21
Toen Cat de volgende ochtend wakker werd, lag er een in bruin papier gewikkeld pak op zijn bed. Zijn kleren waren gewassen en gestreken. Opstaan ging niet zo gemakkelijk als hij wel gehoopt had, maar na een warme douche van twintig minuten kon hij zich alweer heel aardig bewegen, zolang hij maar niet zijn hoofd te ver naar links draaide of te diep ademhaalde. Maar hij schrok van de blauwe plekken op zijn schouders en rug. Hij nam zich voor om bij spiegels uit de buurt te blijven totdat die weg waren.
Iemand bracht hem zijn ontbijt, eieren met spek, en hij zat aan zijn tweede kopje koffie en begon zich weer echt mens te voelen, toen er een jonge Amerikaanse vrouw in de deuropening verscheen.
‘Ik ben Candis Leigh, meneer Catledge,’ zei ze. ‘Ik werk voor Barry Hedger. Hoe voelt u zich vanochtend?’
‘Een stuk beter, dank u.’
‘Barry wil graag dat u naar zijn kantoor komt, als u zich tenminste goed genoeg voelt.’
Cat lachte. ‘Als het nog de Hedger is die ik van vroeger ken, wil hij gewoon dat ik naar zijn kantoor kom, of ik me nu wel goed voel of niet.’
Ze lachte. ‘U kent hem beter dan ik dacht.’ Ze bevestigde een plastic bezoekerspasje aan het borstzakje van zijn safarijasje. ‘Komt u maar mee.’
Ze leidde hem door de gang naar een lift en drukte op de knop voor de vierde verdieping. Ze leunde tegen de houten wand en zuchtte. ‘Zeg vooral niet dat u dit van mij hebt gehoord, maar hij heeft gisteren Washington gebeld en vanochtend weer en hij was er bepaald niet blij mee. Als u het mij vraagt, hebben ze hem gezegd dat hij u alle medewerking moet geven die u nodig hebt, dus ik zou echt niet te veel van hem pikken, als ik u was.’
‘Bedankt voor de informatie.’
‘U schijnt invloed op het hoofdkwartier te hebben.’
Cat haalde de schouders op. ‘Wat doet Hedger hier eigenlijk?’
‘Hij is waarnemend cultureel attaché,’ ze zweeg en keek even omhoog, ‘zou je kunnen zeggen.’
Cat wilde nog wat vragen, maar de deuren van de lift gingen open. Hij liep met haar de gang door en werd in een middelgroot kantoor met lichte lambrizering gelaten. Barry Hedger zat achter een bureau en telefoneerde. Hij gebaarde naar een stoel en Cat ging zitten.
‘Ja, ja, nou, zeg hem maar dat ik op het moment niet meer voor hem kan doen. Als ik verder nog wat hoor, zal ik hem dat zeker laten weten. Maar u kunt hem wel zeggen dat als hij betaald wil worden, ik beter werk verwacht.’ Hij hing op zonder dag te zeggen en staarde Cat aan. ‘Je bent weer ter been?’
‘Ja. Bedankt dat je me gisteren uit die cel hebt gehaald. Ik stel het bijzonder op prijs en had je er nog niet voor bedankt.’ Hedger knikte vermoeid. ‘Het is wel goed, ik weet nu ook wat meer van je situatie. En ik had het artikel over de boot en zo natuurlijk al gelezen. Dat was allemaal heel lullig.’
‘Dank je.’
‘En nu denk je dat je dochter nog leeft?’
‘Ik weet het zeker.’
Hedger pakte de telefoon en tikte een nummer aan. ‘Ik begrijp je stommiteit nog steeds niet, maar ik denk dat ik wel begrijp wat je beweegt. Hallo, Marge? Hedger. We komen eraan.’ Hij hing op. ‘We gaan naar boven.’
Cat volgde Hedger naar de lift, die hen een paar verdiepingen hoger bracht, naar een beduidend luxueuzere gang. Ze kwamen in een kleine ruimte voor een grote deur. Hedger klopte. ‘Binnen!’ riep een man aan de andere kant van de deur.
De twee mannen liepen een grote, fraai gemeubileerde kamer binnen.
‘Dit is Wendell Catledge, meneer,’ zei Hedger. ‘Catledge, de ambassadeur.’
Cat schudde de man de hand en nam plaats op de aangeboden stoel.
De ambassadeur keek Cat een tijdje zwijgend aan. ‘U bent de worstelpartij die u gisteren met de politie had weer te boven?’ vroeg hij ten slotte.
‘Ja, dank u. Ik ben nog wat stijf, maar verder gaat het wel. Ik ben u zeer erkentelijk dat ik gisteravond van de faciliteiten van de ambassade gebruik heb mogen maken. Iedereen is erg goed voor me geweest.’
De ambassadeur richtte zich tot Hedger. ‘Hij is dus een van jouw mensen.’
Hedger leek niet op zijn gemak. ‘Ja, meneer, min of meer.’ Hij wilde nog iets zeggen, maar de ambassadeur hield zijn hand op. ‘Min of meer is voldoende, dank je. Meer hoef ik niet te weten.’ Hij wendde zich weer tot Cat. ‘Meneer Catledge, ik wil u allereerst zeggen dat ik die geschiedenis met uw familie diep betreur.’
‘Dank u,’ antwoordde Cat.
‘Ik heb begrepen dat uw dochter misschien nog leeft en zich mogelijk in dit land bevindt.’
‘Ja, dat is vrijwel zeker.’
‘Uiteraard kwam mij de hele tragedie kort nadat deze plaatsvond ter ore en lag er meer dan eens een verzoek in verband met deze zaak op mijn bureau. Ik wil dat u weet dat deze verzoeken alle aandacht kregen die de ambassade ze kon geven.’
‘Dat stel ik zeer op prijs.’
‘U zult dan ook begrijpen dat we na de rapporten die we over het incident ontvingen niet over de geringste aanwijzing beschikten dat uw dochter nog in leven kon zijn.’
Hij wil geen enkele verantwoordelijkheid, dacht Cat. Daarom ben ik hier, om hem van die verantwoordelijkheid te ontslaan. ‘Dat begrijp ik heel goed. Tot voor kort dacht ik zelf ook dat ze dood was.’
De ambassadeur knikte. ‘Nu er reden is om aan te nemen dat ze nog leeft, ben ik zonder meer bereid mij in verbinding te stellen met de minister van Justitie en hem te verzoeken het politieonderzoek weer te hervatten. Wilt u dat?’
Cat verstarde. Hier had hij niet op gerekend. Hij was er zo aan gewend geraakt om Jinx en haar ontvoerders zelf te achtervolgen, dat het idee om de politie in te schakelen hem van zijn stuk bracht.
Hedger nam het woord nog voor Cat iets kon zeggen, ‘Ik zou gillen voorstellen, meneer, dat de situatie nog eens met meneer Catledge bekeken wordt voordat we de politie erbij halen.’
‘Als dat je het beste lijkt,’ antwoordde de ambassadeur. ‘Akkoord, meneer Catledge?’
Cat knikte. ‘Ja, zeker. Voorlopig wel, in ieder geval.’
‘Mooi. Maar vergeet niet dat ik te allen tijde bereid ben om het officiële onderzoek te openen en als senator Carr naar ons gesprek mocht vragen, dan hoop ik dat u hem wilt vertellen dat ik dat gezegd heb.’
‘Dank u. Ja, dat zal ik doen.’
De ambassadeur boog zich iets voorover en sloeg zijn armen over elkaar. ‘Dan zijn er nog de problemen naar aanleiding van uw kleine indiscretie gisteren.’
Cats maag kromp ineen. Het vooruitzicht om weer overgedragen te worden aan de Colombiaanse politie trok hem niet aan. ‘Ik heb een woordje gewisseld met de minister van Justitie en die heeft met het hoofd van de plaatselijke politie gepraat. Men is het erover eens dat alle partijen ermee gediend zijn wanneer het incident als niet-gebeurd wordt beschouwd.’
Cat slaakte een zucht van opluchting. ‘Dank u. Ik ben u zeer erkentelijk.’
De ambassadeur reageerde met een welwillend knikje. ‘Ten overvloede wijs ik erop dat het voor alle partijen, en vooral voor u, het beste zou zijn als dit soort incidenten in de toekomst vermeden werd. U zult begrijpen dat er grenzen zijn aan wat ik kan doen.’
Cat voelde zich even een schooljongen die door de directeur op het matje was geroepen. ‘Ja, meneer, dat begrijp ik volkomen en laat ik u nogmaals zeggen dat ik u zeer dankbaar ben voor uw hulp.’
De ambassadeur ging staan en stak zijn hand uit. ‘Dan vertrouw ik u weer toe aan de goede zorgen van meneer Hedger en zijn collega’s.’
Cat schudde de man de hand en volgde Hedger terug naar zijn kantoor.
Hedger gebaarde naar een stoel, ging zelf achter zijn bureau zitten en trok een la open. Hij gooide Cat een grote, zware envelop toe. ‘Daar zit alles in wat de politie je gisteren heeft afgenomen, op het pistool na. Dat bewaar ik. Tel het geld.’
Cat schoof zijn Rolex om en liet zijn vingers langs de bankbiljetten gaan. ‘Ja, klopt. Bedankt.’ Hij propte het geld in de portefeuille en duwde die terug in de envelop. ‘Waar zijn mijn paspoort en identiteitsbewijs?’
‘Je bedoelt die Ellis-troep? Die bewaar ik ook.’ Hij haalde een telefoon uit zijn la, een iets groter apparaat dan dat op zijn bureau en sloeg een nummer aan. ‘Met Hedger in Bogota. Geef me Drummond.’ Hij duwde de telefoon over het bureau en gaf Cat de hoorn.
Cat nam het instrument verwonderd aan. Hij kende niemand die Drummond heette. ‘Hallo?’
‘Met Jim. Alles goed?’
‘O, hallo. Ja, mei mij is alles goed. Men is hier ontzettend behulpzaam geweest.’
‘Maak je vorderingen?’
‘Ja, beslist.’
‘Mooi. Houden zo. Ze zullen daar doen wat ze kunnen, maar dat kon wel eens niet veel zijn.’
‘Toch bedankt. En nog iets. Je weet niet hoe dankbaar ik je ben voor de bevestiging van dat telefoontje van Jinx. Zonder die bevestiging had ik het opgegeven.’
‘Graag gedaan. Heb je iets aan Bluey?’
Cats hart kromp samen. ‘Het spijt me, maar Bluey is in Santa Marta vermoord.’ Hij vertelde wat er gebeurd was. ‘Ik heb al wat geld opzij laten zetten voor zijn kind.’
‘Dat is nobel van je,’ zei Jim, ‘maar je moet je niet te rottig voelen over Bluey. Die had al zijn negen levens al lang verbruikt. Hij had talloze plannen om iets anders te gaan doen later, een legaal bedrijf op te zetten of zo, maar geloof me, dat zou hij nooit gedaan hebben. Hij was er gewoon de man niet naar om een rustig leventje te leiden. Als hij niet in Santa Marta aan zijn eind was gekomen, dan was dat de volgende week of de volgende maand wel ergens anders gebeurd. Bluey was een ouwe rot en hij wist beter wat de risico’s waren dan jij.’
‘Nou, dat maakt het iets minder erg.’
‘Ik moet ervandoor. Hou Hedger op de hoogte, dan houdt hij mij op de hoogte. Verder nog iets?’
‘Ik zou de spullen die ik van jou kreeg graag willen houden.’
‘Geen probleem. Voor zover ik weet zijn daar geen moeilijkheden over gerezen. Geef me Hedger maar. Pas goed op jezelf.’ Cat gaf de telefoon terug aan Hedger.
‘Ja, meneer?’ Hij luisterde even, hing op, legde het instrument terug in de la en gooide Cat zijn Ellis-paspoort en identiteitsbewijs toe. ‘Hoe heb jij Drummond leren kennen?’ vroeg Hedger.
‘Gemeenschappelijke kennis,’ antwoordde Cat.
‘Je weet toch waarom hij dit doet?’
Cat keek Hedger niet-begrijpend aan.
‘Dat weet je dus niet. Vanwege zijn dochter.’
‘Wat is er met zijn dochter?’
‘Vier jaar geleden was Drummond afdelingshoofd in Parijs. Zijn dochter, die toen zestien was, is op weg naar school ontvoerd. De agent die haar reed, hebben ze doodgeschoten. Drummond kreeg een briefje van een van de terreurorganisaties.’
‘Wat wilden ze? Losgeld?’
Hedger schudde zijn hoofd. ‘Ze wilden Drummond. Zeiden dat ze hem tegen het meisje wilden ruilen. Onze mensen en de Fransen zetten een grootscheepse actie op touw. Die ging mis. Ze doorzeefden vier Arabieren in een auto. Ze hadden het meisje niet bij zich. Daarna lieten de ontvoerders niets meer van zich horen. Kwamen er geen eisen meer, bedoel ik.’
‘En het meisje?’
‘Dat stuurden ze in stukjes per post naar Drummond. Eerst haar vingers; toen haar oren. Het werd steeds erger en ging dagen door. Uiteindelijk vond de politie wat er over was van haar lichaam bij een inval op een onderduikadres. Ze leefde nog toen ze haar die verminkingen toebrachten.’
Cat wreef over zijn voorhoofd. ‘Jezus Christus.’
‘Een paar dagen later kregen de Fransen een van de ontvoerders te pakken. Ze lieten Drummond alleen met de man en die gaf ten slotte de namen van de drie mannen die nog leefden. De politie deed een inval in een flat in Parijs. Geen van de drie overleefde het. De Fransen pakken dit soort dingen wat grondiger aan dan wij.’
Cat wist niet goed wat hij moest zeggen.
‘Het verhaal heeft nog een staartje. Het gevolg van dit alles is dat Drummonds vrouw voor de rest van haar leven in een inrichting zit. Het meisje was enig kind. Drummond werkt nu alleen nog maar en gaat vaak bij haar op bezoek.’
‘Dat is het afschuwelijkste dat ik ooit gehoord heb,’ zei Cat. ‘Jouw verhaal is al bijna net zo afschuwelijk en dat kan nog erger worden.’
Cat keek hem aan. ‘Is dat de reden waarom je me dit alles vertelde? Om me op het ergste voor te bereiden?’
‘Ja. Ik vind dat je moet weten dat je kans om je dochter levend terug te vinden bijna nihil is. Je zal het van een wonder moeten hebben en dat gaat waarschijnlijk niet gebeuren.’
‘Het wonder is al geschied,’ zei Cat. ‘Toen ik haar stem door de telefoon hoorde, toen ik te weten kwam dat ze nog leefde. Dat was het wonder.’
‘Ik hoop dat je geluk blijft hebben,’ zei Hedger. ‘Alleen maak je het jezelf niet makkelijker door met die communiste op te trekken.’
Cat ging rechtop zitten. ‘Communiste?’
‘Je señorita Greville. Weet je niet wie dat is?’
‘Waar heb je het in godsnaam over?’
‘Herinner je je Charles Adam Greville nog?’
De naam klonk bekend, maar toch kon Cat hem niet thuisbrengen.
‘De zittingen van de huiscommissie voor on-Amerikaanse activiteiten in de jaren vijftig?’
Het begon Cat te dagen. ‘Je bedoelt de man die ze uit Buitenlandse Zaken weggepest hebben?’
‘Niks weggepest. De man spioneerde voor Rusland.’
‘Ach kom, Hedger, dat is nooit bewezen.’
‘Hij heeft er voor gezeten.’
‘Nee, ik weet nog hoe dat zat. Hij ging de gevangenis in omdat hij bleef protesteren tijdens de zitting van het Congres. Voor een hoop mensen was hij een held. En dat is hij nog steeds.’ Hedger snoof. ‘Held! Ze hebben hem uit het ministerie geschopt, kreeg nooit meer een baan, ging als een paria dood. Goed, het meisje was nog maar een kind in die tijd, maar ze trad wel in zijn voetspoor. De helft van haar werk bestaat uit reportages over de communistische rebellen in deze wereld. In Vietnam koos ze partij voor de Vietcong, ging zelfs met Jane Fonda naar Hanoi, godbetert. Daarna is ze in Nicaragua geweest, op de Filippijnen, Cuba en hier, in Colombia. Ze is betrokken bij de guerrillabeweging M-19, heel slechte jongens.’
‘Daar geloof ik niets van.’
‘Nee? Verleden jaar hebben we haar bijna haar staatsburgerschap ontnomen. Haar ouweheer trouwde met haar moeder, een Boliviaanse, toen hij op de ambassade van La Paz werkte en de douane nam haar paspoort in beslag tot ze kon bewijzen dat haar vader haar bij haar geboorte had opgegeven in Amerika, wat-ie inderdaad gedaan had, de sluwe vos. Het lukte haar om beide nationaliteiten aan te houden en op een Boliviaans paspoort te reizen als het haar uitkwam, onder haar moeders naarn, Garcia. Dat hebben we heel lang niet geweten. Zo is ze de Filippijnen ook binnengekomen. Marcos’ mensen zouden haar levend gevild hebben als ze haar gepakt hadden. Nadat haar reportage over de communistische rebellen op de Filippijnen op de Amerikaanse televisie was geweest, noemde Imelda Marcos haar “de Rode Reporter, de correspondente van de Pravda”.’
Cat zei niets.
Hedger keek op zijn horloge, ‘Ik heb een hele serie vergaderingen die tot een uur of vier gaan duren. Ga jij in de tussentijd maar naar je hotel, rust wat en kom dan weer hier. Ik wil alles horen en dan zien we wel wat we kunnen doen.’
Cat ging staan. ‘Dat is goed.’ Hij draaide zich om naar de deur en bleef staan. ‘Wacht, er is één ding dat je hopelijk meteen kunt uitzoeken. Er is gisteren een Gulfstream straalvliegtuig van vliegveld Eldorado vertrokken, waarschijnlijk kort na mijn arrestatie. Kan jij uitzoeken waar het naartoe is gevlogen?’ Hedger leidde Cat naar een aangrenzend kantoor, waar Candis Leigh aan een bureau zat te werken. ‘Bel de luchtmachtattaché en vraag eens of hij iemand bij de verkeersleiding kent die ons kan vertellen wat de bestemming was van een Gulfstream straalvliegtuig dat gisteren uit Bogota vertrokken is. Ik wil welen welke luchthaven ze aangevraagd hebben en of ze daar ook geland zijn.’
Cat schreef het staartnummer van het vliegtuig op en gaf dat aan de vrouw.
Hedger bracht hem naar de lift. ‘Wanneer je straks terugkomt, kom dan niet met Garcia-Greville. Ik wil dat mens hier niet zien.’
‘Jij hebt het hier voor het vertellen, Hedger,’ zei Cat vermoeid en drukte op de liftknop. Beneden gaf hij zijn bezoekerspasje af en hij werd uitgelaten door een marinier. Er stond een lange rij Latinos van het hek naar de voordeur van het gebouw die waarschijnlijk wachtten om een visum aan te vragen, dacht Cat. Hij vond een taxi en tijdens de rit naar het hotel bekeek hij Bogota eens wat beter. Hij had gisteren te veel aan zijn hoofd gehad om veel te zien. Hij probeerde Hedgers waanzinnige uitlatingen over Meg van zich af te zetten.
De stad was een mengelmoesje van moderne gebouwen en bouwvallen. Er was veel lawaai en verkeer, waaronder dezelfde felgekleurde schoolbussen als in Santa Marta, die volgepakt zaten met reizigers. Groene bergtoppen omgaven de stad, hier en daar verscholen achter de wolken. Het was een grijze en koude dag en er zat regen in de lucht.
In het hotel vroeg hij om zijn sleutel. Er was geen boodschap voor hem. Hij ging de suite binnen. ‘Meg?’ riep hij. Hij werd begroet door een diepe stilte. Hij liep naar de slaapkamer. Zijn tassen lagen open op het bed, precies zoals hij ze de vorige dag had achtergelaten. Megs tassen waren weg; er was niets meer van haar in de kamer.
Hij zocht om een briefje, maar dat was er niet. Hij belde de receptioniste en vroeg haar of ze nog eens wilde kijken of er een boodschap was. Die was er niet.
Hij ging vermoeid op het bed zitten en vroeg zich af waar ze was. Was ze teruggegaan naar huis? Hij miste haar opeens ontzettend, verlangde naar haar. Waarom zou ze er zo maar, zonder een briefje achter te laten, vandoor gaan? Was wat Hedger over haar gezegd had waar? Deed het ertoe? Wat hem betrof niet, niet echt.
Ze moest geweten hebben dat Hedger met hem over haar vader zou praten. Hij wilde weten wat zij te zeggen had.
Hij ging achterover op het bed liggen en gaf zich over aan de pijn en de vermoeidheid. Hij dacht aan Drummond en aan wat er met zijn gezin gebeurd was. Ze hadden veel gemeen, de families Drummond en Catledge.