat op de een of andere manier zowel een slaperige als een drukke indruk maakte en parkeerde de auto voor het Excelsior hotel, dat zijn naam geen eer aandeed.
Cat zag tot zijn ergernis dat Bluey de jongen die de auto verreed een honderd-dollarbiljet toestopte en nog eens honderd dollar gaf aan de jongen die hun bagage binnenbracht.
‘Je zal me hier de vrije hand in moeten geven,’ zei Bluey, die zijn geërgerde uitdrukking had gezien. ‘Deze mensen zullen zich echt niet het vuur uit de sloffen lopen voor het geld, maar als we niet gul zij n, vinden we de auto straks zonder wielen terug en heeft niemand iets gezien.’
Even later hadden ze zich geïnstalleerd in een grote hoekkamer van het hotel met uitzicht op zee. Het hotel had een zekere verloederde klasse en Cat twijfelde er niet aan dat het eens betere tijden gekend had. In ieder geval was er warm water. Een langdurig bad weekte het stof van Guajira van zijn lichaam en ontspande zijn verkrampte spieren. Ze hadden meer dan twaalf uur in het vliegtuig en de auto gezeten. Volkomen uitgeput sleepte Cat zich naar het bed en hij viel ogenblikkelijk in slaap.
Het was donker toen Bluey hem wakker schudde. ‘Kom op, maat. Etenstijd.’
Cat zag kans zijn voeten op de grond te krijgen, maar bleef met zijn hoofd tussen zijn handen op het bed zitten. ‘Hoe laat is het?’
‘Een paar minuten voor negen. Ik heb voor negen uur een tafel besteld.’
Cat hees zich moeizaam in de kleren, ‘Ik had in één ruk tot morgenochtend door kunnen slapen. Ik denk trouwens dat ik de maaltijd maar oversla.’
Bluey schudde zijn hoofd. ‘Nee, de maaltijd is belangrijk. We krijgen Florio te zien.’
Cat liep achter Bluey de trap af naar de eetzaal, die ook sporen van vergane glorie vertoonde. De smoking van de ober was wat aan de korte kant, maar het ontbrak de man niet aan waardigheid. Bluey bestelde twee vleesgerechten en een fles Chileense wijn. Het eten overtrof Cats verwachtingen en hij at met smaak. Halverwege de maaltijd stootte Bluey hem onder de tafel aan. Cat keek op en zag een gezelschap van acht personen de eetzaal binnenkomen. Het middelpunt van de groep werd duidelijk gevormd door een onberispelijk gekapte Latino in een crèmekleurig pak, die veel gouden sierraden droeg.
‘Florio,’ zei Bluey op fluistertoon.
Het gezelschap ging aan een grote tafel in de hoek van de eetzaal zitten en bestudeerde de menu’s. De drie mannen die bij Florio aan tafel zaten, waren verwaterde uitvoeringen van hem en de vrouwen waren donker en opzichtig gekleed.
Cat probeerde om niet naar de tafel te staren. Hij had nog nooit een grote dealer gezien, als hij zijn zoon even niet meerekende. De man schepte er duidelijk plezier in om in het middelpunt van de belangstelling te staan en onderdanig op zijn wenken bediend te worden door de ober en het personeel.
‘Uitgegeten?’ vroeg Bluey.
Cat knikte. ‘Ik geloof niet dat ik er nog een nagerecht in krijg.’ Bluey wenkte de ober. ‘Hebt u een paar flessen Dom Perignon?’
‘Welzeker, señor. Altijd.’
‘Zou u dan twee flessen naar Florio’s tafeltje willen brengen? Met mijn complimenten?’
De man spoedde zich weg.
‘Dat is ons visitekaartje,’ zei Bluey tegen Cat. ‘We kunnen terug naar onze kamer.’
De volgende ochtend zaten ze in hun kamer aan het ontbijt toen er op de deur geklopt werd. Bluey deed open en er volgde een kort gesprek in het Spaans. Hij kwam terug naar de tafel. ‘We hebben een afspraak met Florio. Overeen half uur,’ zei hij, boter op zijn geroosterde boterham smerend. ‘Laat je pistool thuis en laat mij het woord doen.’
Ze maakten op de afgesproken tijd hun opwachting in Florio’s suite. Ze werden grondig gefouilleerd door een man met een uitdrukkingsloos gezicht, die de vorige avond aan de tafel had gezeten. Toen hij er zeker van was dat ze geen wapens bij zich hadden, leidde hij hen een zitkamer binnen en wees op een paar stoelen. Het was duidelijk dat Florio het vertrek zelf ingericht had. Het bankstel was massief en bekleed met opzichtig gekleurd, synthetisch fluweel. Een muur werd bijna geheel bedekt door een reusachtig en foeilelijk schilderij van een stierevechter, uitgevoerd in een lichtgevend soort verf. Even later kwam Florio de kamer binnen, gekleed in een rode, zijden ochtendjas. Hij maakte het zich gemakkelijk op een bank tegenover hen en streek over zijn dunne Pancho Villa-snor. Zijn gezicht was bleker en pafferiger dan het de vorige avond had geleken en Cat vroeg zich af of hij make-up op had gehad.
‘Zo, meneer Holland,’ zei Florio, terwijl hij zonder hem aan te kijken zijn ochtendjas gladstreek, ‘Ik meende begrepen te hebben dat wij ons niet in dezelfde branche bevonden.’
Hij sprak goed Engels, zij het met een zwaar accent, ‘Ik ben kort geleden van branche veranderd,’ antwoordde Bluey.
‘O?’ zei Florio, loom zijn ogen opslaand naar de Australiër. ‘Hoe kan ik u van dienst zijn?’
‘Ik ben er helemaal niet zo zeker van dat u dat kan,’ antwoordde Bluey. ‘Ik ben op de markt voor tweehonderd kilo van het puurste spul.’ Elke uitdrukking verdween uit Florio’s gezicht en Cat kon niet zeggen of hij verbijsterd was of koortsachtig nadacht, ‘pe marktprijs is momenteel eenentwintigduizend per kilo,’ zei Florio achteloos.
Bluey schudde zijn hoofd. ‘Dat verwacht ik bij een dergelijke hoeveelheid niet te betalen,’ zei hij. ‘Ik ben misschien bereid om tot dertienduizend te gaan.’
Cat maakte snel een rekensommetje. Tweehonderd kilo tegen dertienduizend dollar per kilo was twee miljoen zeshonderdduizend dollar. Zoveel hadden ze niet. Wilde Bluey hen dood hebben?
Florio zweeg even. ‘Ik neem aan dat u het geld beschikbaar hebt.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Bluey. ‘Maar ik heb het zo geregeld dat het binnen achtenveertig uur op een overeen te komen manier voor de koopwaar verruild kan worden.’
Florio zweeg opnieuw. Er verscheen vluchtig een uitdrukking van spijt op zijn gezicht en ten slotte haalde hij zijn schouders op. ‘Señor, ik ben bang dat ik u niet kan helpen. Het ligt wat, eh, moeilijk met de markt op het ogenblik. Ik kan maar een klein gedeelte krijgen van wat u wilt hebben.’
Bluey knikte. ‘Dank u voor uw eerlijkheid.’
‘Kan ik u misschien nog op een andere manier van dienst zijn?’ Bluey zou net opstaan, maar bedacht zich. ‘Misschien,’ zei hij, terwijl hij op het puntje van zijn stoel bleef zitten, ‘Ik heb gehoord dat er mensen zijn van wie men een mooie jonge vrouw kan kopen.’
Cat bedwong de aanvechting om zich voorover te buigen. In plaats daarvan hield hij Florio’s gezicht nauwlettend in de gaten.
Florio begon te lachen. ‘Welzeker, señor, zulke mensen vindt men op elke hoek van de straat in Riohacha en de liftbediende kan u ook wel helpen. Maar waarom vraagt u mij dit?’
Bluey schudde zijn hoofd. ‘Neemt u mij niet kwalijk, ik ben niet duidelijk geweest. Ik ben niet geïnteresseerd in een plaatselijke prostituée, maar in een wat blijvender aankoop. Een Anglo-Amerikaanse misschien.’
Opnieuw nam Cat het gezicht van de man scherp op.
Florio keek hem niet-begrijpend aan. ‘Het spijt me zeer,’ zei hij, zijn schouders ophalend, ‘maar u vraagt mij iets waar ik niets van weet. Ik handel in een geheel ander artikel.’
‘Maar natuurlijk,’ zei Bluey, overeind komend, ‘Ik wilde u alleen om raad vragen.’
Florio ging ook staan, ‘Ik voel me vereerd en het spijt me dat ik u niet kan helpen. Ik hoop dat we in de toekomst zaken kunnen doen, wanneer de markt beter is, maar ik vrees dat we op het moment over Anaconda Puur praten en dat is iets dat we hier niet krijgen.’
Bluey had zich al omgedraaid naar de deur, maar bleef nu staan. ‘Anaconda Puur?’ vroeg hij. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord.’
‘Ach, het is een gerucht,’ zei Florio. ‘Men zegt wel dat er grote partijen van het beste spul verscheept worden, maar misschien is het enkel een gerucht. Toch hoort men die naam de laatste paar jaar vaak. Als de geruchten waar zijn, worden de partijen via Guajira verscheept, maar er blijft hier niets.’
‘Waar komt het vandaan?’ vroeg Bluey.
Florio spreidde zijn armen. ‘Daar gaan géén geruchten over,’ zei hij.
De mannen schudden elkaar de hand en de lijfwacht met het ondoorgrondelijke gezicht liet hen uit.
‘Een bijzonder voorkomende figuur,’ zei Cat, terwijl ze terugliepen naar hun kamer.
‘Als hij ook maar het idee had gehad dat we zoveel geld bij ons hadden, zou hij ons ter plekke de strot hebben afgesneden,’ antwoordde Bluey.
Cat moest even slikken.
‘Je liet me trouwens goed schrikken toen je over tweehonderd kilo tegen dertienduizend per kilo begon te praten. Zoveel geld heb ik niet meegenomen.’
‘O, dat was je reinste bluf,’ zei Bluey. ‘Florio heeft nog nooit meer dan tien kilo verhandeld. Hij was meteen uitgeluid toen ik over tweehonderd kilo begon. Ik wist dat hij niet eens de schijn zou ophouden dat hij aan zo’n hoeveelheid kon komen; hij is maar een klein handelaartje. Ik wilde hem eigenlijk alleen naar meisjes vragen.’
‘Ik was blij dat je hem zei dat we achtenveertig uur nodig zouden hebben om het geld bij elkaar te krijgen,’ zei Cat.
‘Met dat soort bedragen kun je je maar beter wat op de vlakte houden, anders loop je de kans een van Florio’s kornuiten in een donker steegje tegen te komen. Nu we het er toch over hebben, hoeveel geld heb je eigenlijk meegenomen?’
‘Twee miljoen,’ zei Cat.
Bluey bleef staan en staarde hem aan. ‘Wat?’
‘Plus de honderdduizend zakgeld die we volgens jou moesten hebben.’
‘God allemachtig,’ fluisterde Bluey schor. ‘Waar is het?’
‘In de kamer,’ zei Cat, verbaasd over zijn reactie, ‘in dat aluminium koffertje van me. Je zei toch dat ik veel geld mee moest nemen.’
‘Ik bedoelde zo’n twee, drie ton,’ zei Bluey, terwijl hij sneller ging lopen. ‘Jezus, nou heb ik helemaal geen moment rust meer.’
Hij deed de deur van hun kamer open. ‘M’n goeie God, het staat daar gewoon!’ zei hij, op het koffertje wijzend.
‘Er zit een combinatieslot op,’ zei Cat. ‘Volgens mij was het veiliger om het open en bloot te laten liggen dan het onder de matras te verstoppen.’
Bluey ging op het bed zitten en wiste zich het zweet van het voorhoofd. Hij sprong op toen er zachtjes op de deur werd geklopt.
Cat, die het dichtst bij de deur stond, deed open.
De lijfwacht uit Florio’s suite kwam de kamer binnen en liep naar Bluey toe.
‘Señor, u zocht meisje?’ vroeg hij. ‘Ik hoorde u dat zeggen, ja?’
‘Geen hoertje,’ antwoordde Bluey.
De man kneep zijn ogen iets samen. ‘Ik denk dat u zoekt… bepaald meisje.’
‘O?’ zei Bluey, uiterlijk onverschillig. ‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik denk dat u zoekt meisje dat u kent. Alleen dat ene meisje.’ Bluey zei niets.
‘Ik ken man die heeft zo’n meisje,’ zei de man.
Cats hart sloeg een slag over.
‘Wat voor een meisje?’ vroeg Bluey, terwijl hij Cat een waarschuwende blik toewierp.
‘Anglo meisje. Mooi meisje. Ik heb haar zelf gezien.’
‘Waar is ze?’
‘Hier, misschien drie kilometer van de stad. In erg duur huis.’
‘Hoe heet dit meisje?’ vroeg Cat, zo kalm mogelijk.
‘Zij heet Kathy, señor. Dat is Anglo, niet?’
‘Dat kan. Hoe ziet ze eruit?’
‘Zij is heel mooi, señor. Lang, zo lang.’ Hij hield een hand bij zijn wenkbrauwen. ‘Haar haar is blond, maar niet van beneden.’ Hij gaf met een vinger een deel van zijn eigen haar aan. ‘Hier is het donkerder.’
‘Hoe oud is ze?’
De man haalde zijn schouders op. ‘Ze is jong. Haar huid is heel glad.’
Zonder zich iets van de achterdochtige uitdrukking op Bluey’s gezicht aan te trekken, haalde Cat een foto uit zijn portefeuille, een kiekje van Jinx in tenniskleding, dat een jaar geleden genomen was. Het was de recentste foto die hij had. ‘Is dit het meisje?’ vroeg hij, terwijl hij de man het kiekje gaf.
De man keek er even naar en knikte. ‘Ik geloof het,’ zei hij. ‘Het haar is blond, maar ik geloof dit is meisje.’
Bluey kwam overeind. ‘Wilt u ons naar dat huis brengen? U wordt er voor betaald.’
De man stak zijn hand op. ‘Niet nu,’ zei hij. ‘Te vroeg. Maar vanavond is er feestje. Ik kan krijgen uitnodiging voor u. Voor duizend Amerikaanse dollars.’
‘Ik geef u vijfhonderd dollar wanneer we op het feestje zijn,’ zei Bluey. ‘En nog eens vijfhonderd als dat het meisje is dat we zoeken.’
De man knikte. ‘Ik haal u elf uur vanavond. U moet dragen pak, das.’
Bluey gaf met een knikje te kennen dat hij akkoord ging en de man vertrok. Bluey draaide zich om naar Cat. ‘Je loopt veel te hard van stapel,’ zei hij. ‘Ik vertrouw het niet. Het is gewoon te mooi om waar te zijn.’
‘Nee, dat is het niet,’ antwoordde Cat.
‘Hoe bedoel je?’
‘Er is iets dat ik je nog niet verteld heb,’ zei Cat. ‘Jinx is een bijnaam. Toen ze klein was, brak ze altijd dingen. Haar echte naam is Katharine, naar haar moeder.’