7
‘Het spijt de senator dat hij u zelf niet te woord kan staan, meneer Catledge. Hij zit een vergadering van de veiligheidscommissie voor. Ik ben zelf een van de adviseurs van de commissie en zou eigenlijk ook aanwezig moeten zijn, maar de senator is u erg dankbaar voor uw steun in het verleden en wilde graag weten wat we voor u kunnen doen.’
Ze zaten in de kleine vergaderzaal naast het kantoor van Benjamin Carr, senator van Georgia. Carrs eerste secretaris zat tegenover Cat aan tafel.
‘Daar heb ik alle begrip voor,’ zei Cat. ‘Ik heb al te veel beslag op zijn tijd gelegd.’
‘Allerminst,’ antwoordde de man. ‘Uw situatie heeft hem erg beziggehouden.’ De man, die Cat op veertig schatte, zette zijn ellebogen op de tafel, strengelde zijn vingers ineen en liet er zijn kin op rusten. ‘Ik heb al contact met Buitenlandse Zaken onderhouden, dus het is misschien wel zo goed dat u en ik met elkaar praten. Ik geloof dat u net van het ministerie komt?’
Cat knikte. ‘Ik heb het hoofd van de Colombiaanse afdeling gesproken.’
‘Barker?’
‘Dat is ’m. Hij had alle begrip voor me.’
‘Maar…?’
‘Maar hij zegt dat hij niets voor me kan doen. De Colombiaanse politie is niet bereid om een nieuw onderzoek in te stellen naar aanleiding van één enkel door de telefoon gesproken woord van iemand die als dood te boek staat.’
‘Daar was ik al bang voor,’ zei de secretaris. ‘Per slot van rekening heeft u zelf gezien dat ze dood was en hebben de kikvorsmannen van de kustwacht dat bevestigd.’
Cat schudde zijn hoofd. ‘Wat ik zag, heb ik maar een fractie van een seconde gezien, kort nadat ik met een jachtgeweer in mijn borst was geschoten. Ik was geen erg betrouwbare getuige. Ik weet dat ik Katie heb gezien, die lag op haar rug op de bakboordbank, maar Jinx… het meisje van wie ik dacht dat het Jinx was… lag met haar gezicht omlaag op de kajuitstafel, naakt. Ik denk dat ik Jinx al sinds haar negende, tiende niet meer naakt heb gezien en zoals ik al zei, heb ik niet lang gekeken. Daar we met zijn drieën aan boord waren, nam ik gewoon aan dat het Jinx was.’
‘Wie was het meisje dat u zag dan?’
‘De piraat, Denny’s handlanger, had een vrouw aan boord. Misschien is zij voor Jinx in de plaats gekomen – ik weet het niet. Ik weet dat dit allemaal niet logisch lijkt. Ik heb maar een glimp van haar opgevangen – ik geloof dat ze wat ouder was dan Jinx en van Zuidamerikaanse afkomst, maar gezien de staat waarin ik verkeerde toen ik bijkwam, maak je zo’n vergissing al snel.’
‘Ja, dat begrijp ik.’
Cat boog zich voorover. ‘Waar ik me niet in vergist heb, is de stem door de telefoon. Dat was Jinx. Ze zei “Pap”. Volgens mij was dat het eerste woord dat ze ooit tegen me zei en ik heb het haar haar hele leven horen zeggen, in ieder geval tot ze volwassen begon te worden en besloot me Cat te noemen. Ik zou Jinx’ stem altijd herkennen en zeker wanneer ze dat zegt. Het was Jinx.’
De secretaris staarde naar zijn spiegelbeeld op het tafelblad. ‘Ik geloof u,’ zei hij ten slotte. ‘Wat zijn uw plannen? Gaat u terug naar Colombia?’
Alleen al de gedachte om naar Colombia terug te keren vervulde Cat met paniek. ‘Ik weet het niet,’ antwoordde hij. ‘Barker, op het ministerie, ontraadde me het ten zeerste. Hij zegt dat ik niet over de middelen beschik om zelf een onderzoek in te stellen en God weet dat hij gelijk heeft. Hij geeft me geen enkele medewerking als ik toch ga. Zegt dat het ministerie geen verantwoordelijkheid wil dragen.’
‘Dus wat bent u van plan?’ vroeg de secretaris, hem scherp opnemend.
Cat leunde achterover en zuchtte. ‘Ik ga terug naar Colombia,’ zei hij. ‘Dat is de enige weg die nog openstaat en ik zou het mezelf nooit vergeven als ik er niet alles aan had gedaan om Jinx te vinden.’
De man keek Cat aan alsof hij een spoor van twijfel op diens gezicht zocht. ‘Uw besluit staat vast? Daar kan ik u niet van afbrengen?’
‘Nee, ik ga. Ik heb wat geld; misschien dat ik naar de krant ga en een beloning uitloof.’
Er leek even een geschrokken uitdrukking over het gezicht van de secretaris te glijden. Hij ging staan. ‘Wilt u mij even excuseren. Ga nog niet weg. Ik ben zo terug.’ Hij verliet het vertrek. Cat liep naar het raam en staarde naar de koepel van het Capitool. Er stond hem geen andere weg meer open. Hij zag er vreselijk tegenop, maar zou toch terug moeten gaan naar Colombia, naar Santa Marta, om een begin te maken. Ergens in dat land liep iemand rond die wat wist. Misschien kon hij de informatie kopen. Geld was het enige dat hij nog had. Ze mochten het allemaal hebben als ze hem Jinx teruggaven. Hij keek naar de mensen die het Capitool ingingen en uitkwamen, terwijl een verlammende angst voor wat hem wachtte langzaam bezit nam van zijn brein.
Er verstreken tien minuten. De secretaris kwam het zaaltje weer binnen. ‘Wilt u even gaan zitten?’ zei hij.
Cat sleepte zich terug naar de stoel.
De jongere man legde zijn handen voor zich op de tafel en deed zijn vingers uit elkaar alsof hij een onzichtbare kaart spreidde. ‘Ik wil dat u het volgende goed begrijpt,’ zei hij. ‘Aan ons gesprek kwam een eind toen ik een paar minuten geleden deze kamer uitging. Ik heb u gezegd dat we met u meeleefden, maar dat de senator niets meer voor u kon doen; vervolgens hebben we elkaar de hand geschud en bent u weggegaan.’
Cat kwam met een schok in het heden terug, verwonderd.
‘Dit deel van het gesprek heeft nooit plaatsgevonden,’ zei de secretaris ernstig. ‘En niemand – of dat nu de senator is of wie dan ook-mag er ooit iets van horen. Begrijpt u mij?’
‘Ja,’ zei Cat, terwijl zijn hart sneller ging kloppen. ‘Volkomen.’
‘U logeert in het Watergate hotel?’
‘Inderdaad, maar ik was van plan om yoor de lunch mijn koffers te pakken en weer naar Atlanta terug te gaan.’
‘Blijf nog een nacht. U zult morgen, waarschijnlijk in de middag, door iemand gebeld worden die zich voorstelt als Jim. Alleen maar Jim.’
‘Jim. Morgenmiddag.’
‘Misschien vroeger. Blijf op uw kamer tot u van hem hoort. U moet niet te veel verwachten, maar hij kan u vermoedelijk advies geven. Ik kan u niet beloven dat het advies u aan zal staan, maar ik weet geen andere manier om u nog te helpen.’
Cat ging staan en stak zijn hand uit. ‘Ik stel het zeer op prijs dat u mij gelooft. Dat heeft niemand nog gedaan.’
De man omklemde zijn hand. ‘Meneer Catledge, ik zou willen dat ik meer voor u kon doen,’ zei hij.
Cat sliep toen de telefoon ging. Hij had die nacht niet veel geslapen en was laat in de middag voor de televisie weggedommeld. De telefoon was twee keer overgegaan voordat hij wist waar hij was. Hij keek op het klokje naast het bed voordat hij opnam. Een paar minuten over zes.
‘Hallo?’
‘Mijn naam is Jim. Ik geloof dat wij een gemeenschappelijke vriend hebben.’
‘Ja, dat klopt.’
‘Kunt u naar 528 komen?’
‘Waar?’
‘Kamer 528, hier in het hotel.’ De man hing op.
Cat spatte wat water in zijn gezicht en trok een colbert aan. Hij nam de lift naar de vijfde verdieping, vond de kamer en klopte. De man die opendeed was achter in de vijftig, vrijwel grijs en gekleed in een driedelig pak, een overhemd met knoopjes aan de boord en een kleurige, wollen stropdas. Hij zag er niet bijzonder fris uit. Hij had een baard van een dag, er zat een zweetrand aan de boord van zijn overhemd en zijn haar was vet. Hij gebaarde dat Cat binnen kon komen en wees op een van de fauteuils.
‘Neem plaats,’ zei hij, terwijl hij naar de andere stoel liep.
Cat ging zitten en keek de kamer rond, die er niet erg bewoond uitzag. ‘Bedankt voor dit onderhoud,’ zei hij.
‘Senator Carrs vrienden zijn mijn vrienden,’ zei de man.
Cat ontspande zich iets. ‘Ik zal u mijn probleem vertellen,’ zei hij.
Jim stak een hand op. ‘Uw probleem is me bekend,’ zei hij. ‘Ik lees de krant. Laat mij maar even aan het woord.’
Cat knikte.
Jim deed een aktentas open, de kleinste van de twee naast zijn stoel, en haalde er een map uit. ‘Eens kijken,’ zei hij, de bladzijden omslaand. ‘Geboren in Atlanta, Northside High, redelijke aanvallende back – maar niet goed genoeg voor de universiteit; afgestudeerd in ’53, uitstel van militaire dienst voor studiedoeleinden en Korea gemist – slimme zet, kan ik je vertellen. Opleiding tot reserve-officier bij de marine, werd uiteindelijk officier bij de mariniers. Waarom?’
‘Ik was nog jong en wist niet beter,’ zei Cat eerlijk.
Jim lachte. ‘Had je het niet naar je zin in Quantico?’
‘Niet bepaald.’
‘Ik was er een paar jaar vóór jou,’ zei Jim. ‘Ik kan niet zeggen dat ik het er erg naar m’n zin had.’ Hij keek weer in het dossier. ‘Maar je deed het toch niet gek. Ze hebben nog wel iets goeds over je te zeggen op je conduitestaat.’
‘Ik hield mijn mond en deed wat me gezegd werd.’
‘Dat staat hier niet,’ zei Jim, het dossier raadplegend. ‘Hier staat: “Veelvuldig gebruik van eigen initiatief, heeft de neiging te improviseren”. Dat is marinejargon voor een buitenbeentje of een dwarsligger.’
Cat haalde zijn schouders op. ‘Ik denk dat ik niet geschikt was voor het leger.’
‘Heb je daarom het aanbod van de inlichtingendienst afgewezen?’ vroeg Jim. ‘Omdat je dacht dat die te veel op het leger leek?’
‘De inlichtingendienst?’
‘Ja, de CIA. Daar moet je van gehoord hebben,’ zei Jim droogjes.
Cat trok zijn wenkbrauwen op. ‘Jezus, was die man van de CIA? Ik dacht dat hij me weer in dienst wilde hebben. Hij bleef er maar over doorzaniken dat ik mijn land moest dienen. Ik zei hem dat hij op moest rotten.’
Jim lachte. ‘Ik geloof dat de rekrutering in die tijd nog wat te subtiel werd aangepakt.’
‘Daar ben jij bij? De CIA?’
Jim ging niet op de vraag in en richtte zijn aandacht weer op het dossier. ‘Goed, na de technische school werkte je eerst voor IBM, toen voor Texas Instruments en ten slotte ging je voor jezelf werken met je zwager, het financieel genie. Ook niet geschikt voor het bedrijfsleven?’
‘Je zou kunnen zeggen dat ik te veel eigen initiatief ontplooide en de neiging had om te improviseren. Daar moesten de grote bedrijven al even weinig van hebben als de marine.’
Jim knikte. ‘Je werd rijk. Vond die printer uit. Ben maakte een vennootschap van het bedrijf. Je betaalde al je schulden af, liet een nieuw huis en een jacht bouwen. Je bent goed voor zo’n zestien miljoen, waarvan het meeste in je bedrijf, wat onroerend goed, de geldmarkt en aandelen zit. Je hebt een slimme zwager.’
‘Je bent goed geïnformeerd,’ zei Cat, wat onbehaaglijk. ‘Weet je ook waar mijn dochter is?’
Jim schudde zijn hoofd. ‘Het spijt me. Maar jij schijnt te denken dat ze nog leeft en ergens in Colombia zit.’
‘Ja.’
‘En je bent vastbesloten om erheen te gaan om haar te zoeken.’
‘Ja.’
‘Colombia kan een bijzonder gevaarlijk land zijn,’ zei Jim. ‘Kan ik je dit hele idee nog uit je hoofd praten?’
‘Nee, tenzij je een andere manier weet om mijn dochter terug te krijgen.’
Jim schudde zijn hoofd. ‘Helaas niet,’ zei hij. ‘En als het mijn dochter was zou ik haar ook gaan zoeken. ’ Hij wreef met de rug van zijn hand in zijn ogen. ‘Luister,’ zei hij, ‘waarom zou je er inderdaad niet heen gaan? Je bent net zo slim als de jongens van het ministerie en de Colombiaanse politie, die tot nu toe al het speurwerk hebben gedaan. Jezus, je bent slimmer – je bent rijk! Het probleem is alleen dat je niet over de goede middelen beschikt. Maar die kan je kopen.’
‘Wat voor middelen?’
‘Je zal daar hulp nodig hebben, iemand die het land kent. Je spreekt geen Spaans, neem ik aan.’
‘Nee, geen woord.’
Jim deed de grootste van de twee tassen open en haalde er een forse camera uit. Hij kwam overeind en haalde een schilderij van de muur. ‘Ga daar eens staan,’ zei hij, zijn stropdas lostrekkend. ‘En doe deze das om.’
. Cat deed wat hem gevraagd werd.
Jim bleef praten terwijl hij een foto nam, aan een lipje achter op de camera trok en op zijn horloge keek. ‘Er is een man die wel eens geknipt kon zijn voor dit karwei, een Australiër, een zekere Bluey Holland. We hebben het geluk dat hij op het moment in Atlanta zit; hij woont al een tijdje in Amerika – nou ja, tijdelijk in ieder geval. Hij heeft veel in Colombia gezeten en kent er alle verkeerde mensen, als je begrijpt wat ik bedoel.’
‘En je dacht dat hij vrij was?’ vroeg Cat.
‘Nee, dat kan ik niet zeggen,’ antwoordde Jim. ‘Hij zit in de strafgevangenis van Atlanta. Maar hij komt binnenkort voorwaardelijk vrij. Ik zal zorgen dat iemand een goed woordje voor hem doet. Je bent erg veranderd sinds je laatste pasfoto,’ zei hij, terwijl hij een vel met vier foto’s van Cat ophield.
‘Ja, afgezien van mijn baard en een flink stuk van mijn haar ben ik ook zo’n twintig kilo kwijtgeraakt.’
‘Dat is mooi. Niemand zal je herkennen als de man wiens foto een tijdje terug in alle kranten stond.’
‘Waar zit Bluey Holland voor?’ vroeg Cat.
Jim liep terug naar zijn stoel, rommelde in de grote tas en haalde er een of ander apparaat uit. ‘Onze Bluey is een superpiloot – vluchten in de Australische rimboe en de onherbergzaamste gebieden in Alaska, dat soort werk, en hij heeft de nodige trips van dit land naar diverse vliegvelden in Zuid-Amerika gemaakt.’
‘Juist ja,’ zei Cat.
‘Maar bij de laatste gelegenheid raakte Bluey betrokken bij een of andere transactie met Cubanen – Jezus, niemand zou zich tegenwoordig nog met Cubanen in moeten laten – en hij werd met die Cubanen in Atlanta gearresteerd.’
‘Is deze knaap een door de wol geverfde misdadiger?’
‘Ach, laten we het erop houden dat onze Bluey het nooit zo nauw heeft genomen met de voorschriften van de Amerikaanse douane. Bluey is geen beroepsmoordenaar en ook niet het soort man dat iemand een klap op zijn kop geeft om hem te beroven. Bluey vliegt graag, liefst laag en hard, en ziet liever kleine, donkere vliegvelden dan grote, goed verlichte. Hij staat zijn mannetje en zoals ik al zei kent hij het land.’
‘Hoe neem ik contact met hem op?’
‘Ik zorg wel dat hij contact met jou opneemt wanneer hij vrijkomt. Hij zal niet weten waar de boodschap vandaan komt. Zeg maar dat Carlos je over hem verteld heeft.’ Jim knipte de vier foto’s los, haalde een klein blauw boekje uit zijn tas en bracht er met de machine op zijn schoot een van de foto’s in aan. ‘Veel meer kan ik niet voor je doen. Ik kan je alleen nog wat camouflage geven.’
‘Wat bedoel je met camouflage?’ vroeg Cat.
Jim gooide hem het boekje toe.
Cat sloeg het boekje open en zag zijn foto in het Amerikaanse paspoort van ene Robert John Ellis.
‘En dit zal je ook nodig hebben,’ zei Jim, hem nog iets toegooiend.
Cat ving een versleten portefeuille. In de portefeuille zaten een zestal creditcards, een sociale verzekeringskaart, een rijbewijs van de staat Georgia en nog wat andere kaarten, die veel leken op de kaarten die Cat normaliter op zak had.
‘Die kaarten en het paspoort moeten nog wel getekend worden.’
Cat begon de kaarten te tekenen.
‘Ellis werkt als vertegenwoordiger voor jouw bedrijf,’ zei Jim. ‘Afgezien van het feit dat hij een andere naam en een ander adres heeft, lijkt hij veel op je. Zijn paspoort verloopt op dezelfde datum en heeft dezelfde stempels als het jouwe, geeft hetzelfde reisverhaal. Nu je zo afgevallen bent en je baard hebt afgeschoren, zijn de gegevens in zijn paspoort zelfs meer op jou van toepassing dan die in je eigen paspoort.’
‘Dacht je echt dat ik dit allemaal nodig had?’ vroeg Cat, wat verbouwereerd.
‘Ik weet het niet, maar als ik naar dat soort plaatsen moest, zou ik toch op een bepaalde manier gedekt willen zijn. Het paspoort, het rijbewijs en de creditcards zijn allemaal écht. Je zit vanaf vandaag in alle belangrijke computers. Met dat paspoort kom je zonder problemen door de Colombiaanse of Amerikaanse douane. Als je met de American Express kaart van Ellis voor een maaltijd betaalt, komt de rekening ten laste van je zaak. O, wanneer je weer terug bent in Atlanta, moet je de zaak wat adreskaartjes ten name van Ellis laten drukken en je telefoniste vragen of ze wil zeggen dat hij in Zuid-Amerika zit wanneer er gebeld wordt. Je kan je zwager beter ook maar op de hoogte brengen, maar zeg niets van al deze papieren, alleen dat je wel eens onder de naam Ellis kon reizen en dat hij dat moet bevestigen.’
‘Dit heb je allemaal sinds gisteren gedaan?’ vroeg Cat verbaasd. Nu wist hij waarom Jim zich niet geschoren had; hij was de hele nacht op geweest.
‘Het hoort allemaal bij de service,’ zei Jim. ‘Kom eens even bij het raam staan.’ Hij haalde een paar stukjes plastic uit zijn zak. ‘Dit is een stempel van de Colombiaanse douane; je trekt het gewoon van het plastic, drukt het op een lege bladzij in je paspoort en schrijft er dan met inkt de datum van binnenkomst in. Vergeet niet er een in elk paspoort te doen en ook op deze kaarten.’ Hij liep terug naar zijn aktentas en niette pasfoto’s op twee gedrukte kaarten. ‘Dit zijn Colombiaanse toeristenvisa op beide namen.’ Hij haalde twee enveloppen uit de tas. ‘In deze envelop zit een paspoort voor Bluey. Geef het hem pas als het echt nodig is. Hij kon het wel eens gebruiken om in de tegenovergestelde richting te vertrekken. Zeg hem maar dat hij het mag houden, dat het een cadeautje van Carlos is.’ Jim hield de andere envelop omhoog. ‘Hier zitten twee paspoorten voor Jinx in, een op haar eigen naam en een op een andere naam; ze hebben dezelfde foto. Als je haar vindt, denk ik dat je snel uit Colombia weg zal willen.’
‘Ik weet niet goed wat ik moet zeggen,’ zei Cat.
‘Ik wou dat ik meer kon doen,’ antwoordde Jim. ‘Ik wou dat ik je kon vertellen hoe je je dochter kunt vinden. Maar volgens mij zullen deze spullen je kans om het land levend in en uit te komen aanzienlijk vergroten.’
‘Ik ben je ontzettend dankbaar voor je hulp, Jim,’ zei Cat. ‘Geen punt. Misschien komt er nog een dag dat jij iets voor mij kunt doen.’
‘Dan hoef je maar te vragen. Kan ik je ergens bereiken wanneer ik terugkom? Ik zou je wel willen vertellen hoe het allemaal gegaan is.’
‘Nee.’ Hij begon zijn uitrusting in te pakken. ‘Je moet een paar dagen wachten tot Bluey Holland vrijkomt en hij contact met je opneemt. Bied hem vijftig mille – tien nu en veertig wanneer jullie weer terug in Amerika zijn. Dat moet genoeg zijn.’ Jim knipte een tas dicht. ‘Jij en ik hebben elkaar uiteraard nooit gesproken.’
‘Uiteraard.’
Ze schudden elkaar de hand. Cat deed de deur open. ‘Catledge,’ zei Jim ernstig. ‘Je kon wel eens in heel louche zaken verzeilen. Goed oppassen dus.’ Hij deed de deur dicht.