18

Cat besteedde die avond tijd aan de voorbereiding van zijn vlucht. De langste vlucht die hij ooit zelf zonder tussenlanding had gemaakt was iets meer dan honderdvijftig kilometer geweest, een solovlucht over land tijdens zijn opleiding. Cali lag in het zuiden, in het westelijk deel van het land, ruim negenhonderd kilometer van Cartagena.

Hij zocht de actieradius van het vliegtuig op in het handboekje en overtuigde zich ervan dat er voldoende brandstof in de vleugeltanks kon. Bluey’s kaarten en boeken raadplegend, stelde hij vast dat Cali in de bergen lag en het enige dat hij van in de bergen vliegen wist, was wat hij aan theorie tijdens zijn opleiding geleerd had. Hij kwam tot de slotsom dat als zijn navigatie-instrumenten uitvielen, hij de stad bij goed weer kon vinden door domweg de Rio Cauca te volgen, stroomopwaarts van waar deze als zijarm van de Rio Magdalena doorliep naar Cali. Hij overwon zijn groeiende zenuwachtigheid door veel aandacht aan details te besteden. De grondbeginselen van het uitwerken van een vliegplan waren hem geleerd; het enige dat hij moest doen, was zich die te herinneren en in praktijk te brengen. En hij zou zeker geen lijnvlucht nemen. De luchtvaartmaatschappijen hadden metaaldetectors en hij wilde de wapens nu meer dan ooit bij zich hebben.

Meg belde de luchthaven en vroeg om een weerbericht. ‘Goed,’ zei ze. ‘Onderweg alleen wat bewolking op twintigduizend voet. In Cali moet bewolking geen probleem zijn. En we hebben een rugwind van vijf meter per seconde. Het kan niet beter.’ Meekijkend over zijn schouder, wees ze op de vliegveldgids, die open voor Cat lag. ‘Kijk, dat is het bedrijf dat ik gisteren gebeld heb om informatie over de Gulfstream. Aeroservice. Volgens de gids hebben ze brandstof en repareren ze Pipers en Cessna’s en ook Lycoming en Continental-motoren. Het schijnt de enige werkplaats voor privé-vliegtuigen te zijn op het vliegveld.’

‘Dat geeft ons in ieder geval een beginpunt en een geldige reden om er te komen.’

 

Ze stegen de volgende ochtend om negen uur op in een stralende hemel die onbeperkt zicht gaf. Een paar minuten na hun vertrek uit Cartagena zagen ze Rio Magdalena, de grootste rivier van Colombia, die een uitgestrekte, op vele plaatsen moerassige, groene vlakte doormidden snijdt. Cat begon vertrouwen te krijgen in zijn vliegvaardigheid. Hij geloofde dat Bluey trots op hem geweest zou zijn. In minder dan een uur vonden ze het punt waar de Cauca zich afsplitst. Cat klom naar tienduizendvijfhonderd voet om ruim voldoende hoogte te hebben wanneer de bergen zich aandienden. Het land verhief zich toen ze Medellín, de op een na grootste stad van Colombia, naderden en vervolgens voorbijvlogen. Na Medellín liep er een spoorlijn langs de Cauca, die hun positie nog eens bevestigde. Een kind kon de was doen.

Cat had berekend dat de vlucht iets minder dan vier uur in beslag zou nemen. Ze waren minder dan een uur van Cali verwijderd toen de eerste wolken verschenen. Ze vlogen de wolken in en uit, wat strikt genomen verboden was wanneer men op het zicht of VFR vloog, maar Cat zette door. Hij was niet van plan om ergens anders te landen, niet nu de kans bestond dat Jinx zich in Cali ophield.

Toen de centrale verkeersleiding hem overgaf aan de toren van Cali, zei de verkeersleider daar: ‘Cali bewolkt, driehonderd voet, wind twee-zes-nul. ILS voor twee-zeven-nul.’

Cat verstarde, ILS hield een landing op de instrumenten in en hij wist amper hoe dat in zijn werk ging. Hij vroeg zich koortsachtig af wat zijn instructeur hem daarover verteld had.

‘Draaien naar nul-negen-nul,’ zei de verkeersleider opeens. ‘ILS-koers.’

Cat bevestigde het bericht. De verkeersleider ging hem op zijn aanvliegroute zetten. Nu wist hij het opeens. Het ILS was het instrumentlandingssysteem, waarbij je van twee wijzers gebruik maakte, een verticale en een horizontale, om op de aanvliegroute te blijven. Hij probeerde zijn kalmte te bewaren. De automatische piloot hield het vliegtuig recht en op de juiste hoogte in de wolken. Voorlopig kon hem weinig gebeuren maar hij moest een frequentie hebben. Hij keerde zich naar Meg en zei, zo kalm mogelijk: ‘Zeg, zou jij eens in die vliegveldgids willen kijken en me de frequentie voor het ILS willen gevven?’

Meg keek in het boek. ‘Die is een-een-nul-punt-een.’

‘Dalen naar zevenduizend voet,’ zei de verkeersleider.

Cat begon te dalen op de automatische piloot, een gevoel van paniek onderdrukkend. Hij stelde de frequentie voor het ILS af. Terwijl hij dat deed, hield hij zijn blik op het instrument voor hem gericht. De verticale wijzer sloeg ver naar rechts uit en de horizontale wees recht naar boven.

‘Draaien naar twee-vier-nul en ILS onderscheppen,’ zei de verkeersleider.

Cat stelde de automatische piloot snel op de juiste koers af en keek toe hoe het vliegtuig uit zichzelf draaide en hoe de verticale wijzer, die de middellijn van de landingsbaan aangaf, steeds dichter naar het midden van de meter bewoog. Hij moest iets doen, zijn naderingsvlucht afbreken, ergens anders landen. Hij was er gewoon niet voor opgeleid om met dit vliegtuig tot honderd meter in de wolken te dalen. Dat kon hen beiden het leven kosten. Hij stond op het punt om tegen de toren te zeggen dat hij zijn naderingsvlucht af ging breken, toen hij een knop op de automatische piloot zag met de letters AANV erop. Het was de moeite van het proberen waard.

Hij drukte op de knop. Het vliegtuig zwenkte onmiddellijk naar links en de verticale wijzer kwam in het midden te staan. Ze zaten op de middellijn van de landingsbaan en het vliegtuig werd nog steeds door de automatische piloot bestuurd. ‘Buitenbaken op drie kilometer,’ zei de verkeersleider.

Wat was een buitenbaken in godsnaam? Cat keek verstard toe hoe de horizontale wijzer, die de daling aangaf, langzaam zakte. Plotseling klonk er een waarschuwingssignaal en flitste er een lampje aan op het instrumentenpaneel.

Het vliegtuig begon weer te dalen en beide wijzers stonden nu in het midden. Het buitenbaken moest het beginpunt van de dalingsweg gemarkeerd hebben.

Cat had net een zucht van opluchting geslaakt toen hij zag dat er jets mis was. De wijzer van de luchtsnelheidsmeter was in het geel gekropen en op weg naar het rode segment. Hij trok de gashendel snel naar achteren en de wijzer keerde terug in het groen. Hij gaf tien graden kleppen en het vliegtuig verloor nog meer snelheid. De wijzers stonden nog steeds in het midden. De automatische piloot zou het vliegtuig op zijn vliegroute houden, maar oefende geen invloed uit op de snelheid, plotseling waren ze door de wolken en zagen ze de middellijn van de baan recht voor zich uit, op zo’n anderhalve kilometer. Dankbaar, trillend, nam Cat nog meer snelheid terug en gaf hij twintig graden kleppen. Hij schakelde de automatische piloot uit en nam de besturing van het vliegtuig zelf over. Even later waren ze geland.

‘Dat was een mooie landing,’ zei Meg.

‘Dank je,’ wist Cat uit te brengen, terwijl hij een paar keer diep ademhaalde. Zijn overhemd was nat onder het safari-jasje. Hij had net iets ontstellend stoms gedaan; hij had hun leven op het spel gezet door zich zonder enige ervaring aan een ingewikkelde procedure te wagen. Hij zwoer dat hij nooit meer iets met een vliegtuig zou doen waarvoor hij niet grondig opgeleid was. Terwijl het vliegtuig de landingsbaan afreed, zag hij een hangar waar de naam ‘Aeroservice’ op geschilderd stond. Hij ging bij de eerste taxibaan van de landingsbaan af en reed in de richting van het gebouw. Terwijl hij de hangar naderde, kwam er een man naar buiten gerend die hem een parkeerplaats wees. Cat zette de motor af en keek op. De hangar was nu iets rechts van hem en hij kon in het gebouw kijken. Hij verstrakte.

‘Kijk,’ zei hij, met een knikje naar het vliegtuig dat in de hangar stond.

‘Is dat een Gulfstream?’ vroeg Meg.

‘Ja. Ik zag ze wel op het vliegveld in Atlanta waar ik les had. Het is het grootste privéstraalvliegtuig dat er is.’

Ze klommen uit de Cessna en haalden hun bagage eruit. Cat vroeg de man die hen naar hun parkeerplaats geleid had waar het kantoor was en deze wees naar een met glas afgescheiden ruimte in de hangar. Ze liepen langzaam langs het grote straalvliegtuig en Cat keek naar het registratienummer. Het begon met een N en dat hield in dat het in Amerika geregistreerd was. Op de staart prijkte een grote uitvoering van de tekening van de slang in de boom op het lucifersboekje in zijn zak.

Hij regelde de stalling en het bijtanken met de jongeman achter het bureau, die erg vriendelijk overkwam. ‘Zeg,’ zei hij tegen de jongeman, ‘Is dat geen Gulfstream?’

‘Ja, señor. Is een mooi vliegtuig, niet?’

‘Een erg mooi vliegtuig. Ik heb er nog nooit een van dichtbij gezien. Van wie is het?’

‘Van een bedrijf hier in Cali.’

‘Maar het heeft een Amerikaans registratienummer.’

‘Ah, ja. Het hoofdkantoor van het bedrijf is in de States, begrijpt u?’

‘Zouden we misschien even in het vliegtuig mogen kijken? Ik zou er wel eens een van binnen willen zien.’

De jongeman schudde zijn hoofd, maar hield op toen hij het biljet van honderd dollar zag dat Cat hem over het bureau toeschoof. ‘Een ogenblikje, señor.’ Hij liep het kantoor uit, nam de situatie buiten in de hangar in zich op en kwam weer terug. ‘U kunt even aan boord, señor, niet lang.’ Hij verliet het kantoor en ging hen voor naar het vliegtuig. De deur, die met een trap was uitgerust, stond open.

Nadat hij Meg had laten voorgaan, klom Cat aan boord van het toestel, gevolgd door de jongeman. Ze bevonden zich in een grote ruimte, die was afgewerkt met rozehout en zwart leer. De vloerbedekking was zacht en dik.

‘Probeer die jongen hier een tijdje bezig te houden,’ fluisterde hij tegen Meg.

Ze knikte, ‘Is dit de bar?’ vroeg ze, op een paar kasten wijzend. ‘Ja, señora.’ De jongeman deed de deuren open en liet een verzameling drankflessen zien.

‘En waar is de pantry?’ vroeg ze.

‘Daar, señora,’ zei hij, haar voorgaand.

Cat liep snel door het vliegtuig naar de cockpit, waar hij een doolhof van meters en instrumenten aantrof. Gejaagd ademhalend zocht hij naar iets dat er moest zijn. De papieren. Luchtwaardigheidsbewijs, radiovergunning en handboek – de documenten die elk vliegtuig aan boord moest hebben.

Hij vond ze in een plastic hoesje, dat tegen een schot geplakt zat, en nam ze snel door.

‘Señor!’ De stem achter hem klonk scherp, gij schoof de papieren terug in hun hoesje en draaide zich om. De jongeman was duidelijk ontstemd. ‘U moet nergens aanzitten in de cockpit!’

‘Ik wilde alleen maar even kijken hoe het er hier uitzag,’ zei Cat, glimlachend. ‘God, het is me wel een hele uitrusting, hè?’

De jongeman ontspande zich. ‘Ja, dat zal wel. We moeten er nu weer uit. Er kan iemand komen en dan krijg ik moeilijkheden.’ Hij leidde hen het trapje weer af.

‘Ik heb die afbeelding eerder gezien,’ zei Cat, naar de staart wijzend.

‘Ja, señor, de Anaconda. Is heel belangrijk in Cali.’

‘Wat doet die zaak?’

De jongeman haalde zijn schouders op. ‘Wie zal het zeggen, señor. Wat ze maar willen, denk ik. Aeroservice is van hen, ik ben van hen, zou je kunnen zeggen. Wilt u een taxi?’

‘Ja, graag. Wat is een goed hotel?’

‘Het Inter-Continental hotel is goed. Zal ik voor u bellen?’

‘Ja, een suite graag, als ze die hebben. De naam is Ellis.’

De jongeman ging naar de telefoon.

‘Het vliegtuig staat op naam van een onderneming in Los Angeles, Empire Holdings,’ zei hij tegen Meg. ‘Heb jij verder nog iets in het vliegtuig gezien waar we iets aan hebben?’

‘Niets. Alleen dat de eigenaar, wie dat ook is, het beste van het beste wil. Wil je deze knaap de foto van Jinx laten zien?’

Cat schudde zijn hoofd. ‘Ik geloof dat we hier wat te dicht bij het vuur zitten om met foto’s te gaan werken. Als hij haar gezien heeft, kon hij wel eens argwaan krijgen en dat soort belangstelling kunnen we niet hebben. Bovendien weten we van Rodriguez en het vliegplan dat ze vrijwel zeker met dit vliegtuig naar Cali gekomen is. Misschien is ze hier nog.’

De jongeman kwam terug. ‘Uw suite is gereserveerd en uw taxi kan hier elk moment zijn.’

 

Cali leek een grote en welvarende stad en het Intercontinental hotel was modern en comfortabel. De suite had een terras dat uitkeek op een groot zwembad en Cat popelde om een paar baantjes te trekken.

‘Luister,’ zei Meg, die wist wat er in hem omging, ‘Ik wil even naar het plaatselijk dagblad om te zien wat ik over Anaconda te weten kan komen. Als ze inderdaad zo belangrijk zijn, moet er iets over hen in de financiële rubrieken staan. Waarom ga jij niet even zwemmen?’

‘Goed. Hoe lang ben je weg?’

‘Een paar uur, denk ik.’

Ze vertrok en Cat begon zich uit te kleden en bedacht zich toen opeens. Hij voelde zich rusteloos nu hij zich in de stad bevond waar Jinx wel eens kon zijn; het leek niet het goede moment om te gaan zwemmen. Hij belde de receptie. ‘Zou u een taxichauffeur kunnen vinden die Engels spreekt? Ik wil graag een rondrit door de stad maken.’

‘Maar natuurlijk, señor. U kunt vertrekken wanneer u wilt. De portier zorgt wel voor de geschikte chauffeur.’

Toen Cat beneden kwam, werd hij aangesproken door een man. ‘Bent u meneer Ellis, de man die een Engels sprekende chauffeur wilde?’ Hij klonk niet Colombiaans; hij klonk als een Newyorker.

‘Inderdaad.’

‘Ik ben Bill, uw chauffeur.’

Ze stapten in de taxi en reden weg van het hotel, ‘Is er iets dat u in het bijzonder wilt zien?’ vroeg Bill.

‘Nee. Ik ben hier voor het eerst. Ik laat het helemaal aan u over. Bent u Colombiaan?’

‘Ja, ik ben hier geboren, maar ik heb heel lang in New York gewoond. Reed daar ook een taxi.’

‘Wat heeft u doen besluiten om terug te komen?’

‘Ach, ik had wat gespaard en je doet hier veel meer met geld dan in New York. Ik heb nu mijn eigen taxi en leef er goed van. Hoe lijkt het om op het hoogste punt van de stad te beginnen en dan langzaam omlaag te gaan?’

‘Goed, u zegt het maar.’

Bill bleef heuvelopwaarts gaan met de taxi tot hij bij een groot standbeeld kwam van een man die over de stad uitkeek. Ze stapten beiden uit.

‘pit is het standbeeld van Belalcazar, de man die de stad heeft gesticht,’ zei Bill. ‘Een Spaans edelman.’

Cat liet zijn blik over het panorama gaan en zijn oog viel op een hoog kantoorgebouw. Op het gebouw was het Anaconda-embleem zichtbaar. ‘Bill, dat gebouw daar, heeft dat iets te maken met de Anaconda maatschappij?’

‘Ja, dat is hun hoofdkantoor.’

‘Waar houden ze zich mee bezig?’

‘Landbouw, geloof ik. Ik weet het allemaal niet precies. Wat ik wel weet is dat er op de bovenste verdieping een groot restaurant is waar je ’s avonds een schitterend uitzicht op de stad hebt.’

‘Zitten er veel drugs in Cali, Bill?’

‘Je hebt overal drugs in Colombia. Luister, als het u om drugs te doen is, hebt u de verkeerde te pakken. Ik kan voor een andere chauffeur zorgen als u dat wilt.’

‘Nee, ik ben niet in drugs geïnteresseerd, alleen in wat erin Cali omgaat. Ik heb gehoord dat hier grote zaken gedaan worden.’

‘Kom,’ zei Bill, ‘Ik zal u iets laten zien.’

Hij reed naar een plek die een paar straten van het standbeeld lag, maar nog steeds hoog tegen de heuvel op. ‘Het gerucht gaat dat de grootste drughandelaar in Colombia in dat huis woont,’ zei hij, wijzend.

Cat keek neer op het huis, dat zo’n honderdvijftig meter beneden hen lag. Veel zag hij niet, alleen een groot stuk dak, bomen en een hoek van een tennisbaan. Het huis leek op een ommuurd terrein te staan dat een kleine hectare besloeg. Terwijl hij keek, rende een in witte tenniskleding gestoken vrouw met een paardestaart achter een bal in de hoek van de baan aan en holde toen weer terug naar het deel achter de bomen. Even leefde er hoop bij Cat, maar de vrouw was kleiner en zwaarder gebouwd dan Jinx en ze bewoog zich niet elegant. Hij bleef nog een paar minuten kijken, maar zag niemand meer. Er leek een straat om het huis te lopen. Het stond op een soort eiland dat omgeven werd door andere grote huizen.

‘Zou je me eens langzaam om het huis heen willen rijden?’

‘Zeker,’ zei Bill. Hij schakelde en reed weg.

Terwijl de taxi langzaam om het huis reed, draaide Cat het raampje omlaag en bekeek het huis goed. Het stond een stuk hoger dan de straat en was geheel omgeven door een lage stenen muur, met daarop een smeedijzeren hek. Er waren twee ingangen, die elk bewaakt werden door forse figuren in donkere pakken. Bij een van de ingangen kwam er een grote Duitse herder naar het hek en gromde luid naar de taxi. De andere huizen in de omgeving hadden allemaal hekken, maar hij zag er geen bewakers of honden.

‘Het lijkt wel een fort,’ zei Cat. ‘Rijd er nog eens omheen.’

Bill schudde zijn hoofd, ‘Ik geloof niet dat dat een erg goed idee is. Een vriend van me, ook een taxichauffeur, was er ook eens omheen gereden en toen hebben ze zijn nummer opgeschreven. Hij kreeg de politie op zijn dak en die hebben het hem heel moeilijk gemaakt.’

‘Veel invloed in de stad dus?’

‘Precies. Als je zoveel geld hebt als die mensen, kun je kopen wie je wilt in deze stad.’

‘Weet je hoe de eigenaar van het huis heet?’

‘Nee en dat is iets waar ik ook niet naar wil vragen. Vindt u het erg als ik ergens stop om te tanken?’

‘Ga je gang.’

Bill stopte bij een benzinestation dat een paar straten heuvelafwaarts van het grote huis lag. Terwijl hij bij de pomp stond, stapte er een grote man in een zwarte, verlengde Cadillac en reed weg.

‘Heb je er daar veel van in Cali?’ vroeg Cat.

‘O ja, veel Caddies en ook Rollsen, maar dat ding is iets nieuws, dat is de eerste verlengde Cadillac in de stad. Die is van het huis op de heuvel.’

Cat nam snel het nummerbord van de Cadillac in zich op en schreef het in zijn zakboekje, naast het nummer van de Gulfstream. De rest van de rondrit – het stadion waar de Panamerikaanse spelen gehouden waren in het begin van de jaren zeventig, de kathedraal en de winkelwijk – ging grotendeels aan hem voorbij.

Toen hij terugkwam in het hotel, lag Meg op het balkon te zonnen. ‘Je bent vroeg terug,’ zei hij. ‘Nog iets gevonden?’

‘Ja, ze lieten me in hun bibliotheek en ik heb ook de redacteur financiën gesproken. De Anaconda is zo’n vier jaar geleden in Colombia gevestigd en begon landbouwbedrijven op te kopen. Ze hebben zo’n vijf à zes kantoren over het hele land verspreid. In Cali zijn ze de grootste leveranciers van suiker; in Medellín houden ze zich met koffie bezig en op andere plaatsen doen ze in vee, bananen en bloemen.’

‘Bloemen?’

‘Een belangrijk exportartikel van Colombia naar de Verenigde Staten.’

‘Wie is er de baas?’

‘De man met wie ik praatte, heeft het een keer uitgezocht. Er staat bij de Kamer van Koophandel niet echt een directeur ingeschreven. Elk kantoor heeft zijn eigen directeur. Toen hij de publiciteitschef wat te veel vragen stelde, werd hij met een kluitje in het riet gestuurd. Ze zijn heel snel een invloedrijke groep geworden in Cali. Suiker is hier het belangrijkste gewas en ze hebben een hoop bedrijven opgekocht, zijn daarbij zonder al te veel scrupules te werk gegaan. Ze hebben goed contact met de plaatselijke politici en de baas van die jongen bij de krant wil geen kwaad woord over die mensen geschreven zien.’

‘Nou, het wil er bij mij niet in dat een directeur van een bijkantoor een Gulfstream tot zijn beschikking heeft staan. Alleen de man aan de top komt voor een dergelijk transportmiddel in aanmerking. Misschien is de grote man op het moment in de stad.’ Hij vertelde haar van zijn rondrit door de stad en over het huis en de Cadillac die hij had gezien. ‘Anaconda heeft hier een groot kantoorgebouw. Volgens de taxichauffeur is er een goed restaurant op de bovenste verdieping. Waarom proberen we dat vanavond niet?’

‘Klinkt goed.’

 

Bill reed hen naar het Anaconda-gebouw en ze spraken af dat hij hen over een paar uur weer zou halen. Er waren vier liften in de marmeren foyer, maar daarvan waren er drie met een touw afgezet en een bord gaf aan dat de vierde gebruikt moest worden om in Le Caprice te komen, zoals het restaurant heette. Op de bovenste verdieping van het gebouw kwamen ze in een weelderig ingerichte hal en liepen naar een even weelderig ingerichte eetzaal. Ze werden naar een tafeltje bij een groot raam geleid en kregen een menu. Cat bestelde een borrel en richtte zijn aandacht op het uitzicht. Cali spreidde zich beneden hen uit, een tapijt van lichten, en van boven keek het door schijnwerpers verlichte standbeeld van Belalcazar op hen neer. Het menu was in het Frans en slechts weinig gerechten leken uit de Colombiaanse keuken afkomstig. De wijnen op de kaart waren superb, zij het peperduur. De meeste waren Frans en Cat bestelde een goede Bordeaux.

Ze waren aan de eerste gang bezig toen een groot gezelschap het restaurant binnenkwam en naar een reusachtige ronde tafel in een nabije hoek werd gebracht. Cat telde twaalf mensen en twee van hen waren modieus geklede vrouwen die er Anglo-Amerikaans uitzagen. De mannen waren een mengeling van Latinos en blanke types en waren allen gekleed in een stemmig pak. Een van de mannen in het bijzonder trok Cats aandacht. Hij was ongeveer midden dertig en had, ondanks zijn ingetogen pak, lang haar dat hij in een paardestaart droeg.

Cat knikte naar de tafel. ‘Ik heb zo het gevoel dat de man met de paardestaart de persoon is die ik vanmiddag op die tennisbaan heb gezien.’

‘Weet je het zeker?’

‘Nee, maar ik denk dat de haardracht me in de war bracht.’ Cat keek regelmatig naar de tafel. Er werden geen menu’s gebracht; het eten en de wijn werden aangedragen alsof de gastheer alles van tevoren had besteld. Toen Cat en Meg bijna klaar waren met de hoofdmaaltijd en obers de borden van de eerste gang weghaalden van de grote tafel, stond de man met de paardestaart op en liep in de richting van de toiletten. Cat kwam ook overeind en volgde de man om hem beter te bekijken.

De man was kleiner dan Cat en had een strak, getailleerd streepjespak aan, met een dubbele split en een ruim pand. Cat had lang genoeg kleren uit Londen over laten komen om een pak van Savile Row te kunnen herkennen. Hij zou achter de man aan het toilet binnengaan, toen een tweede, grotere man hem de weg versperde en in het Spaans iets tegen hem zei.

Cat haalde zijn schouders op.

‘Ik wil alleen even naar het toilet,’ zei hij.

‘Een ogenblikje, alstublieft,’ zei de man met een zwaar accent in het Engels.

Cat wachtte een paar minuten; toen kwam de man naar buiten en liep langs hem heen, terug naar zijn tafel, zonder hem een blik waardig te keuren. De grote man gaf te kennen dat Cat het toilet nu binnen kon gaan. Dat deed hij, terwijl hij het uiterlijk van de man met de paardestaart in zijn geheugen grifte. Hij was klein, zo’n een meter zeventig, goed, atletisch gebouwd en had een lichte huid, lichtbruin haar en een intelligent gezicht, met een brede, enigszins wrede mond. Cat had hem nooit eerder gezien, maar hij zou hem nooit vergeten, dat wist hij zeker.

Weer terug aan het tafeltje deed Cat zo lang mogelijk over het nagerecht en de koffie en probeerde hij tevergeefs fragmenten van de conversatie aan de grote tafel op te vangen. Op een gegeven moment gingen de twee vrouwen naar het toilet en de lijfwacht, die zich in de buurt van de tafel had opgehouden, volgde hen heen en terug.

Cat en Meg beëindigden hun maaltijd en verlieten het restaurant. Toen ze uit het gebouw kwamen, zag Cat de verlengde Cadillac bij de stoep staan wachten en, een paar meter verderop, Bills taxi.

‘Bill,’ zei Cat, terwijl ze instapten, ‘rij om het gebouw heen en parkeer de auto op een punt waar we de ingang kunnen zien.’ Bill deed wat hem gezegd werd.

‘Wat ben je van plan?’ vroeg Meg.

‘Dat weet ik nog niet,’ antwoordde Cat. ‘Ik wil in ieder geval zien waar ze heen gaan.’ Terwijl hij sprak, reden er twee kleinere limousines voor, die bij de ingang van het gebouw stopten. Een paar minuten later kwamen de twaalf mensen van het gezelschap naar buiten. Ze bleven even op de stoep staan om afscheid te nemen. Er kwam aan beide kanten iemand uit de verlengde Cadillac, die bij het portier bleef staan tot de man met de paardestaart plaats had genomen op de achterbank. De anderen stapten in de kleinere Cadillacs en de drie auto’s reden achter elkaar weg.

‘Bill, volg op een veilige afstand. Als ze uit elkaar gaan, volg je de grote Cadillac.’

‘Ik denk dat u te veel films hebt gezien,’ zei Bill, maar hij volgde Cats instructies op.

Een paar huizenblokken verder sloeg de grote auto linksaf, terwijl de andere twee rechtdoor gingen. Bill sloeg gehoorzaam af. Het werd al snel duidelijk dat ze op weg waren naar het vliegveld. Van de hoofdweg leidde een korte weg naar de Aeroservice-hangar, die minder goed verlicht was.

‘Doe je lichten uit en stop hier maar,’ zei Cat, toen ze bij de afslag kwamen.

Ze konden de limousine zien, die doorreed naar de hangar. De grote Gulfstream stond met draaiende motoren op het voorterrein. Het geluid van de motoren was duidelijk hoorbaar over de tweehonderd meter die hen van het vliegtuig scheidde. Terwijl ze toekeken, sprongen de twee mannen die op de voorbank zaten uit de auto en deden de achterportieren open; vervolgens stapten er twee mensen uit, die in het vliegtuig stapten. De deur ging onmiddellijk dicht en het straalvliegtuig zette zich in beweging en draaide langzaam de startbaan op, waarbij de landingslichten over de taxi gleden. Even later zat het toestel in de lucht. ‘Naar de hangar,’ zei Cat gespannen.

Toen de taxi stopte, stapte Cat uit en gebaarde naar Meg dat ze in de auto moest blijven. Met bonzend hart liep hij naar het kantoortje in de hangar en trof er dezelfde jongeman aan die hem die middag het straalvliegtuig had laten zien.

‘Hallo,’ zei hij. ‘Ikwil even iets uit mijn vliegtuig halen.’

‘Ga uw gang, señor,’ zei de jongeman, ‘Ik zie dat de Gulfstream weg is,’ zei Cat. ‘Heb ik die zien opstijgen toen ik aankwam?’

‘Ja, señor. Op weg naar Bogota,’ antwoordde hij. ‘Het is het laatste vliegtuig dat vannacht vertrekt. Er mag na middernacht niet gevlogen worden. Geluidshinder.’

Cat deed demonstratief de deur van de Cessna van het slot, rommelde een tijdje in het vliegtuig rond en liep weer terug naar de taxi.

‘Bogota,’ zei hij tegen Meg. ‘Wij kunnen morgenochtend pas weg.’

‘Juist,’ zei ze. ‘Cat, toen dat gezelschap in hun auto’s stapte…’

‘Ja?’

‘Nou, volgens mij stapte de man met de paardestaart alléén in de verlengde Cadillac en op het vliegveld stapten er twee mensen uit.’

‘Ik zag het,’ zei Cat. ‘En een van hen was een vrouw.’