27
Cat keek weer op zijn horloge. Het was een paar minuten over zes en ze zaten al sinds het begin van de namiddag in de bar. Hij had Meg niet verteld wie de vermoorde man was. Dat was hij ook niet van plan. Aanvankelijk waren ze de enigen in de bar, maar rond een uur of vijf begon het er druk te worden, plaatselijke figuren en een groep Duitse toeristen. Cat was zich ongerust gaan maken.
Een forse blonde man in safarikleding kwam de bar binnen, keek even naar iets in zijn handpalm en kwam toen op Cat af.
‘Meneer Ellis?’
Cat stond op. ‘Inderdaad.’
‘Mijn naam is Hank. Wilt u mij maar volgen?’
Cat en Meg begonnen hun bagage bij elkaar te zoeken.
‘Neem me niet kwalijk,’ zei de man onzeker, ‘maar ik had begrepen dat u alleen was.’
‘Dat is dus niet zo,’ zei Cat beslist. ‘Juffrouw Garcia is mijn firmante. Ik ga nergens zonder haar heen.’
De man keek hem een ogenblik aan en kwam tot een besluit. ‘Goed, gaat u maar mee,’ zei hij. ‘U bent de laatste passagiers van vandaag. Het spijt me dat ik u heb laten wachten, maar ik heb de hele dag gevlogen.’
Hij leidde hen naar een gereedstaande taxi, die hen terugreed naar het vliegveld. De taxi stopte naast de helikopter die Cat eerder had zien opstijgen. De forse man legde hun bagage in het achtercompartement, liet hen plaats nemen op de achterbank en verzocht hun de veiligheidsriemen om te doen. Enige ogenblikken later kwamen ze los van de grond en vlogen ze in noordoostelijke richting weg, op een hoogte van nog geen vijfhonderd voet.
De helikopter was luxueus ingericht, met vier leren stoelen en weelderige vloerbedekking. Het lawaai van de motor en de rotor werd goed gedempt, maar Cat had eigenlijk geen zin in praten. Hij was op weg naar Jinx, hij wist het, en was opgewonden en bang tegelijk. Hij kneep even in Megs hand. Zij glimlachte en knikte.
Cat reikte zijn hals uit om over de schouder van de piloot op de luchtsnelheidsmeter te kijken en zag dat ze honderddertig knopen gingen. Hun koers was noordnoordoostelijk. Op deze geringe hoogte waren de bomen beneden hen al veel minder het groene tapijt dat ze van tienduizend voet geleken hadden, maar er was nauwelijks enige ruimte tussen de bomen en van de bodem van het oerwoud was slechts heel af en toe iets te zien. Ze vlogen een grote rivier over en daarna over een paar kleintjes. Ze zaten volgens Cats horloge een uur en acht minuten in de lucht toen de helikopter plotseling vaart verminderde. Een paar minuten later hingen ze stil en daalden ze langzaam onder de boomtoppen.
De helikopter landde op een grote open plek, die recentelijk vrijgemaakt scheen te zijn. Terwijl ze uit het toestel klommen, zag Cat op nog geen honderd meter afstand een groep werklieden en toen de motor van de helikopter stilviel, kon hij het nijdige geknetter van kettingzagen horen. Tot zijn verbazing zag Cat dat er een vliegtuig op de open plek stond, dat afgedekt was met een camouflagenet. Hij vroeg zich af hoe het hier had kunnen landen – hij schatte de open plek zo’n vijfenveertig meter breed en zeventig tot tachtig meter lang. Toen zag hij de naam ‘Maule’ op de romp staan en herinnerde hij zich dat hij zo’n vliegtuig in Atlanta had gezien. Het was een STOL – een vliegtuig voor korte starts en landingen.
Een bediende in een wit jasje arriveerde met een karretje voor hun bagage en gebaarde dat ze hem moesten volgen. Terwijl ze de open plek verlieten, begonnen de helikopterpiloot en een paar van de werklieden een camouflagenet over het toestel te leggen.
De bediende ging voor hen uit een breed zandpad af, dat na zo’n honderd meter betegeld was met platte stenen. Aan weerszijden van het pad was een tuin aangelegd met tropische bloemen, waarachter de jungle ontzettend dicht leek. Hoewel de zon nog steeds ver boven de horizon stond, bevonden ze zich in een soort schemerwereld, die veroorzaakt werd door de schaduw van de bomen die zich torenhoog verhieven. Het pad werd weldra breder en ze kwamen bij een gazon. Cat had een primitief kamp verwacht, zoals hij die op de foto’s aan de muur van Buzz Bergmans kantoor had gezien, en was verbaasd toen hij voor hen uit een groot, beige gepleisterd huis zag met groene dakpannen. Ze gingen de stoep op die van de tuin naar een brede, betegelde veranda voor het huis liep en Cat zag dat er nog andere, uit dezelfde materialen opgetrokken gebouwen verspreid onder de bomen om het huis stonden.
De bediende deed een deur voor hen open en terwijl ze de grote hal binnengingen, werden ze verwelkomd door een golf koele, droge lucht. Het gebouw had airconditioning. ‘Ik wacht hier op u,’ zei de man. ‘U moet eerst naar het kantoor daar gaan.’ Hij wees naar een open deur in de hal.
Cat en Meg kwamen een groot, luxueus kantoor binnen. Er waren veel leren stoelen en tegen een van de muren stond een boekenkast met wat eruitzag als een grote stereo-installatie, met veel knoppen en schakelaars. Er was kennelijk ook een omroepinstallatie, want er stond een tafelmicrofoon op een van de planken. Gezeten achter het imposante bureau was de man met het smalle gezicht. Vargas.
Vargas keek op en herkende Cat; toen zag hij Meg en fronste. Hij kwam overeind en keek Cat kwaad aan. ‘Wie is deze vrouw?’ vroeg hij.
‘Dit is Maria Eugenia Garcia, mijn partner,’ antwoordde Cat. ‘Meg, dit is meneer Vargas, die ik in Bogota ontmoet heb.’
‘Het was de bedoeling dat u alleen kwam,’ siste Vargas, furieus. ‘U hebt niets van deze vrouw gezegd.’
‘Daar hebt u me nauwelijks de gelegenheid voor gegeven,’ zei Cat, met een geïrriteerde klank in zijn stem. ‘U hebt mijn geld in ontvangst genomen en u ging er toen meteen vandoor. De helft van dat geld was van juffrouw Garcia.’
‘En waarom was juffrouw Garcia niet bij onze ontmoeting?’ wilde Vargas weten.
‘Ze was toen nog niet in Bogota,’ antwoordde Cat.
‘Wacht buiten,’ zei Vargas. ‘En doe de deur dicht.’
Cat en Meg gingen terug naar de hal en deden de deur achter zich dicht. ‘Wat nu?’ vroeg ze.
‘Ik denk dat hij zijn baas belt.’
Er verstreken een paar minuten, toen deed Vargas de deur open en wenkte hen. ‘Geef me uw paspoort,’ zei hij tegen Meg. Ze gaf hem haar Bolivaanse paspoort en hij ging ermee naar een kopieermachine en maakte er een kopie van. Hij gaf haar het paspoort terug, ‘Ik krijg negenhonderdduizend dollar van u,’ zei Vargas tegen Cat.
‘Het geld zit in mijn bagage,’ zei Cat, zich omdraaiend, ‘Ik ben zo terug.’ Hij liep het kantoor uit en ging naar de veranda, waar de bediende wachtte met de bagage, haalde Hedgers tas van het karretje en keerde terug naar het kantoor. Hij deed de tas open, nam de overhemden en de radio eruit en begon bundeltjes bankbiljetten op het bureau te stapelen.
Vargas pakte Hedgers radio en bekeek deze aandachtig.
Cat deed zijn best om niet te kijken, bleef doorgaan met het opstapelen van geld.
Vargas zette de radio aan en draaide aan de afstemknop. Er klonk alleen geknetter.
‘Ik wist niet dat we zo ver van een radiostation zouden zitten,’ zei Cat.
‘Maakt u zich niet ongerust, meneer Ellis. Wij onderhouden u wel tijdens uw verblijf hier.’ Vargas telde snel de bundeltjes en leek tevreden. ‘U zult uw onderkomen moeten delen,’ zei hij. ‘Al onze accommodatie is in gebruik.’ Hij richtte zich tot Cat. ‘U logeert in chalet nummer twaalf,’ zei hij. ‘De bediende zal u laten zien waar het is. U wordt hier om zeven uur voor cocktails verwacht, daarna is het diner.’
Ze volgden de bediende over een ander tegelpad. Ze kwamen langs een groot zwembad en twee omheinde tennisbanen, alle drie verlaten. Even later kwam het pad uit op een breder graspad, een straat bijna, met kleine, gepleisterde huisjes aan weerszijden. De bediende duwde zijn karretje naar de voordeur van nummer twaalf en liet hen binnen. Cat kwam in een kleine, maar prettig gemeubileerde zitkamer. De bediende liet hun een slaapkamer, badkamer en keuken zien. Het deed denken aan het soort huisjes dat men aan het strand kon huren, dacht Cat, al was het meubilair wat beter. De bediende vertrok.
‘Jezus,’ zei Cat ‘Zo iets had ik helemaal niet verwacht. Ik had gedacht dat we in een of andere boshut ondergebracht zouden worden.’
‘Ja,’ antwoordde Meg. ‘Ik denk dat ik even onder de douche ga.’ Ze legde een vinger op haar lippen en gebaarde dat hij mee moest komen naar de badkamer. Ze zette de douche aan en bracht toen haar mond vlak bij zijn oor. ‘Er staat veel elektronische apparatuur in Vargas’ kantoor,’ zei ze. ‘Voordat we verder praten, wil ik eerst zien of er microfoons zijn.’
Cat keek toe hoe ze een klein metertje te voorschijn haalde en systematisch het hele huis afzocht, zonder ook maar een hoekje of gaatje over te slaan. Ze controleerde ook de telefoon en legde de hoorn weer terug op de haak. ‘Niets, als je het mij vraagt,’ zei ze. ‘En ik ben hier erg goed in. Ik ben door de besten afgeluisterd.’
‘Ik ben diep onder de indruk,’ zei Cat, ‘maar je zal nu of onder de douche moeten of hem af moeten zetten.’
Ze ging douchen en kwam na een kwartiertje weer terug. ‘Vertel me eens,’ zei ze, ‘waar heb je in godsnaam negenhonderdduizend dollar in bankbiljetten los gekregen?’
‘Van de bank,’ antwoordde hij, ‘waar anders?’
‘In Bogota?’
‘In Atlanta.’
‘Wil je zeggen dat je met negenhonderdduizend dollar door Colombia hebt lopen sjouwen?’
‘Het was zelfs nog meer,’ zei Cat. ‘Ik heb Vargas in Bogota nog honderdduizend dollar gegeven.’
‘God, ik ben blij dat je me dat niet verteld hebt. Dat zou me erg zenuwachtig gemaakt hebben,’ zei ze. ‘Wat nu? Wat is onze volgende stap?’
‘Dat we om zeven uur een cocktail gaan drinken, denk ik,’ zei hij. ‘Als Jinx hier is, komt ze misschien ook.’
‘En als ze er is?’
‘Tja, we zullen eerst de omgeving moeten verkennen, voordat we kunnen proberen haar hier weg te krijgen. En we moeten erachter zien te komen waar ze zit.’
Meg lachte. ‘Als je toch bezig bent, probeer er dan meteen achter te komen waar wij zitten.’
‘Dat kan ik je zo ongeveer wel vertellen,’ zei Cat. ‘We zitten zo’n tweehonderdtachtig kilometer ten noordoosten van Leticia.’
‘Dat is leuk om te weten. Wat is er hier verder nog?’
‘Geen mallemoer,’ zei Cat. ‘Een paar Indianen misschien. Verder alleen maar jungle – waar je ook gaat.’
‘Als Jinx hier is en je zou bij haar kunnen komen, wat dan?’
‘Daar werk ik nog aan,’ zei Cat.
‘Wil je vóór de borrel rondkijken?’
‘Nee. Ik heb hier sinds we geland zijn nog niemand gezien, afgezien van Vargas en het personeel. We moeten zeker niet de aandacht op ons vestigen door rond te neuzen.’
‘Heb jij enig idee waarom ze ons niet gefouilleerd hebben of in onze bagage hebben gekeken toen we aankwamen?’
‘Waarom zouden ze? Ze hebben een miljoen dollar van ons, dus ze weten dat we niets zullen stelen. En in aanmerking genomen waar we nu zitten, wat zouden we, zelfs als we gewapend waren, in een bewaakt kamp tegen hen uit kunnen richten?’
‘Inderdaad,’ zei Meg.
Cat liep naar zijn tas en haalde er Hedgers radio uit. ‘Dit is een radiobaken. Zodra we Jinx hebben, zetten we deze radio aan en verbergen we ons tot het leger arriveert. Het Colombiaanse leger. Die zullen naar ons uitkijken.’
‘Jezus,’ zei Meg, ‘dat mag ik hopen.’
Even na zevenen verlieten Cat en Meg hun chalet en begonnen in de richting van het grote huis te lopen. Boven hen was de hemel nog steeds licht, maar in de schaduw van de reusachtige bomen begon het al donker te worden. Terwijl ze het pad volgden, kwamen er ook anderen, stuk voor stuk mannen, uit hun huis en gingen voor of achter hen lopen. Het was heet en drukkend en Cat transpireerde, wat niet geheel het gevolg van de warmte was. Het liefst was hij uit de rij gelopen en naar zijn dochter gaan zoeken. Meg pakte zijn arm, alsof ze wist wat er in hem omging. Ze liepen de veranda op en gingen het huis binnen. De grote hal werd verlicht door een fraaie kroonluchter en bij een bar en een tafel met smaakvol uitgestalde etenswaren stond een groep van twintig, dertig mannen, die zichzelf bedienden. Cat vermoedde dat hun gastheer een koelhuis had, want hij zag een groot, uitgehold ijsblok, waar zeker een paar kilo kaviaar in zat. Het gezelschap was goed gekleed en er heerste een rustige stemming. Toen Cat en Meg bij de bar kwamen, vroeg een forse man, die het erg warm had in een fraai wollen maatpak, met een beschaafd Engels accent om een gin en tonic met veel ijs. Ze haalden een drankje en iets te eten en gingen aan een kant van de kamer staan om hun nieuwe collega’s wat beter te bekijken. Cat herkende onmiddellijk een paar mensen.
Aan de andere kant van de kamer, omringd door een klein groepje mannen, stond Stanton Michael Bochco, glimlachend en één en al charme. Terwijl hij zich van de een tot de ander in het gezelschap wendde danste de paardestaart op zijn rug. Aan de buitenkant van de groep, de ogen niet op Bochco maar op de mannen in de hal gericht, stond Denny. Cats maag kromp samen toen Denny’s blik op hem viel. Ondanks het gewichtsverlies en het feit dat hij geen baard meer had, voelde Cat zich naakt; nu zou hij herkend worden en er zou alarm worden geslagen. Maar Denny’s ogen dwaalden weg en er was geen herkenning in te lezen geweest. Cat kon weer ademhalen.
Hij had eens een Amerikaanse president ontmoet en het was hem toen opgevallen dat de agenten die de president bewaakten nooit naar hem keken. In plaats daarvan hielden ze de menigte in het oog, zoals Denny dat nu deed. Cat wist dat Denny gewapend moest zijn.
Toen werd Cats blik getrokken door enige beweging op de brede trap naar de bovenverdieping. Een groep van acht, negen jonge vrouwen, allemaal aantrekkelijk, allemaal prachtig gekleed, kwam de trap af. Het duurde even voordat het tot Cat doordrong dat de laatste van het groepje, een rijzige schoonheid in een strakke, strapless jurk, Jinx was.
Hij bleef als in trance naar haar kijken, niet bij machte om zijn blik af te wenden. Haar haar was langer nu en ze had meer make-up op dan normaal. Het was een stijl die ze zelf nooit gekozen zou hebben. Cat voelde een merkwaardige combinatie van vervoering en misselijkheid. Hij had haar gevonden, maar kon niets doen; ze was nog steeds buiten bereik. Daar stond ze, tien meter van hem vandaan, levend en, voor zover hij kon zien, gezond, en hij kon niets doen.
Meg kneep in zijn arm. ‘Kijk me aan,’ fluisterde ze.
Cat maakte zijn blik met de grootste moeite van Jinx los en keek Megaan.
‘Is dat lange meisje Jinx?’
‘Ja. Alles aan haar is anders – make-up, haar, kleren – maar dat is Jinx.’
‘Wil je dan in godsnaam niet zo naar haar staren,’ zei Meg.
Cat probeerde wat meer om zich heen te kijken en niet recht naar Jinx, maar zijn blik kwam toch altijd weer bij iemand in haar buurt uit. Terwijl hij rondkeek, kwam de groep beneden aan de trap en verspreidde zich onder het groeiende gezelschap mannen, met wie ze geanimeerd begonnen te praten. Jinx vervolgde haar weg door de menigte tot ze aan Bochco’s zijde stond. Hij legde met een bezittersair een hand op haar blote schouder en begon haar voor te stellen aan de rest van de groep. Voordat Cat verder over deze ontwikkeling kon nadenken, werd hij afgeleid door een schreeuw en de nodige commotie bij de voordeur. Een groep mannen kwam de hal binnen en een van hen groette iemand die hij kende. Cat liet zijn blik over de groep gaan en verstarde. Hij draaide zich langzaam naar de mannen toe en zag, op hooguit drie meter, hem strak aanstarend, zijn zoon Dell.