3
Tegen de tijd dat ze een uur gevaren hadden, had Denny zich probleemloos aangepast aan de routine die bij het zeilen van de boot kwam kijken. Cat had hem met plezier rondgeleid door de Catbird en hem de bijzonderheden van zijn doordachte voorbereidingen en de superbe elektronische apparatuur laten zien. Denny was vooral geïnteresseerd geweest in de kleine details, zoals de grote kaartenkast en het ‘geschutsdek’ – het roestvrij stalen, lichte jachtgeweer in zijn verborgen kastje. Denny had door de deskundige manier waarop hij met de zeilen, schoten, lieren en het roer omsprong al laten zien wat hij waard was en zijn aanwezigheid aan boord gaf Cat een ontspannen en zeker gevoel. Katie en Jinx waren bijzonder bekwame bemanningsleden geworden, maar het was goed om over de kracht en de ervaring van een andere man te kunnen beschikken als zich een of andere noodsituatie voordeed.
Denny leek wat zwijgzamer, wat minder uitbundig geworden te zijn sinds hun vertrek en Cat nam aan dat dit kwam omdat de jongeman besefte dat hij eindelijk op weg naar huis was. Cat vroeg zich af of Denny’s hereniging met zijn familie, die zijn levenswijze ongetwijfeld afkeurde, op meer succes uit zou lopen dan zijn eigen pogingen om een zekere verzoening met zijn zoon Dell tot stand te brengen. Er scheen zich nooit geheel een korst over die wond te vormen en Cat vroeg zich vermoeid af of dat ooit zou gebeuren.
Denny wilde per se de wacht van acht tot twaalf uur op zich nemen om de familie in staat te stellen gezamenlijk te eten. Cat zou die maaltijd nooit vergeten – een unieke maaltijd, omdat ze vóór de komst van Denny nooit met zijn drieën voor het avondeten om de kajuitstafel hadden kunnen zitten. Hun gesprek tijdens die maaltijd leek alle goede dingen uit hun verhouding op te sommen. Onder het genot van een fles Californische wijn hadden ze herinneringen opgehaald. Cat en Katie hadden gepraat over de eerste jaren van hun huwelijk, toen Dell nog klein was en Jinx een baby en Cat een jonge elektrotechnicus die zich nog moest bewijzen. En Jinx had verteld over de herinneringen die zij uit die tijd had. Ze hadden gelachen om een incident waarbij Jinx op driejarige leeftijd hoog in een boom was geklommen en in de vork van een tak in slaap was gevallen. Ze hadden haar niet durven wekken uit angst dat ze zou vallen en het was Cat pas na de nodige moeite gelukt om uiteindelijk bij haar te komen. Het was altijd een raadsel gebleven hoe een driejarige zo’n klim had kunnen maken. Cat zag het voorval als een eerste indicatie van de wilskracht die Jinx altijd aan den dag had gelegd. Haar intelligentie, schoonheid en nuchterheid gaven hem een zekere trots en vreugde, die zijn teleurstelling in zijn zoon enigszins compenseerde.
Rond middernacht was Katie in slaap gevallen en zat Jinx te knikkebollen. ‘Ik zou maar naar m’n kooi gaan, meid,’ zei hij, terwijl hij over de tafel reikte en zijn hand op haar warme wang legde.
Ze kroop naar hem toe, dook onderzijn arm door en vlijde haar hoofd tegen zijn schouder. ‘Ik denk dat ik hier blijf slapen,’ zei ze, en drukte zich dicht tegen hem aan.
‘Vroeger viel je altijd zo in slaap,’ zei hij, haar dikke, weelderige haar strelend.
‘Dat weet ik,’ zei ze. ‘Maar ik sliep niet altijd, weet je.’
‘Nee, dat wist ik niet.’
‘Ik vond het fijn als je me naar bed droeg en instopte.’
‘Ik ook.’
‘Ik ben blij dat ik nog niet naar de universiteit ben gegaan,’ mompelde ze. ‘Ik ben blij dat ik met jou en mam meegegaan ben op de Catbird.’
Cat wilde iets zeggen, maar er was een brok in zijn keel gekomen. Haar hoofd rolde iets en ze sliep. Hij nam haar in zijn armen, droeg haar naar de voorkajuit en sloeg een laken om haar heen.
‘Hmmm,’ zei ze, toen hij het haar uit haar gezicht streek. Cat kuste haar op beide ogen, zoals hij dat altijd deed toen ze nog een klein meisje was. Daarna liep hij naar achteren en wilde de deur van haar kajuit achter zich dichttrekken.
‘Slaap ze,’ zei ze.
Hij lachte, deed een veiligheidsgordel om, schonk zich een kop koffie in om het effect van de wijn wat te verdoezelen en klom naar de kuip om Denny af te lossen. Er stond nog altijd een lekker strak windje en de boot leek door de golven te racen. Het gevoel van snelheid was ’s nachts veel sterker, dacht Cat, vooral op een donkere nacht als deze.
‘Liever niet, meneer Catledge,’ zei Denny in het donker. ‘Ik zou graag de hele nacht doorgaan, als u dat goed vindt.’
‘Ik geloof niet zo in hele nachtsessies,’ zei Cat. ‘Het heeft geen enkele zin om je tijdens je eerste vierentwintig uur op zee af te matten door twee wachten te doen. Spaar je krachten maar; je kon ze later nog wel eens nodig hebben.’ Hij liet zich achter het stuurwiel glijden en nam dat van de jongeman over. ‘Bovendien is de wacht van middernacht tot vier uur mijn lievelingswacht. Ik ben gewoon te gierig om je die te geven.’
‘Goed, als u erop staat,’ antwoordde Denny, terwijl hij met tegenzin opstond van het stuurmansbankje.
‘Ja, ik sta erop,’ zei Cat lachend.
Denny klom van de kuip op het dek. ‘Ik zal even voor kijken om te zien of alles in orde is.’
‘Goed idee,’ zei Cat, hem een veiligheidsgordel uit een van de kuipkasten toegooiend. ‘Een van de regels aan boord is dat niemand ’s nachts aan dek gaat zonder een veiligheidsgordel. Ik zou graag zien dat je er aan het roer ook een om had. Heel vervelend om te moeten draaien om mensen uit het water te vissen.’
Denny deed de gordel om, maakte de lijn vast aan een stag en schuifelde naar voren. Hij bleef daar zeker tien minuten, de meeste tijd achter de fok, waar hij niet gezien kon worden. Stond gewoon van de nacht te genieten, dacht Cat.
Toen Denny van dek was gegaan, ervoer Cat heel even een gevoel van spijt. Het leekalsof hij nu, terwijl de warme Caribische wind langs zijn gezicht streek, een soort hoogtepunt had bereikt, alsof het niet beter kon dan dit, zodat het wel minder moest worden. Toen bedacht hij dat na het Panamakanaal hem de Stille Oceaan wachtte en dat er nog vele van zulke prachtige nachten zouden volgen en nog vele door een tropische zon verlichte dagen met zijn vrouw en dochter als bemanning en vriendinnen. Hij bracht zijn wacht in een waas van geluk door.
Om kwart voor vier ging het licht in de kombuis aan en wist Cat dat Katie wakker was en thee zette. Maar even voor vieren verscheen Denny in het luikgat, met een kop in de hand. ‘Ik was wakker,’ zei hij, ‘dus ik vond dat uw vrouw maar moest blijven slapen. Ik wil haar wacht wel overnemen, als dat goed is.’
Cat haalde zijn schouders op. ‘Mij goed, als je denkt dat je die paar uur rust niet nodig hebt.’ Hij schoof achter het stuurwiel weg en gaf het roer aan Denny over.
‘Ik heb liever de wacht,’ antwoordde Denny. ‘Slaap lekker.’
In de kajuit werkte Cat zich uit de veiligheidsgordel, trok zijn spijkerbroek en T-shirt uit en kroop bij Katie in de tweepersoonskooi. Ze bewoog toen hij dicht tegen haar aan kroop, j ‘Mijn wacht?’ vroeg ze slaperig.
‘Denny neemt hem over,’ zei Cat, een hand om haar borst leggend.
‘Mooi,’ zei ze, terwijl ze zich naar hem omdraaide. ‘Dan heb ik je voor de verandering eens ’s nachts bij me.’
Hij kuste haar en ze bedreven de liefde, teder, langzaam, met de gezichten naar elkaar toe, waarbij ze na een paar minuten, zoals gewoonlijk, samen klaarkwamen. Jarenlange ervaring, dacht Cat. Even later viel hij in slaap.
Hij werd wakker door een verandering in de bewegingen van het jacht. Er was licht achter de gordijntjes van de achterkajuit. Cat keek op de gouden Rolex die Katie en Jinx hem ter gelegenheid van de tewaterlating hadden gegeven: nog geen zes uur. Waarom waren de bewegingen anders? Het jacht, dat naar bakboord had overgeheld, rolde opeens naar stuurboord en de bewegingen leken rustiger te worden. Ze waren bijgedraaid; lagen stil. Toen hoorde hij een gedempt, schurend geluid en het gebons van voetstappen op het dek. Het grootzeil werd gestreken. Waarom? Was er iets gebroken? Een van de vallen misschien? De zeilsval was gebroken en Denny was, geheel volgens de regels, overstag gegaan en had de fok bak gezet om zich met het grootzeil bezig te kunnen houden.
Cat wentelde zich uit de kooi, naakt, trok zijn spijkerbroek aan en tastte met zijn voeten naar zijn dekschoenen. Hij ging niet graag blootsvoets aan dek; hij had een keer bijna een teen gebroken toen hij over het dekbeslag was gestruikeld. Hij liep langzaam, slaperig de kajuit binnen; het scheen geen panieksituatie te zijn, anders had Denny hem wel geroepen. Hij klom de kajuitstrap op en bleef halverwege staan, verwonderd. Het stuurwiel was vastgezet; Denny stond op de achterplecht van de boot en keek uit over zee, terwijl hij zijn ogen beschermde tegen de rode bal van een opkomende zon.
‘Wat is er aan de hand, Denny?’ riep Cat. ‘Hebben we problemen?’
Denny draaide zich om en keek hem aan, zwart afgetekend tegen de zon. Cat kon zijn gezicht niet zien.
‘Nee, geen problemen,’ riep Denny terug, waarna hij zich omdraaide en weer naar achteren keek.
Cat klom in de kuip en hield een hand boven zijn ogen. ‘Waarom liggen we stil? Wat is er?’
Denny gaf geen antwoord, maar bleef over zee uitkijken.
Nu hoorde Cat een motor. Hij liep naar Denny toe, wat onvast door de slaap en de lichte slingerbewegingen van het jacht. Hij kwam bij de achterplecht en ging naast Denny op het dek staan, terwijl hij zich vasthield aan het achterstag om zijn evenwicht te bewaren bij het geslinger van de bijliggende boot op de deining. ‘Wat is er?’ vroeg hij weer.
‘Ik weet het niet,’ zei Denny mat.
Cat had het idee dat de ademhaling van de jongeman gejaagd was. Hij keek naar achteren, tegen het verblindende zonlicht in, en zag voor het eerst op een paar honderd meter afstand een witte vorm die niets anders kon zijn dan een boot die snel op hen af kwam. Het geluid van een motor was nu duidelijk hoorbaar, aangedragen door de lichte bries. Cat liet zijn blik door de kuip gaan, zoekend naar de kijker, maar herinnerde zich toen dat die in Santa Marta gestolen was. Hij tuurde naar de boot, probeerde de vorm en grootte te bepalen. Het leek een sportvissersboot te zijn, iets in de orde van grootte van een meter of tien. De boot bleef gestaag op de Catbird af komen.
‘Waarom heb je de boot stilgelegd, Denny?’ vroeg Cat weer. De jongeman stapte van het achterdek af en ging in de kuip staan, zijn ogen nog steeds op de naderende boot gericht, die nu nog maar honderd meter verwijderd was.
‘Niets aan de hand, meneer Catledge,’ zei Denny. ‘Alles onder controle.’
Cat was nu klaarwakker, geïrriteerd door het uitblijven van een antwoord op zijn vraag.
‘Denny, ik vroeg je waarom je de boot hebt stilgelegd. Zou je antwoord willen geven.’
‘O, er was een probleem met het grootzeil. Het leek me beter om het te strijken.’
Dat was dus wat Cat gedacht had. Maar hoe zat dat dan met die naderende boot? Die was nu minder dan vijftig meter van hen vandaan en Cat kon duidelijk een man en een vrouw op de brug zien staan. Er was ook een naam zichtbaar op de boeg: Santa Maria. De boot was beduidend langzamer gaan varen en de schipper had duidelijk de bedoeling om langszij te komen. Cat kon nu de gezichten van het tweetal op de brug onderscheiden. De vrouw, die nog erg jong leek, verdween benedendeks. De man was midden dertig, had een baard en zag er ruig uit. Cat bedacht dat hij alleen nog een ooglapje nodig had om er als een piraat uit een avonturenroman uit te zien. Piraat. Het woord galmde na in zijn brein. Hij draaide zich om. ‘Denny,’ zei hij vlak en duidelijk articulerend, ‘ga naar de kajuit en geef me het jachtgeweer aan. Nú.’
‘Oké, meneer Catledge,’ zei Denny prompt, en ging naar de kajuitstrap.
Cat keerde zich weer naar de naderende boot, die nu op een meter of tien aan bakboord stil was komen te liggen. ‘Wat wilt u?’ riep hij tegen de schipper, die op het stuurwiel leunde en naar Cat staarde, terwijl hij de motor stationair liet lopen. De man grijnsde breed, waarbij hij een paar gouden tanden ontblootte, maar gaf geen antwoord. Cat kreeg het idee dat hij geen Engels sprak. Hij probeerde te bedenken wat hij anders kon zeggen toen hij Denny’s voetstappen achter zich hoorde. Hij draaide zich om en zag de jongeman op hem af komen. Katie kwam achter hem aan de kajuitstrap op.
‘Wat is er, Cat?’ riep ze.
Cat stak zijn hand uit naar het jachtgeweer en tot zijn stomme verbazing zag hij Denny een stap terugdoen, het wapen heffen en recht op hem richten.
‘Geen flauwekul, Denny,’ snauwde hij geschrokken. ‘Geef me dat geweer onmiddellijk. ’
Denny gaf geen antwoord en de uitdrukking op zijn gezicht veranderde evenmin.
Cat stapte van de achterplecht en begon op Denny toe te lopen. Hij hoorde Katie zijn naam roepen en toen leek zijn borst geraakt te worden door een plat, zwaar voorwerp dat hem achteruitslingerde. Terwijl zijn hoofd tegen het stuurwiel van het jacht sloeg, weerklonk er een vreselijk geraas in zijn hoofd en had hij nog net de tijd om te beseffen dat hij neergeschoten was, voordat het lawaai alle beelden uitwiste, alles rood werd en hij neer werd gedrukt in een duisternis waaruit, zo wist hij, hij nooit meer omhoog zou komen. Hij probeerde degenen die boven hem waren te roepen. Katie! Jinx! Maar hij kon alleen maar reutelen toen de adem uit hem verdween en hij in de duisternis wegzonk.