6

De tunnels

'Als de stad altijd in beweging blijft,' vroeg Katherine, 'hoe kun je me dan naar de plaats van de moord brengen?'

'Trigonometrie,' zei Eve, de getuige. 'Als ik de Kompastoren als eerste punt gebruik, en de exacte positie van de zon op een bepaald moment als tweede punt, dan zijn mijn sensoren in staat de positie te bepalen waar ik voor het eerst het lichaam heb geregistreerd. Om de positie correct vast te stellen moeten we over precies 13,24 decads de zon peilen.'

Ze liepen door de stad en Katherine voelde een mengeling van angst en enthousiasme tijdens haar eerste solo-uitstapje buitenshuis. Ze gingen omhoog, hoger dan veel gebouwen, en tussen de gebouwen leken bruggen te groeien waar ze overheen kon lopen, bruggen die even later weer achter haar wegsmolten. Eve had de hoogte blijkbaar nodig om de juiste metingen te verrichten.

Katherine was kwaad op Derec vanwege zijn gebrek aan interesse voor hun gevaarlijke situatie, maar ze kende hem goed genoeg om te weten hoe koppig hij kon zijn. Ze kende hem zelfs beter dan hij zichzelf kende en dat was om gek van te worden. Ze waren gevangen in een netwerk van intriges waarvan de omvang niet was te overzien, en zolang ze daarin vastzat moest ze de situatie zo goed mogelijk onder controle zien te houden. En dat hield in dat ze Derec niets meer over zijn leven zou vertellen dan hij zelf kon uitpuzzelen. Haar eigen leven stond op het spel en totdat ze kon ontsnappen uit de doolhof die hun activiteiten had stilgelegd, was ze doodsbenauwd hem ook maar iets te vertellen.

Ze móést uit Robot City weg. Sinds haar aankomst hier was de pijn erger geworden, en voor het eerst in haar leven was de dood een onderwerp waarover ze begon na te denken.

En haar enige vergrijp was liefde.

Ze voelde hoe tranen in haar opkwamen en ze drong ze terug met een ijzeren wilskracht. Hier zouden ze haar niet helpen. Niets zou haar helpen, alleen haar eigen vasthoudendheid en intelligentie.

'Vertel me eens hoe je bij Davids dood betrokken raakte,' vroeg ze Eve, die druk bezig was een zonnetje te schieten.

'Over ongeveer twee decads,' zei de robot, 'is het precies negen dagen geleden dat het is gebeurd. Hier gaan we weer naar beneden.'

Eve liep rechtstreeks naar de hoek van het zes verdiepingen tellende bouwwerk waarop ze stonden en vóór hen vormde zich een trap met leuningen waarover ze naar beneden konden lopen. Terwijl ze afdaalden, sprak de robot verder.

'Ik werd opgeroepen om een registratie te maken van de pogingen om Vriend David uit een gesloten ruimte te bevrijden.'

'Een gesloten ruimte?' zei Katherine. 'Daar heb ik nog nooit iets over gehoord. Hoe kon hij daarin vast komen te zitten?'

'De ruimte groeide om hem heen,' zei Eve. Ze kwamen uit op de straat en de robot begon in westelijke richting te lopen, weg van de Kompastoren. 'De ruimte sloot hem in en wilde hem niet meer laten gaan.'

'Waarom niet?'

'Dat weet ik niet.'

'Is er iemand die dat wel weet?'

'Dat weet ik niet.'

'Goed dan,' zei Katherine, en ze zag hoe door een robotteam een soort gymnastiekapparatuur een van de gebouwen werd binnengedragen. 'Vertel me dan maar wat je hebt gezien.'

'Met alle plezier. Ik werd opgeroepen om een registratie te maken van de pogingen om Vriend David uit de gesloten ruimte te bevrijden. Toen ik arriveerde was Opzichter Dante al ter plaatse...' De robot bleef staan en keek enkele seconden omhoog naar de zon. 'Precies op deze plaats.' Eve wees naar een bepaald gedeelte van de straat. 'Vriend David zat opgesloten in het bouwwerk en we konden hem horen schreeuwen om eruit te worden gelaten.'

'Wie?'

'Ikzelf, Opzichter Dante, een dienstrobot met een laserbrander, en een andere dienstrobot die als eerste Davids probleem ontdekte.'

'En wat gebeurde er toen?'

'Toen vroeg Opzichter Dante aan Dienstrobot #237-5 of de laserbrander veilig genoeg was om zo dicht in de buurt van een mens te gebruiken, waarop Dienstrobot #237-5 hem verzekerde dat dit zo was. Vervolgens probeerde Opzichter Dante de ruimte ervan te overtuigen dat hij Vriend David moest laten gaan, en toen dat mislukte, verzocht hij de ruimte open te snijden met de laserbrander.'

'En werd dat verzoek ingewilligd?'

'Ja. Opzichter Dante vroeg nog aan Dienstrobot #237-5 of hij de zaak snel wilde afwikkelen.'

'Waarom?'

'Dat weet ik niet.'

Katherine overdacht de aard van de getuige en stelde nog een vraag. 'Waren er nog andere gebeurtenissen die met deze gebeurtenis samenvielen?'

'Ja,' zei Eve. 'Voedselvoorziening klaagde over het feit dat Vriend David de lunch niet op tijd geserveerd zou krijgen en informeerde of dat nadelige gevolgen zou hebben voor zijn gezondheid; een aantal opzichters kwam bijeen in de Kompastoren om de verschillende wijzen te bespreken waarop Vriend David zonder hun medeweten naar de stad kon zijn gekomen; en voor de stad zelf werd een algemeen veiligheidsalarm van kracht.'

'Verandert zo'n algemeen veiligheidsalarm iets aan de manier waarop werkzaamheden worden uitgevoerd?'

'Ja. We waren allemaal opgeroepen voor andere plichten en waren hier alleen aanwezig in verband met het gevaar voor Vriend David en de noodzaak hem te bevrijden.'

'Wat jullie dan ook deden.'

'Ik niet,' zei Eve. 'Ik was alleen getuige. Maar Vriend David werd bevrijd uit de gesloten ruimte.'

'Is je op dat moment iets bijzonders opgevallen?'

'Iets bijzonders? Vriend Katherine, ik kan alleen maar -'

'Ik weet het,' onderbrak ze lichtelijk geërgerd. 'Je registreert alleen. Vertel me dan maar precies wat er gebeurde.'

'Opzichter Dante verzocht Vriend David terug te keren naar zijn woning omdat er een veiligheidsalarm was gegeven. Vriend David zei dat hij nog niet terug wilde naar zijn woning omdat hij nog iets te doen had. Vervolgens klaagde hij over hoofdpijn. Toen begon hij te lachen en liep hij weg. Dienstrobot #237-5 vroeg hierna aan Opzichter Dante of Vriend David zou moeten worden meegenomen, waarop Opzichter Dante antwoordde dat hij de prioriteiten had afgewogen en had besloten dat het veiligheidsalarm voorrang had. Hij gaf ons de opdracht weer verder te gaan met onze andere werkzaamheden, hetgeen in mijn geval inhield dat ik iets moest registreren waarover ik niet met u mag spreken.'

'En toen?' vroeg Katherine nieuwsgierig.

'Toen heb ik de werkzaamheden uitgevoerd die mij waren opgedragen.'

'Nee, nee,' zei Katherine. 'Wat gebeurde er toen met David?'

'Ongeveer negen decads later werd ik opnieuw opgeroepen.' Eve begon snel verder te lopen en Katherine, die direct volgde, moest rennen om bij te blijven. 'Ik breng u naar de plaats waar bij benadering het tweede incident plaatsvond,' riep de robot vanuit een luidspreker die in de achterkant van zijn hoofd was geplaatst. 'Ik werd hier naar toe geroepen, dit keer samen met Opzichter Euler, door Dienstrobot #716-14, die een aantal robots van Afvalbeheer had waargenomen die probeerden het lichaam van David mee te nemen.'

Eve ging snel een hoek om en stopte vervolgens abrupt, waardoor Katherine bijna tegen de robot opliep.

'Dit,' zei Eve, 'is bij benadering de plaats waar het lichaam zou zijn gevallen.'

'Zou zijn gevallen?'

'Het was niet langer hier toen ik arriveerde.'

'Wat zei de dienstrobot?'

'Dienstrobot #716-14 zei dat hij de robots van Afvalbeheer wegstuurde en vervolgens zonder succes onderzocht of Vriend David nog in leven was. Gedurende het onderzoek begon een andere ruimte om het lichaam te groeien en het te omsluiten, waarop Dienstrobot #716-14 uit de weg ging om niet ook opgesloten te raken. Vervolgens plaatste hij een noodoproep aan ons. We arriveerden gelijktijdig op de betreffende lokatie, maar het lichaam was weg. En dat is de laatste keer dat iemand Vriend David heeft gezien.'

'Vertoonde het lichaam sporen van geweld?'

'Dienstrobot #716-14 rapporteerde dat het lichaam volkomen normaal leek, afgezien van een klein sneetje in de linkervoet. Omdat mijn registratie op dit punt niet uit de eerste hand is, kan ik u dit niet voorleggen als objectief feitenmateriaal.'

Katherine leunde tegen de muur van een onderdelendepot zonder verdiepingen, en de muur gaf enigszins mee onder haar gewicht. Het leek bijna geen toeval meer dat Davids benarde toestand in de gesloten ruimte en de alarmmelding in de stad op hetzelfde moment hadden plaatsgevonden - maar wat was het verband?

'Heb je de indruk dat het lichaam alleen maar is verdwenen omdat de stad het heeft verplaatst?' vroeg ze.

'Ik kan geen speculaties maken omtrent een dergelijke theorie,' zei de getuige, 'hoewel ik heb vernomen dat Opzichter Euler een opmerking van dezelfde strekking heeft gemaakt - maar ook dat is van horen zeggen.'

'Als je uitgaat van de groeisnelheid van de stad,' zei Katherine, 'bereken dan eens hoe ver en in welke richting het lichaam van David kan zijn verplaatst, aangenomen dat hij hier door de beweging van de stad is verdwenen.'

'Ongeveer tieneneenhalf blok,' zei Eve zonder aarzelen, 'in àlle richtingen. De stad werkt volgens een plan dat niet aan mij bekend is.'

'Tieneneenhalf blok,' zei Katherine zacht. 'Nou, dat geeft me in ieder geval iets te doen om de tijd te doden.' Ze keek naar Eve's ingewikkelde hoofd. 'Laten we eens een beetje rondlopen.'

'U zegt het maar,' antwoordde de robot. Katherine koos op goed geluk een richting en begon te lopen, op zoek naar iets waarvan ze niet wist wat het was.

 

TOEGANG GEWEIGERD meldde de monitor in vette letters. Het was een bericht waarop Derec de afgelopen tien minuten al evenzo vele malen was gestuit.

Hij stond aan een kleine bureauterminal naast een groot open raam. Door de kolkende wolken van roestrood stof die de lucht in dansten kon hij de lange rij graafmachines zien die zich langzaam over de rotsachtige bodem verplaatste. De tanden van de zware graafarmen vraten met gemak tot op een diepte van zeventig centimeter de grond weg, waarna de verwerkte emulsie aan de achterzijde tevoorschijn kwam als een dikke plak die gaten vulde en oneffenheden afvlakte zodat een volkomen gelijkmatige deklaag achterbleef. Ten slotte werd de grond krachtig samengeperst door zware walsen. Een nieuw gedeelte was klaar voor de basisplaten uit de extruder.

Nadat hij het reservoir en de tragische gebeurtenis achter zich had gelaten, had hij Ree gevraagd hem naar de rand van de stad te brengen. Hij had zelf willen zien hoe het wolkenstof zich vormde en bovendien wilde hij toegang tot een terminal die zich ver buiten het bereik van de opzichters bevond. Aanvankelijk had de robot geaarzeld, maar toen Derec hem had verzekerd dat hij zich niet buiten de stadsgrens zou begeven had Ree meteen toegestemd.

Maar nu hij hier was had Derec spijt van de tijd die het hem had gekost om zo ver weg te gaan. De terminal was een compleet fiasco gebleken. Hij had ontdekt dat hij toegang had tot alle denkbare gegevens met betrekking tot dit gedeelte van de stedebouw: info over troubleshooting, reparatiegegevens, tijdsplanningen, apparatuurspecificaties, personeelsprofielen, en allerlei soorten standaardprocedures; maar afgezien daarvan was alles verboden terrein.

Hij had diverse manieren uitgeprobeerd om wachtwoorden te vinden, maar het leek erop dat hij bij voorbaat kansloos was. Hij kreeg de indruk dat zodra in de stad een alarm van kracht was, de terminals plaatsafhankelijk werden en alleen in staat waren om gegevens te verwerken die verband hielden met hun functie op een bepaalde lokatie, hoewel hij dat moeilijk kon geloven, want als de robots het volledige beheer hadden over de toegang en de wachtwoorden was dat in tegenspraak met het karakter van hun 'perfecte mensenwereld'. Het leek hem dat mensen toegang zouden moeten hebben, op zeer fundamentele filosofische gronden.

Maar hier gold dat niet; niet voor deze terminal.

Wat had hij nu eigenlijk bereikt? De regens kwamen nog steeds, of hij hier nu wel of niet was; de centrale computer was nog steeds niet toegankelijk voor hem, en dat gold dus ook voor eventuele antwoorden die daarin zouden zijn opgeslagen; hij was nog steeds een gevangene (iets dat hij beslist serieus nam, ondanks Katherines ideeën daarover); en hij wist nog steeds niets over zijn verleden, noch over de redenen waarom hij in Robot City was.

Die gedachte bracht hem terug naar het begin. Toen hij de Kompastoren had bezocht was Avernus naar voren gebracht als de eerste opzichterrobot, degene die de constructie van de andere opzichters in gang had gezet. Derec was geslaagd in het bepalen van de herkomst en de bestemming van het water; nu zou hij zich moeten gaan bezighouden met de herkomst van de stad zelf. De enige plaats om dat te doen was bij Avernus en in de mijnen. De mijnbouw was nodig om de grondstoffen te produceren waarmee de stad werd gebouwd. Al het andere was daarop gebaseerd. Hij zou naar de bron gaan - naar Avernus.

Hij schakelde de onbruikbare terminal uit en liep het verder lege vertrek uit. Buiten bestudeerde Ree aandachtig de wervelende stofwolken en registreerde. Het was zijn obsessie.

'Ik wil naar de mijnen om Avernus te spreken,' zei hij tegen de robot. 'Is dat mogelijk?'

'Ik zal u naar de mijnen brengen, Vriend Derec,' antwoordde Ree, 'maar vanaf dat moment ligt de beslissing bij Avernus.'

'Dat is goed,' zei Derec, en hij bereidde zich voor op weer een lange wandeling. Maar toen zag hij dat vlak bij de plaats waar de graafwerkzaamheden plaatsvonden een van de trammetjes geparkeerd stond, en hij liep erop af. 'Laten we voor de verandering maar eens gaan rijden.'

'Er is ons niet gezegd dat we deze machine konden gebruiken,' zei Ree. 'We kunnen hem niet meenemen.'

'Hebben ze je gezegd dat ik deze machine níet mag nemen?' pareerde Derec.

'Nee, maar...'

'Wat let ons dan?'

Derec sprong aan de voorzijde naar binnen, maar zag geen bedieningspaneel waarmee hij de tram zou kunnen besturen. Hij wist dat dit waarschijnlijk het vervoer was waarmee de robots die de graafmachines bedienden hier kwamen, maar de getuige was niet in staat een dergelijke conclusie te trekken en zei derhalve niets. 'Hoe werkt dit ding?'

'Spreek uw bestemming in de microfoon,' zei Ree.

'Naar de mijnen,' zei Derec, en hij haalde zijn schouders op naar Ree.

Een paar seconden later sprong de tram vooruit en bewoog zich snel weg van de graafwerkzaamheden.

Ze reden stevig door en passeerden een gedeelte met alleen maar op volle toeren draaiende voorzieningen voor robotproductie die verwoed in de pas probeerden te blijven met de recordhoge bouwsnelheid. Met de toename van het aantal gebouwen steeg ook het aantal robots dat die gebouwen moest onderhouden en het aantal mensen dat er niet in woonde. Ze passeerden talloze voertuigen vol nieuwe, functioneel ontworpen robots die alle richtingen opkeken en voor het eerst hun wereld zagen.

Ze kwamen ook langs andere kleine bossen en iets wat leek op grote stukken van hydroponische broeikassen, bestemd voor grootschalige voedselproduktie. Vervolgens zoefden ze langs een groot open gebied dat geen functie leek te hebben.

'Wat is dat?' vroeg Derec.

'Niets,' antwoordde Ree.

'Ik bedoel niet nu,' zei Derec. 'Wat moet het worden?'

'Ik bemoei me niet vaak met eventualiteiten,' antwoordde de robot, en diverse rode lampjes op zijn hoofd flikkerden uitzinnig, 'maar ik herinner mij dat Opzichter Euler deze plek ooit aanduidde als toekomstige ruimtehaven.'

Derec had daarover zo zijn eigen ideeën. Robot City was absoluut niet in staat om inkomende of uitgaande schepen van welke aard dan ook te verwerken. En dat bracht hem op iets anders.

'Als de ruimtehaven nog niet is gebouwd,' zei hij, 'waar hebben jullie dan je hyperwavezenders?'

Hij stelde de vraag terloops, hoewel hij heel goed wist dat Ree hem ongetwijfeld zou vertellen dat die informatie geheim was; maar hij was absoluut niet voorbereid op het antwoord dat hij kreeg.

'Ik weet niet wat een hyperwavezender is,' antwoordde de robot.

'Dat is een apparaat om te communiceren over grote afstanden in de ruimte,' zei Derec. 'Misschien hebben jullie er een andere naam voor.'

'Ik heb nooit iets geregistreerd dat is ontworpen om te communiceren met iets of iemand buiten onze atmosfeer,' antwoordde Ree.

'Is er dan nooit contact met plaatsen buiten deze planeet?'

'Dergelijke plaatsen zijn mij niet bekend,' zei Ree. 'Wij zijn hier zelfvoorzienend.'

De tram stopte met een schok, evenals Derecs gedachten. Op een of andere manier was het nooit in hem opgekomen dat ze werkelijk vastzaten op deze planeet. De Sleutel en het juiste gebruik ervan werden plotseling van levensbelang voor hem.

'We zijn er, Vriend Derec,' zei Ree.

'O,' antwoordde Derec, en hij liep langzaam het wagentje uit. Wat was hier gaande? Wie had deze wereld gemaakt? En waarom? Het was een ongerepte beschaving die, behalve met zichzelf, met niets of niemand contact had. En toch waren de invloeden van de Spacers duidelijk aanwezig. Zou het kunnen zijn dat David, de dode man, de schepper was geweest?

Hij liep langs de rijen robots die hun beschadigde apparatuur droegen, langs de enorme extruder en zijn nooit eindigende strook stad, en hij bleef staan bij de ingang van de mijn. Hij draaide zich om en zag dat Ree achter hem stond.

'Zoek Avernus voor me,' zei hij, 'en zeg dat ik hem wil spreken. Ik heb geen zin om de regels te overtreden door ergens naar binnen te gaan waar geen mensen mogen komen.'

'Jawel, Vriend Derec,' antwoordde de robot, en hij stapte opzij om te communiceren met zijn netwerk van radioverbindingen.

Derec ging naast de ingang op de grond zitten en keek toe hoe de robots langs hem heen en weer liepen. Hij begon zich te voelen als een nutteloze pupil die niets om handen had. Hij voelde zich zelfs schuldig dat hij de robots commandeerde; ze hadden belangrijker dingen te doen.

Hij keek op zijn horloge. Het was twee uur 's middags en het zou niet lang meer duren of er kwam weer een nacht vol regen, weer een zinloze nacht van speculaties terwijl het waterpeil steeds verder steeg. 'Dan zullen we hebben gefaald,' had Euler gezegd, en met die zin had de robot boekdelen gesproken. Evenals Derec wist de opzichter dat Robot City een test was, een test die was ontworpen voor elk van hen. Als Euler en de anderen niet in staat waren het probleem van de regens op te lossen, zouden ze hebben gefaald in hun poging om een werkbare wereld te bouwen. Hij wist ook dat het redden van deze wereld een creatieve vorm van denken vereiste waartoe de meeste mensen robots niet in staat achtten. Misschien was dat waar Derec in het plaatje paste. Synetica hadden ze het genoemd, het geheel groter dan de som der delen. Om dat plaats te kunnen laten vinden moest Derec beginnen de robots ervan te overtuigen dat ze hem ondanks alles konden vertrouwen.

'Ik heb het enorm druk, Vriend Derec,' zei de stem luid. 'Wat wilt u van mij?'

Derec keek op en zag Avernus' enorme gestalte, gebogen om in de deuropening te passen.

'We moeten het erover hebben hoe we deze planeet kunnen redden,' zei Derec. 'We moeten elkaar tegemoet treden als gelijken in plaats van als tegenstanders.'

'U hebt wellicht een moord gepleegd, Derec,' zei Avernus. 'En ik ben niet de gelijke van een moordenaar.'

'Dat is Euler ook niet,' antwoordde Derec, 'maar door zijn onoplettendheid is vandaag wel een robot gedood.'

'U was daarbij ook aanwezig.'

Derec keek naar de grond. 'J-ja,' zei hij. 'Ik had niet het recht om dat te zeggen.'

'Zeg me wat u van mij wilt.'

'Antwoorden,' zei Derec. 'Begrip. Ik wil helpen met de stad... de regens. Ik wil dat iemand dat weet en dat waardeert.'

De robot keek hem een tijdje aan en gebaarde hem vervolgens naar binnen. Ze liepen samen de trap af en de opslagplaats binnen. Ree volgde op afstand. Vervolgens nam Avernus hem terzijde, weg van de drukte, en maakte een zitplaats voor hem door een aantal kapotte machines van verschillende aard op elkaar te stapelen.

Derec klom op de stapel schroot en ging zitten. Avernus bleef naast hem staan. 'We bevinden ons in een noodsituatie en mijn programmering beperkt mijn communicatie met u.'

'Dat begrijp ik,' antwoordde Derec. 'Maar ik weet ook dat veel situaties om een oordeel vragen waar meer bij komt kijken dan logica. Ik vraag alleen maar dat je synetisch denkt.'

'Als u dat van mij vraagt,' zei de robot, 'dan moet ik u iets vertellen. Het concept van de dood weegt bij mij zwaarder dan bij de anderen. Mijn logicaschakelingen zijn anders als gevolg van mijn werk.'

'Dat begrijp ik niet.'

'De robot is vooral verdienstelijk door zijn efficiency,' antwoordde Avernus, 'en door het uitvoeren van werkzaamheden die lichamelijke arbeid en minimalisering van kosten vereisen. Maar in de mijnen resulteert het minimaliseren van kosten niet noodzakelijk in minimale kosten.'

'Nu snap ik er echt niets meer van.'

'De financieel gezien meest effectieve wijze om de mijnbouw te benaderen zou wel eens de meest gevaarlijke kunnen zijn, maar de meest gevaarlijke benaderingswijze zou kunnen resulteren in het verlies van een groot aantal arbeidskrachten als gevolg van de aard van de mijnen. Zo is het mogelijk dat de meest effectieve benaderingswijze op de lange termijn wel eens niet de meest rendabele zou kunnen zijn. Bijgevolg ben ik geprogrammeerd om het leven - zelfs dat van robots - te respecteren op een wijze die ver uitgaat boven wat men als normaal beschouwt. De levens van mijn arbeiders zijn voor mij van veel groter belang dan welke vorm van efficiency dan ook.'

'Wat heeft dat met mij te maken?' vroeg Derec.

'Als u een moord heeft gepleegd, Derec, dan verafschuw ik u. Alleen al het feit dat u bent beschuldigd van een dergelijke daad en in staat zou kunnen zijn die te plegen is bijna meer dan ik kan verdragen. Ik heb dan ook tegen uw vrijlating gestemd toen we deze zaak hebben besproken.'

'Maar ik zweer je dat ik onschuldig ben,' zei Derec.

'Mensen liegen,' antwoordde de robot. 'Welnu, wilt u nog steeds dat ik uw standpunt "waardeer"?'

'Ja,' antwoordde Deree vastberaden. 'Ik wil alleen maar dat ik de kans krijg om te laten zien dat ik de beste bedoelingen heb met Robot City. Ik ben onschuldig en de waarheid zal me vrijspreken.'

'Goed gezegd. Wat wilt u weten?'

'Jij bent de eerste opzichter,' zei Derec. 'Wat zijn je eerste herinneringen?'

'Ik werd gewekt door een dienstrobot met de naam 1-1,' zei Avernus. Zijn rode fotocellen waren op Derec gericht.' 1-1 had al vijftig andere hulpmachines gewekt. Ik ontwaakte met volledige kennis van wie en wat ik was: een semi-autonome robot met als functie het coördineren van de mijnen in het kader van de stedenbouw en het coördineren van de constructie van andere opzichters die diverse taken zouden krijgen.'

'Zijn jullie geprogrammeerd om de mens te dienen?'

'Nee,' zei Avernus snel. 'We zijn geprogrammeerd met menselijke informatie, en dat geldt zowel voor ons als voor de centrale computer, die eveneens operationeel was toen ik ontwaakte. Ons besluit om de mens van dienst te zijn is onafhankelijk genomen.'

'Zou dat er de reden van kunnen zijn dat de robots hier niet bepaald blij zijn met Katherine en mij?' vroeg Derec. 'Doordat jullie niet bekend waren met de menselijke realiteit hingen jullie een ideaal aan waaraan wij onmogelijk konden voldoen.'

'Dat is misschien waar,' beaamde Avernus.

'Hoe lang is het geleden dat je bent ontwaakt?'

'Ongeveer een jaar geleden.'

'En heb je toen mensen gezien, of was je er op dat moment van op de hoogte dat er misschien iemand in de buurt was?'

'Nee. Onze eerste bezigheid was het bouwen van de Kompastoren. Daarna zijn we gestart met onze filosofische beschouwingen over onze plaats in het universum.'

'En 1-1? Heeft die ooit contact met mensen gehad?'

'Het is nooit in ons opgekomen om dat te vragen,' zei Avernus.

'Waar is 1-1 nu?' vroeg Derec, die het gevoel kreeg iets op het spoor te zijn.

'In de tunnels,' zei Avernus, en hij gebaarde in de richting van de liften. '1-1 werkt in de mijnen.'

Derec sprong van de geïmproviseerde stoel af. 'Breng me naar hem toe,' zei hij.

'Maar de veiligheid...' begon de robot.

'Ik ben een mens,' zei Derec. 'Deze wereld is ontworpen voor mij en mijn soort. Het spijt me, Avernus, maar als je bestaat om de mens te dienen, dan wordt het tijd dat je je daar eens naar gaat gedragen. Als je je eigen levenshouding respecteert, moet je accepteren dat jullie veiligheidsmaatregelen niet zijn ontwikkeld om jullie tegen mensen te beschermen. En als dat wel zo is, dan is er iets heel erg mis met het basisprincipe van jullie filosofie.'

'Maar het is gevaarlijk in de mijnen,' antwoordde Avernus.

'Je kunt me toch beschermen?'

De robot keek van Derec naar de liftdeuren en weer terug. 'Ik moet u de toegang tot de centrale computer ontzeggen,' zei hij uiteindelijk. 'En ik moet u ook onze kennis over de noodmaatregelen ontzeggen. Maar u bent een mens en het is de bedoeling dat u deze wereld met ons deelt. Ik zal u bij 1-1 brengen en u beschermen. Maar als het voor uw bescherming op welke wijze dan ook noodzakelijk is dat ik u terugstuur naar het oppervlak, dan zal ik dat zonder aarzelen doen.'

'Oké, dat klinkt redelijk,' zei Derec, en hij keek op zijn horloge. 'We moeten gaan.'

Ze liepen naar de liften en Ree kwam mee de grote liftkooi in. Uit respect voor de opzichter kwamen er verder geen andere robots mee naar binnen. Avernus drukte op een knop in de muur en de deur gleed dicht. De lift ging omlaag.

Hij ging heel ver omlaag.

'De truc om je in de mijnen voort te bewegen is doelgerichtheid,' zei Avernus, toen de lift trillend tot stilstand kwam.

'Doelgerichtheid,' herhaalde Derec.

De deur gleed open om plaats te maken voor een krankzinnige drukte. Duizenden dienstrobots bewogen zich door een enorme onderaardse ruimte die zich in alle richtingen zo ver uitstrekte als het oog reikte. Een continue stroom tramwagons rolde voorbij op verplaatsbare sporen en leverde ruwe erts aan de kolossale smeltovens die het verwerkten tot een beter hanteerbaar product, waarna het werd verhit en samengesmolten met andere materialen. Het plafond was vijfendertig meter hoog en bestond uit kale rots. Op regelmatige afstand van elkaar bevonden zich steriele kamers.

'Ijzer!' zei Avernus, en hij spreidde zijn armen. 'De basis van de ferrometalen die deze nieuwe wereld mogelijk maken. We winnen het in grote hoeveelheden en gebruiken het in ruwe vorm om onze uitrusting te maken, en als legering met speciale plasticsoorten om onze stad te bouwen. Kijk!'

Hij wees op een machine die door een lopende band werd gevoed met lagen ijzer waarin patronen met microschakelingen werden gedrukt. De gestolde massa kwam naar buiten uit de bovenkant van de machine en vervolgde in een onafgebroken strook zijn weg door het plafond. Het was het bouwmateriaal dat Derec aan de oppervlakte naar buiten geperst had zien worden.

'Daar is Robot City van gemaakt,' zei Avernus. 'Een legering van ijzer en plastic waaraan grote hoeveelheden koolstof worden toegevoegd, en waarbij koolmonoxyde wordt gebruikt als reductiemiddel. Daarna worden per vierkante meter miljoenen microschakelingen in de "huid" gedrukt. De "huid" leeft, en bestaat uit kleine, onafhankelijke secties met robotintelligentie die zijn afgestemd op menselijke behoeften en bescherming. Het geheel is voorgeprogrammeerd om te bouwen, om zichzelf op een voorgeschreven wijze te gedragen, en om te reageren op menselijke behoeften wanneer dat nodig is.'

'Dus daarom geven de muren mee als ik er tegenaan druk,' zei Derec, die behoedzaam de lift uitliep en vlak bij Avernus bleef.

'Precies. En denk nu aan de doelgerichtheid. Blijf dicht bij me.'

Avernus begaf zich in de enorme drukte van machines, robots en tramwagonnetjes die met hoge snelheid overal om hen heen reden. Toen de robot de weg met het voorbijrazende verkeer betrad, verstijfde Derec en wilde hij achteruit stappen. Maar de verwachte botsingen vonden niet plaats; de robots en de machines schatten alle gebeurtenissen rondom hen correct in en reageerden daar perfect op.

Op dat moment drong het concept van de doelgerichtheid door tot Derec. Beweging moest doelgericht zijn en een constante voorwaartse impuls hebben. Alles was gebaseerd op het idee dat beweging constant zou zijn en kon worden vermeden zodra ze was ingeschat. Het was de veranderlijke beweging die gevaarlijk was - het plotseling blijven stilstaan, het achteruit springen; hier beneden konden dergelijke bewegingen fataal zijn.

Zodra hij het principe begreep werd het eenvoudiger om over de weg met de voorbijrazende voertuigen te lopen, en terwijl ze zich door het midden van de enorme hal begaven begon Derec zich meer op zijn gemak te voelen.

'Ik wil je eens wat vragen,' zei hij tegen de grote robot. 'Heb jij de "huid" van Robot City uitgevonden?'

'Nee,' antwoordde Avernus. 'Het programma daarvoor was al aanwezig in de centrale computer.'

'Dus de werking van de "huid" is volledig voorgeprogrammeerd?'

'Dat is juist. Wij zijn alleen maar begonnen hem te gebruiken zodra we hadden besloten de mensheid van dienst te zijn.'

Ze bereikten een wand van de hal waarop tientallen kleinere tunnels uitkwamen.

'Vanaf hier laten we ons rijden,' zei Avernus, en hij klom in een wagen die veel te klein was voor zijn enorme postuur. Derec en Ree volgden zijn voorbeeld en Avernus reed onmiddellijk weg, een nauwelijks verlichte tunnel in.

'Deze lijkt verlaten,' zei Derec, terwijl ze met een behoorlijke vaart door de tunnel suisden.

'Tot twee dagen geleden was dat ook zo,' zei Avernus. 'Nu betekent hij misschien onze redding.'

'Hoe dan?'

'Dat zult u zo meteen wel zien.'

Ze reden een aantal minuten door het schemerduister, dieper de planeet in. Toen hoorde Derec verderop werkzaamheden.

'We zijn er bijna,' zei Avernus.

'Waar?' vroeg Derec.

Avernus maakte een bocht en plotseling stonden ze voor een verbreding van de tunnel waar enkele honderden robots in een steeds groter wordende ruimte verwoed aan het werk waren om modder weg te scheppen in en op alle beschikbare containers, pallets, en ander materieel dat maar grond zou kunnen transporteren. De grond werd haastig afgevoerd door de aangrenzende tunnels om er bestaande uitgravingen mee te dichten. Het was als een mierenhoop, waar alle activiteit in gracieuze samenwerking en vastberadenheid verloopt. En boven hen, op een van de wagens, doemde de dreigende gestalte van Rydberg op, die in stilte aanwijzingen gaf terwijl hij per radio zijn orders aan de zwoegende robots verzond.

Avernus draaide zich om naar Derec. 'Ergens daarbinnen,' zei hij, 'kunt u 1-1 vinden.'