19

De bergen om Cali gingen over in de brede, groene vallei van de Rio Magdalena toen de Cessna ronkend in noordoostelijke richting naar Bogota vloog. Waar de vallei ophield, verhieven de bergen zich weer en ongerust controleerde Cat de hoogte op zijn kaart. De Gulfstream van Anaconda was ongetwijfeld naar Eldorado gevlogen, de internationale luchthaven van Bogota, met zijn lange landingsbaan en uitgebreide politiemacht en veiligheidssystemen. Hij had twee pistolen en een hagelgeweer aan boord en voelde weinig voor een grondige inspectie. Daarom had hij een landing op een klein openbaar vliegveld aangevraagd, aan de andere kant van de stad. Het vliegveld lag op bijna negenduizend voet hoogte en was omgeven door nog hogere bergen.

‘Ik ben al eerder op dat vliegveld geweest,’ zei Meg. ‘Voor zover ik me herinner was het landen geen probleem.’

‘Waarschijnlijk niet voor een vliegtuig met een turbinemotor,’ antwoordde Cat, ‘maar een gewone motor als de onze verliest oliedruk naarmate de hoogte toeneemt en de lucht ijler wordt. Ik wil in die omstandigheden niet opeens snel hoogte moeten winnen.’

Het weer zat hen echter mee en toen het vliegveld in zicht kwam, was het omliggende land duidelijk te zien. Cat zette het toestel op de korte landingsbaan en taxiede naar een groepje lage gebouwen, waar de plaatselijke vliegschool, Aeroandes, in ondergebracht bleek te zijn. Hij regelde brandstof en stalling en liet een taxi komen.

‘Wat zijn je plannen hier?’ vroeg Meg.

‘Plannen? Jezus, ik heb nog geen plan gehad sinds ik in dit land kwam. Ik denk dat we het beste eerst naar de luchthaven kunnen gaan om te zien wat we daar aan de weet kunnen komen.’

‘We zouden ons wat makkelijker kunnen bewegen zonder al deze bagage. Waarom brengen we die niet eerst naar een hotel? Het Tequendama is goed.’

Op weg naar Bogota in de taxi werd Cat eerst bekoord door de bloemenstalletjes aan weerszijden van de weg, vol met veelkleurige bloemen, en toen met ontzetting vervuld bij het zien van de beveiliging van de huizen in de stad. Van elk huis waren de ramen en deuren op de benedenverdieping uitgerust met tralies. Het leek geen plezierige stad om in te wonen.

Het centrum van Bogota was grotendeels moderne hoogbouw, met hier en daar een ouder, kleurrijker gebouw. Groene bergen, met wolken omkranst, drongen zich aan alle kanten op. Het Tequendama was een van de oudste moderne gebouwen en leek alles te bieden dat men zich maar kon wensen. Ze deden er een halfuur over om op orde te komen. Cat deed zijn schouderholster weer om en controleerde of het automatische pistool geladen was. Hij voelde dat hij iets op het spoor was gekomen en wilde voorbereid zijn. Hij liet het aluminium koffertje in de hotelkluis opbergen.

Meg wierp een nieuwsgierige blik op het koffertje, ‘In fotografie geïnteresseerd?’ vroeg ze. ‘Ik heb je anders nog geen foto zien nemen.’

‘Nee, er zitten alleen wat dingen van waarde in. Je hoort constant hoe goed de dieven en zakkenrollers in dit land zijn.’

‘Ja, dat is waar en tegelijk ook jammer. Het is een prachtig land met een fijn volk, dat kapot gaat aan drugs, armoede en, voorlopig nog als randverschijnsel, politieke terreur.’

Ze liepen door de reusachtige foyer naar de taxistandplaats, ‘Ik ben bang dat ik me niet erg druk kan maken over Colombia,’ zei Cat. ‘Het enige dat ik wil is Jinx vinden en hier dan zo snel mogelijk weg.’

De taxi voerde hen snel via een moderne vierbaansweg naar het vliegveld Eldorado.

‘Ik vind het vervelend om er zo over door te zagen,’ zei Meg, ‘maar wat wil je hier doen? Wat hoop je op het vliegveld te weten te komen?’

‘Nou, die Gulfstream kwam hier gisteravond laat aan en ik denk dus dat de man met de paardestaart van plan was om in Bogota te overnachten. Laten we eerst het vliegtuig proberen te vinden en er dan achter zien te komen waar die man zit. Als we hem vinden, vinden we Jinx misschien ook, want misschien was het Jinx die gisteravond met hem in het vliegtuig stapte.’

‘Goed, dat klinkt redelijk.’

‘Ik hoop alleen dat hij hier in Bogota niet net zo’n fort heeft als in Cali. Weinig kans dat we zo’n huis binnenkomen, zeker niet met al die bewakers en honden.’

‘Als gisteravond maatgevend was, vind je hem nergens zonder zware bewaking, waar hij ook is,’ zei Meg.

‘Dat probleem pak ik wel aan wanneer ik eraan toekom,’ zei Cat, er allerminst zeker van hoe hij het zou aanpakken.

Op de luchthaven wees Meg naar een groepje hangars. ‘Dat zijn de hangars waar de bedrijfsvliegtuigen onderhouden worden.’ Een politieagent wierp een vluchtige blik in de taxi en gebaarde dat ze konden doorrijden. Meg vroeg de chauffeur te wachten. Ze kwamen een hal binnen, die duidelijk bestemd was voor passagiers van privé-vliegtuigen.

‘Wat zeggen we dat we hier doen?’ fluisterde Meg tegen Cat. ‘We zoeken een zakenrelatie.’

Meg wees naar een kantoor. ‘Laten we daar eens vragen.’

Bij de balie werden ze te woord gestaan door een jonge vrouw, ‘Ik zoek een vriend die hier met een privé-vliegtuig zou arriveren. Misschien is hij gisteravond al geland.’

‘Heeft u het registratienummer, señor?’

Cat sloeg zijn zakboekje open en gaf het haar. ‘Het is een Gulfstream.’

‘Nee,’ zei ze, op een muurkaart met gelande vliegtuigen wijzend. ‘Er is hier geen Gulfstream binnengekomen en ik kan niet zeggen wanneer we het vliegtuig van uw vriend kunnen verwachten. We weten pas wie er komt wanneer ze ons oproepen.’

‘Zou het onderhoud ergens anders op de luchthaven uitgevoerd kunnen worden?’ vroeg hij.

‘De grotere vliegtuigen worden soms onderhouden door de luchtvaartmaatschappijen, Avianca of de Eastern, bij het hoofdgebouw. Ze verzorgen daar ook de catering. De hangars van Avianca en de Eastern liggen beide aan de andere kant van het hoofdgebouw en u kon zonder pasje wel eens niet doorgelaten worden.’

‘Hoe komen we aan een pasje?’ vroeg Cat.

‘Het eenvoudigste zou zijn om naar het hoofdgebouw te gaan. Als er een Gulfstream bij een hangar of uitgang mocht staan, kunt u die door de ramen van de hal zien. Als het vliegtuig van uw vriend er staat, kunt u bij de luchthavendienst een pasje aanvragen.’

‘Dank u.’

Ze liepen het kantoor uit en de taxi bracht hen naar het hoofdgebouw. Er heerste een geweldige drukte. Goedgeklede zakenlieden stonden schouder aan schouder met mensen van het platteland en iedereen drong om door de controle naar hun vertrekpier te komen.

‘Is het hier altijd zo druk?’ vroeg Cat, terwijl ze zich langzaam een weg door de menigte baanden.

‘Meestal wel. Er is geen uitgebreid wegennet in Colombia en hier hebben er minder mensen een auto dan in Amerika. Dus vliegen ze met Avianca.’

Met de nodige moeite, stapje voor stapje, wisten ze bij de ramen te komen die uitzagen op het voorterrein, waar passagiers in en uit geparkeerde straalvliegtuigen stapten. Ze lieten hun blik langzaam over de vliegtuigen van Eastern, Avianca, en nog een paar Zuidamerikaanse maatschappijen gaan en vervolgens over de vliegtuigen die in en voor de hangars aan de andere kant van het voorterrein stonden. Geen van de toestellen was een Gulfstream.

Cat bleef zoeken, bad vurig dat hij het vliegtuig alsnog zou zien. Als het er niet stond, was hij uitgepraat, dan had hij geen uitgangspunt meer.

‘Kijk,’ zei Meg, naar het voorterrein wijzend.

Cat keek en zag een vliegtuig dat door een soort tractor in hun richting werd getrokken. Het was de Anaconda Gulfstream. ‘Hij lijkt naar een pier gesleept te worden,’ zei Meg. ‘Misschien komen ze de eigenaar en zijn gezelschap halen.’

Terwijl ze toekeken, werd het vliegtuig naar een verlaten pier getrokken. Achter in het toestel ging een luik open en er reed een truck voor om het vliegtuig te bevoorraden.

‘Ik moet een manier zien te vinden om in dat vliegtuig te komen,’ zei Cat. ‘Nu het net bij de pier is gekomen, bestaat de mogelijkheid dat er nog geen passagiers aan boord zijn en ik wil in het vliegtuig zitten wanneer ze komen.’

‘Waarom?’

Cat klopte op zijn schouder, ‘Ik ben gewapend. Als ze Jinx bij zich hebben, loods ik haar op een of andere manier uit het vlieg, tuig. Als ze er niet is, zal ik me eruit moeten zien te praten.’

‘We kunnen proberen een pasje te krijgen van de luchthavendienst, zoals dat meisje voorstelde,’ zei Meg.

‘Nee, dat duurt te lang.’

‘Kijk eens wie we daar hebben!’ zei Meg, uit het raam wijzend. Een verlengde Cadillac was naar het vliegtuig gereden. Een chauffeur laadde de bagage uit, maar de portieren bleven dicht. Maar Cats aandacht leek elders te zijn. ‘Cat, kijk eens…’ Meg zweeg toen ze de uitdrukking op Cats gezicht zag.

Hij had zich afgewend van het raam en staarde naar de menigte. ‘Wat is er, Cat?’ vroeg ze.

Cat keek zwijgend naar een jonge man die zich een weg door de mensenmassa zocht. ‘Daar, die jongen in het lichtblauwe, driedelige pak, zonder das.’

‘Donker haar?’

‘Nee, vóór die man met het donkere haar. Blond, met een snor.’

‘Ja, ik zie hem. En?’

Cat had zich in beweging gezet en drong zich tussen de mensen door. De snor had hem even aan het twijfelen gebracht, maar nu had hij geen enkele twijfel meer.

‘Niet zo snel, Cat!’ zei Meg, hem met moeite volgend. ‘Wie is die jongen?’

‘Dat is die Denny!’ riep Cat over zijn schouder. ‘Ons vrijwillige bemanningslid op de Catbird! De jongen die me neerschoot!’ Cat begon zich nu met kracht door de menigte te werken. Er waren zo’n twintig mensen tussen hem en Denny, maar hij bleef uitzicht houden op het blonde achterhoofd. ‘Pardon… neem me niet kwalijk,’ zei hij tegen geërgerde mensen, terwijl hij zich langs hen wrong. Nu waren er nog maar tien mensen tussen hem en Denny. Meg was hopeloos achter geraakt en werd opgehouden door een dikke boerin met twee manden. De menigte werd dichter toen deze het knelpunt van een controlepost naderde. Cat gooide alle regels overboord en begon zich met zijn ellebogen een weg door het gedrang te banen, waarbij hij centimeter voor centimeter op het lichtblauwe pak en het blonde haar inliep. Daar, even voor hem, liep de man die zeker wist wat er met Jinx was gebeurd en Cat zou zijn keel pas loslaten als hij het ook wist en misschien zelfs dan nog niet. Denny ging door de controle en kon, nu hij aan de andere kant van het knelpunt was gekomen, sneller uit de voeten.

‘Uit de weg!’ schreeuwde Cat, terwijl hij zich langs geschrokken en verontwaardigde reizigers klauwde. Hij zou nu ook elk moment door de controle gaan en zich vrijer kunnen bewegen. Hij ramde zijn schouder in de rug van een forse man en wrong zich langs hem en de beambte bij de controlepost. Op hetzelfde moment leek de hel los te barsten. Er begon luid een bel te rinkelen en tegelijkertijd flitste er een rood knipperlicht aan, terwijl een in kaki gestoken figuur op hem af sprong en hem bij een arm pakte.

‘Los,’ riep Cat tegen de man en probeerde zich los te trekken. Voor zich zag hij Denny onverschillig omkijken naar de opschudding en vervolgens doorlopen naar een uitgang. Een tweede politieagent dook nu aan zijn andere zij op en schreeuwde iets in het Spaans.

‘Ik moet die man hebben,’ probeerde Cat de politieman uit te leggen, maar de man aan zijn linkerkant schreeuwde nu ook en trok aan zijn kleren. Ten slotte liet Cat de hoop varen dat hij de politieman kon overtuigen en begon hij met de wanhoop van een man die verdrinkt te worstelen. Dertig meter verderop zag hij Denny door een hek gaan.

Met een laatste krachtsinspanning lukte het Cat om een arm vrij te krijgen en zijn elleboog in het middenrif van de politieman aan zijn linkerzij te planten. Half los, als een wildeman vechtend, had hij zich nu bijna aan de greep van de politieman ontworsteld.

Toen werd hij, waar de nek in de schouder overging, met kracht door iets zwaars geraakt en zakte hij op één knie. Hij probeerde overeind te komen onder het gewicht van wat algauw vijf politiemannen leek en viel voorover op de grond. Zijn hoofd raakte een zwarte schoen en kwam toen met de wang tegen het koele marmer te liggen. Terwijl zijn bewustzijn langzaam wegebde, voelde hij, als van ver, hoe een laars steeds weer zijn rug raakte, wat vergezeld ging, in het Spaans, van wat Cat een stroom van scheldwoorden toeleek.