HOOFDSTUK 19
Toen ze bij het imposante station aankwamen, blies de wind hele katernen van de Sunday Times als serpentines door de lucht. Nick duwde de klapdeuren open, liep een helling af en begaf zich naar een plek waar ze het grote informatiebord kon zien. Op het gedeelte VERTREKTIJDEN zocht ze naar de bestemming Croton, de trein die haar naar Hastings-on-Hudson - de woonplaats van Jeffrey White - zou brengen. Omdat ze in Dobbs Ferry was opgegroeid, de eerste halte na Hastings, kende ze de route even goed als het onzevader. Haar vader, die dagelijks met deze trein had gereisd, stapte doorgaans uit in Hastings, omdat het station gunstiger lag ten opzichte van hun huis dan dat in Dobbs Ferry.
De eerstvolgende stoptrein richting Croton vertrok om twintig over het uur van perron 35. Ze keek naar de enorme klok op de muur. Ze had nog twee minuten. Nick rende over de marmeren vloer, door de poort van perron 35, en zette ten slotte een sprint in toen ze zag dat de laatste conducteur op het punt stond in te stappen.
'Hastings?' vroeg ze hijgend, voor alle zekerheid.
'Hastings,' antwoordde hij knikkend, waarna hij riep: 'Allemaal instappen!'
Ze ging een druk bezette coupé in en ontdekte een plaatsje aan de kant van de trein waarvan ze wist dat ze daar uitzicht had op de Hudsonrivier. Het was een bank voor drie personen, waar een grote, dikke, vriendelijk uitziende Caribische vrouw met een slapende baby zich al hadden geïnstalleerd. Na een vluchtige blik door de rest van het treinstel, waarbij ze geen lege zitplaats kon ontdekken, besloot Nick naast hen te gaan zitten. Voorzichtig, zodat ze de baby niet zou storen. De vrouw wierp Nick een blik toe die duidelijk te kennen gaf dat ze had gehoopt dat er niemand zou gaan zitten.
'Sorry,' zei Nick vrijwel automatisch, en ze installeerde zich terwijl de trein het station verliet.
'Voor zover ik weet, leven we nog altijd in een vrij land,' zei de dikke dame nuchter. Daarna liet ze een snuivend geluid horen, alsof ze twijfelde aan hetgeen ze zojuist had gezegd. Nick probeerde het zich tevergeefs gemakkelijk te maken. De volumineuze dame en haar slapende kind namen meer dan tweederde van de bank in beslag. Nick sloot haar ogen en leunde achterover. Ze besefte dat ze moest nadenken, een plan moest opstellen, maar ze wist niet zeker of ze de slaap zou kunnen weerstaan.
'Kaartjes, alstublieft,' zei de doordringende stem van een conducteur, die akelig dichtbij stond. Nick, die misschien een minuut of drie van de wereld was geweest, worstelde om wakker te worden. Ergens achter in haar hoofd voelde ze een vage pijn, die gegarandeerd in een migraine zou veranderen als ze niet snel haar ogen weer kon dichtdoen. De conducteur keek haar vol ongeduld aan. De vrouw met de baby schoof een kaartje richting Nick, die zich herinnerde dat ze voor het eerst in dagen weer wat geld op zak had.
'Retour Hastings, alstublieft,' zei Nick.
Het is een kleine stad. Jeffrey's nummer moet in het telefoonboek staan. Ik kan een taxi nemen.
'Tien dollar,' zei de man routinematig, terwijl hij meteen gaatjes in Nicks kaartje begon te knippen. Nick gaf hem een briefje van twintig, waarop de conducteur, nadat hij haar het wisselgeld had gegeven, de twee betalingsbewijzen in een gleuf boven hun zittingen stak. Hierna vervolgde hij zijn ronde.
De trein kwam boven de grond en Nick opende, gelijk een zombie, haar ogen. Haar hart bonsde als een razende, maar ze vond gek genoeg troost in het zo vertrouwde uitzicht op de armste delen van Harlem en de Grand Concourse. Deze reis had ze als kind en tiener ontelbare malen gemaakt. In vervlogen tijden was deze treinrit altijd het slotstuk geweest van een bijzondere reis: de terugweg van het op het laatste moment kerstinkopen doen in de stad; in haar laatste jaar op de middelbare school knuffelend met een vriendje op de terugweg van een show op Broadway; terug naar huis met papa, nadat ze hem van kantoor had afgehaald. En nu dit. Vervallen gebouwen trokken voorbij als een behang dat ooit erg vertrouwd was. Haar ogen vielen dicht en ze dutte opnieuw in.
'Speelt u soms in een van mijn series?' vroeg de dikke vrouw plotseling, alsof Nick iets voor haar had verzwegen. Nicks ogen schoten van schrik open. De hoofdpijn was nu voelbaar aanwezig en bonkte achter haar rechteroog.
'Pardon?' zei Nick, terwijl haar oog klopte.
'In welke speelt u? Ik weet dat u in eentje speelt. Maar in welke?'
'Ik ben geen actrice,' zei Nick, die haar ogen stevig dichtkneep. Ze voelde een spoor van zelfminachting omdat ze zo nodig beleefd wilde doen.
'Nou, dan hebt u volgens mij een dubbelganger in deze stad. U lijkt sprekend op het meisje dat in... hoe heette die serie nou toch? Eagle Squadron. Die bedoel ik.'
'Helaas,' zei Nick, die een poging deed het onderwerp te laten rusten.
'Ik wilde altijd actrice worden, maar met die del uit Eagle Squadron zou ik voor geen goud willen ruilen. Die zit goed in de problemen. Hebt u het journaal gezien gisteravond? Tjonge.'
Nick voelde de drang om te slapen gestaag groeien. 'Luister,' zei ze, het over een andere boeg gooiend, 'zou u me vlak voor Hastings wakker kunnen maken? Ik val zo'n beetje óm van de slaap.'
'Kan ik niet doen. Nee.'
'O. Nou, ook goed. Zie maar,' zei Nick met gesloten ogen.
'Wij moeten er in Greystone uit, dus we zitten hier niet meer als de trein in Hastings aankomt.'
'Nou, misschien kunt u me wakker maken vlak voordat u uitstapt. Oké?'
'Slaap, kindje, slaap,' zei de vrouw, die plotseling zweeg. Nick wilde haar bedanken, maar was al in dromenland.
Tegen een achtergrond van wazig rood en paars grijnsde Jeffrey naar Nick. Hij lachte en lachte en lachte tot ze werd gewekt door een duwtje van de vrouw. Tegelijkertijd bulderde de treinconducteur: 'Greystone. Dit is station Greystone. De volgende halte is Hastings- on-Hudson.'
De vrouw en haar baby maakten zich klaar om uit te stappen. Toen ze richting uitgang liep, wendde ze zich nog eenmaal tot Nick. 'Ik had het mis. Ik heb u eens goed bekeken. U lijkt toch niet echt op haar, op Miss Eagle Squadron. Zij is knap. U ook, maar zij is nog knapper. Sorry hoor, liefje,' zei ze giechelend, terwijl ze wegliep, haar baby en een gehavende wandelwagen met zich meezeulend.
Nick keek naar de Hudsonrivier. Er woedde ondertussen een indrukwekkende storm. De golven in de rivier hadden witte koppen, zoals die in de branding van de zee. De bliksem verlichtte de palissaden bij flitsen en het regende pijpestelen.
Nick stond op en liep alvast richting uitgang. Ze wist dat het nog ongeveer drie kilometer was naar Hastings. Terwijl ze uit het raam keek naar de naderende herkenningstekens van het stadje, passeerden ze de ooit zo bloeiende Anaconda-kabelfabriek en de paar achterbuurten die Hastings rijk was. De trein minderde vaart en Nick zag het hoge, smeedijzeren hek dat de perrons scheidde van de parkeerplaats, waar zij en haar moeder talloze keren op haar vader hadden staan wachten als hij 's avonds van zijn werk in de stad terugkeerde. De regenstorm beukte onderhand tegen de ramen, en toch kon Nick het niet helpen dat ze - ondanks alles - het gevoel had naar huis te gaan.
Toen ze uitstapte, bleek dat de duisternis door de storm vroegtijdig was ingevallen. Door de regen zag Nick, die onder een beschermende overkapping stond, de achterlichten van wat waarschijnlijk een van Hastings verwaarloosde treintaxi's was. De taxi wachtte kennelijk op de enkele passagier die niet werd afgehaald. De regen bleef met bakken uit de hemel komen. Ze zou de taxi met geen mogelijkheid droog halen. De temperatuur, zo vermoedde Nick, lag net boven het vriespunt. Ze rende de paar treden naar de parkeerplaats op, terwijl de ijzige regendruppels in haar gezicht sneden, en klopte op het raampje van de taxi. De chauffeur draaide het raam een stukje naar beneden en keek haar ongeduldig aan.
'Ik heb dadelijk vervoer nodig,' schreeuwde ze boven de stormwind uit, 'maar ik moet eerst een adres opzoeken. Ik ben zó terug.' De chauffeur haalde zijn schouders op en deed het raam snel weer dicht. Nick rende terug naar de overkapping en nam toen de lange trap naar de gesloten stationshal. Vlakbij stond een telefooncel. De schuifdeur, die lang geleden al uit de rail was gelopen, hing open en klapperde tegen de zijkant van de cel. Onder de telefoon hing een aan flarden gescheurd telefoonboek van Westchester. De voorkant en verschillende pagina's ontbraken. Nick greep het boek. Het overgrote deel van de Y en de Z waren eruitgescheurd, maar de namen met een W zaten er nog in. Met haar koude, natte wijsvinger liep ze de kolom beginnend met WH na tot ze bij de Whites kwam. En daar stond Jeffrey: 91 Scenic Drive.
Ze sprintte de trap af, terug naar de parkeerplaats, waar ze de taxi juist zag optrekken. Ze holde de regen in en gaf een flinke mep op het achterlicht, terwijl ze met haar voeten in een plas met ijzig regenwater belandde. De taxi stopte en Nick stapte - doorweekt - in.
'Ik zei toch dat ik zo terug zou zijn!' zei ze boos.
'Hoor es, dame, ik ken u niet. Hoe moet ik weten of u inderdaad terugkomt?'
'Ik was nog geen twee minuten weg,' zei Nick. 'Was u soms van plan me hier achter te laten?'
'Kalm nou,' zei de chauffeur met een nonchalant gebaar. Hij gaf plankgas en de auto slipte weg, richting de steile heuvel naar het centrum. 'Waarheen?'
'Scenic Drive 91,' zei Nick, met een hand door haar natte haar strijkend. Ze keek naar buiten. Zelfs door de stromende regen heen herkende ze de bibliotheek, het politiebureau en de slijterij. En daar stond de oude bioscoop, waar ze ooit haar eerste kus had gehad en die nu was veranderd in een mini-winkelcentrum. Ze snelden voorbij de grote katholieke kerk en weer een steile heuvel op, dezelfde route volgend die zij ooit nam als ze naar huis ging.
Uitgeput, hongerig, nat en koud overwoog Nick rechtsomkeert te maken en terug te keren naar de stad.
Nee.
De auto zwoegde voort in de storm die, zo mogelijk, alleen maar heviger werd. Aan de voet van een andere heuvel zag ze een vertrouwd bord met daarop RIVERVIEW MANOR, de fraaiste wijk van de stad. Terwijl ze omhoogreden, viel honderd meter voor hen een grote boomtak op straat. De taxichauffeur maakte een uitwijkende beweging.
'Wat een kloteweer,' zei hij. 'Het lijkt verdomme wel een orkaan. Ze geven ze tegenwoordig namen, niet te geloven. Wel dan?'
'Ik geloof alles,' reageerde Nick.
'Ik wou dat hij in het Caribisch gebied bleef. Ik haat die streek. Laten ze hun rottige orkanen daar maar houden.' Nick besloot er niet op in te gaan, maar vroeg zich onwillekeurig af hoe het met haar vader op Sint-Maarten zou zijn.
De auto reed verder omhoog en sloeg toen linksaf, een voor Nick onbekende straat in. Het regenwater kolkte door de straatgoten en de afvoerputjes stroomden over. De taxi sloeg rechtsaf, minderde vrijwel meteen vaart en stopte.
'Dat is dan drie vijftig,' zei de chauffeur. Nick gaf hem vier dollar, opende het portier, stapte uit en sprong op het trottoir om te voorkomen dat haar voeten weer in een plas terechtkwamen. De taxi reed weg en Nick deed een stap in de richting van het huis, een tudorhuis met een zadeldak en bakstenen die glinsterden van de regen. Joanne's regenjas, zo bleek al snel, was niet bepaald waterdicht en de kou begon zich van haar lichaam meester te maken. Langzaam legde ze het korte tuinpad naar de voordeur af, haar nek uitgestoken om beter zicht te hebben op de mensen die ze vaag kon ontwaren door het raam van wat kennelijk de eetkamer was.
De gordijnen waren dicht, maar Nick kon toch naar binnen kijken doordat er aan één kant een brede kier was. Er stonden wat mensen in groepjes, koffiekopjes of glazen in de hand, terwijl ze, niet op hun gemak, bij elkaar stonden zonder veel te zeggen. Nick herkende Barbara, die met een drankje in haar hand zat en door enkele paperassen bladerde. Twee kinderen, een jongen van ongeveer twaalf en een meisje van een jaar of vijf, zaten lusteloos in het eten op hun bord te prikken. De kamer was overvol, alsof niemand alleen wilde zijn. Nick keek toe. Een natte windvlaag blies haar bijna omver. Het meisje nam een hap. De jongen zei iets tegen Barbara, die hem kennelijk niet hoorde. Ze zette haar leesbril op haar hoofd, nam een flinke slok van haar drankje en knikte. Een oudere vrouw kwam binnen, lachte ietwat geforceerd, verzamelde de borden en verdween weer. De kinderen verroerden zich nauwelijks.
Nick liep naar de voordeur en zocht naar de bel. Toen ze er geen vond, pakte ze het zware hoefijzer beet dat als klopper diende. Maar ineens verloor ze alle moed en trok haar hand terug. Ze staarde naar de deur. Het volgende moment klopte ze toch aan. Ze rechtte haar rug, bijna alsof ze in de houding wilde staan.
De deur ging open en daar stond Jeffrey's zoon, bleek, mager, met zandkleurig haar en gekleed in een rugby-shirt en een gestreken kakibroek. Hij zag er moe maar waakzaam uit.
Jeffrey's ogen.
Een lange, magere man met een kastanjebruine coltrui en een corduroy broek verscheen in de deuropening. 'Ik handel dit wel af, Devon,' zei hij tegen de jongen. 'Je moeder wil niet datje met vreemde mensen praat.'
'Kan ik u helpen?' vroeg de jongen, hem negerend. Hij leek verward, omdat Nick nog steeds niets had gezegd.
'Ik zou... graag even met je moeder praten,' zei Nick.
'Dat komt heel slecht uit,' zei de man ongeduldig.
'Het spijt me,' zei Nick.
'Wie kan ik zeggen?' vroeg de jongen uit gewoonte.
Kende hij de naam van de vrouw die vrijwel beschuldigd was van de moord op zijn vader? Hij noch de man leek haar te herkennen. Maar haar naam moesten ze onderhand gehoord hebben. Ze schraapte haar keel, uitstel zoekend, en bestudeerde het gezicht van de jongen. De stilte werd verbroken door Barbara, die uit de eetkamer naar hen toe kwam lopen.
'Devon, ik heb toch gezegd dat je niet mocht opendoen! Wie is het?'
'Ik, eh, weet het niet, mam.'
'In 's hemelsnaam, Bob. Kan iemand de kinderen misschien uit de buurt van de voordeur houden?' Na die opmerking mompelde Bob, van wie het geduld vandaag kennelijk al te vaak op de proef was gesteld, iets, waarna hij naar boven liep.
Barbara kwam naar de deur. In Nicks ogen zag ze er vrijwel net zo uit als in het restaurant, drie dagen geleden. Lang, superslank, zwart haar en een schoonheidsproduktengezicht dat lijnen begon te vertonen vanwege de talloze onuitgesproken gevoelens. Haar gelaatstrekken waren broos, alsof ze elk moment de serene kalmte kon verliezen waarvan Nick vermoedde dat die haar handelsmerk was. Zo te zien had ze niet gehuild. Haar make-up - eenvoudig en onberispelijk - vertoonde geen spoor van verdriet.
'We willen nu liever niemand spreken,' zei Barbara, die veronderstelde dat Nick een verslaggeefster was.
'O,' zei Nick, onhandig, de moed verliezend. 'Nee, ik ben niet van de pers, mevrouw White...' Het bliksemde, waarna er meteen een knallende donderslag volgde.
Barbara zette de bril weer op haar neus en keek Nick peinzend aan.
'Mevrouw White...' stamelde Nick.
Plotseling vernauwden Barbara's ogen zich door de herkenning. 'Devon,' zei ze kalm, 'ga je bord leegeten.'
'Ik ben klaar, mam.'
'Doe wat ik zeg, Devon. Nu!'
Devons lippen verstrakten. Hij draaide zich om en gehoorzaamde. Barbara keek hem na en richtte haar blik toen weer op Nick, die in de stromende regen stond.
'U weet wie ik ben... of niet, mevrouw White?'
'In het restaurant zag u er beter uit,' zei Barbara White, alsof ze het over een oude droom had. 'Maar goed, ik waarschijnlijk ook.'
'Ik moest... u even spreken. Niemand weet wat er gaande is... en het is allemaal... ik dacht als we gewoon even -'
'Donder op,' krijste Barbara White, van wie de kalmte als sneeuw voor de zon was verdwenen. Ze leek te schrikken van haar eigen stemgeluid, maar hield niet op. 'Hoe durft u hier te komen? Hoe durft u? Ik bel de politie. Devon! Bel 911. Nu meteen!' Ze smeet de deur dicht.
Nick draaide zich om en rende het tuinpad af, de straat in, zwoegend tegen de wind in, haar kleren drijfnat. De regen verhulde haar tranen. Ze holde de heuvel af, hoewel haar voeten verdoofd aanvoelden vanwege het ijskoude water, snel naar beneden, steeds sneller. Er was geen verkeer. De straat kwam haar niet bekend voor, maar ze wist dat ze, zolang ze bergafwaarts ging, uiteindelijk in het centrum en bij het station zou uitkomen.
Ze wist ook dat ze zojuist een domme, mogelijk fatale misstap had begaan. Ze wist dat Ernie Moran haar zaak nu wellicht als verloren zou bestempelen. En ze besefte dat de politie van Hastings elk moment kon opduiken om haar te arresteren. Ze bleef heuvelafwaarts rennen, om zo toch enige lichaamswarmte te verkrijgen.
Ze hoorde een auto aankomen en sprong op het trottoir. De koplampen beschenen nu de weg voor haar. Het was een politiewagen, die naast haar bleef rijden. Nick minderde vaart, maar wandelde in een stevig tempo verder. Er weerklonk een schel, echo-achtig geluid en een microfoonstem zei: 'Het is niet verstandig in deze storm buiten te blijven, mevrouw.'
'Dat weet ik,' riep Nick. Had Barbara de politie inderdaad ingelicht? 'Ik heb autopech en moet naar het station.'
'U hebt geluk,' zei de stem, vriendelijk. 'Ik zal u een politie-escorte geven.' Nick wist dat het krankzinnig zou zijn te weigeren en dus liep ze om de auto heen, opende het portier en stapte in. De agent was alleen. Hij keek haar aan en lachte sympathiek.
'Ooit gehoord van die nieuwe uitvinding - de taxi?' vroeg de agent. Hij leek tegen de pensioengerechtigde leeftijd te lopen en had zilverkleurige lokken en een knap, aristocratisch gezicht.
'Ik loop altijd,' zei Nick. 'Ik had niet in de gaten dat het zo hard regende. Toen ik eenmaal nat was, ben ik maar gewoon doorgelopen.'
'Ik hoop niet dat u naar een feestje moet,' merkte hij glimlachend op. Ze waren nu bijna in het centrum, vlak bij het station.
'Vanavond niet, nee,' zei Nick, die zich afvroeg wanneer het bevel uit zijn radio zou schallen dat hij een van moord verdachte vrouw in de buurt van 91 Scenic Drive moest aanhouden. Tegelijkertijd vroeg ze zich af of wat ze tegen de agent had gezegd in een rechtszaak tegen haar gebruikt kon worden. Had ze gelogen? Ze kon niet helder nadenken. Ze wilde alleen zo snel mogelijk deze auto verlaten. Een bliksemschicht verlichtte het treinstation beneden hen toen ze langzaam de heuvel afreden.
'Wat doet u op een avond als deze naar de stad te reizen?'
'Ik woon in de stad. Ik was bij iemand op bezoek.'
'Toen ik u zag rennen, dacht ik even dat u ergens voor op de vlucht was.'
Nick keek hem geschrokken aan. 'Maar serieus,' vervolgde hij, 'ze hadden moeten vragen of u niet wilde blijven logeren, zeker na die autopech.' Nick reageerde niet. Ze kwamen bij het station aan en ze wilde uitstappen.
'U kunt gerust hier wachten tot de trein komt. Mijn verwarming doet het prima.' Nick keek hem strak aan om te kijken of ze een seksuele ondertoon kon ontdekken. Ze rilde en zou maar wat graag op zijn aanbod ingaan. Het leek haar echter niet verstandig.
'Dat is heel aardig van u,' zei ze, 'maar dit is prachtig zo.'
'Dat bent u zeker,' zei hij, als een soort Stan Laurel. 'Zelfs doorweekt.'
'Bedankt voor de lift.'
Hij tikte even aan zijn pet. Nick gooide het portier dicht en hij scheurde een andere richting uit, kennelijk in een poging bandensporen achter te laten. Ze keek om zich heen en liep toen richting het perron. Op dat moment kwam er een andere auto van de heuvel racen, die het water aan weerszijden als een speedboot deed opspatten. De koplampen hielden Nick gevangen in hun licht. Ze deed een paar passen achteruit, waarbij ze bijna struikelde en op de straatkeien viel. De auto kwam recht op haar af. Ze bleef achteruitlopen. Ze kon niet beoordelen of de auto zou stoppen, maar ze had geen tijd om weg te springen. De remmen gierden, de auto maakte een zwenkende beweging en reed toen door naar de plek waar Nick, verblind door het licht, nog altijd stond. De chauffeur draaide het raampje naar beneden. Een vrouw stak haar hoofd uit het raam en schreeuwde: 'Stap in!' Het was Barbara White.