12
De Derde Wet
Het extruderstation van kwadrant #4 bevond zich op nog geen tien minuten afstand van de gesloten ruimte. Wohler gaf de reddingswagen de maximale snelheid die de veiligheid van zijn passagiers hem toestond.
Derec zag de stad aan hem voorbijschieten. Ondanks de naderende duisternis, ondanks het feit dat het zelfmoord was, hield de dodendans van gedachteloze expansie onverminderd aan. Hij vreesde voor de stad; hij vreesde voor Katherine, of hoe ze ook mocht heten. Ze ging achter de Sleutel aan, hij wist het zeker. Ze probeerde zichzelf uit de situatie te redden op de enige manier die ze kende. Hij verwachtte niet dat ze veel baat zou hebben bij de Sleutel, maar hij kon het haar nauwelijks kwalijk nemen dat ze het erop waagde. Wat hem beangstigde was het gevaar waaraan ze zichzelf blootstelde door de Sleutel te gaan zoeken in de regen. Hij zou zelf wel achter haar zijn aangegaan, maar sinds hij het alles verwoestende weer van Robot City aan den lijve had ondervonden, wist hij dat zijn hulp in een dergelijke storm absoluut zinloos was. Alleen een robot zou een kans hebben.
Wohler stopte de wagen abrupt voor de ingang van het extruderstation, een groep lage, brede gebouwen die zichzelf opbouwden vanaf de grond. Op dit moment was hier geen robotactiviteit en werden er geen vrachtwagens uitgeladen. Iedereen had een schuilplaats gezocht in verband met de naderende storm.
'Denkt u dat ze naar de Kompastoren is gegaan?' vroeg Wohler.
'Daar ben ik van overtuigd.'
'Misschien is ze nog net op tijd om voor de storm binnen te komen.'
Derec keek hem aan en legde dan zijn hand op een glimmende gouden arm. 'Ze gaat niet naar binnen,' zei hij. 'Ze gaat proberen de piramide te beklimmen.'
'Maar waarom?'
'We hebben daar iets verborgen, iets dat ze wil proberen terug te krijgen.'
'Dan moet ik nu meteen gaan,' zei Wohler zonder aarzelen. 'Dat wordt haar dood.'
'Heb jij geen last van de regen?' vroeg Derec terwijl hij uit de bus klom.
'Normale hoeveelheden regen zijn geen probleem,' zei de robot. 'Maar de regen van de stad kan op duizend verschillende manieren door mijn pantser dringen en in mijn elektrische systeem belanden. Naar de schadelijke gevolgen die dat kan hebben kan alleen maar worden geraden.'
'Ik weet niet wat ik moet zeggen,' zei Derec. 'Als je haar niet achterna gaat...'
'Dan zal Katherine sterven,' vulde de robot aan. 'U hoeft mij niets te zeggen. Mijn plicht is duidelijk. Vaarwel, Derec.'
Wohler keek nog een keer achterom om zich er van te verzekeren dat de getuigen niet meer in de bus waren en schoot vervolgens weg met een snelheid die geen rekening hield met de veiligheidsmarge die hij had aangehouden toen Derec voorin had gezeten.
'Kom mee,' zei Derec tegen de getuigen, en hij begaf zich in de richting van de nu gesloten toegangsdeur tot de ondergrondse werkzaamheden. Ondanks zijn bezorgdheid om Katherine had hij zijn eigen bezigheden. Hij had de moord opgelost en hij wist hoe die samenhing met het stadsverdedigingssysteem. En alles werd gesteund door Recs getuigenverklaring. Hij was ervan overtuigd dat hij op zijn minst de centrale computer kon binnenkomen om de replicatie stil te leggen. Dat zou de regens van de komende nacht weliswaar niet tegenhouden en voorlopig ook de regens in de nabije toekomst niet, maar het was een begin.
Hij opende de buitendeur, haastte zich naar binnen en liep de trap af naar de nu verlaten opslagplaats met de rij liften. Dit was niet hetzelfde extruderstation dat hij eerder had bezocht, maar het was op precies dezelfde wijze ingedeeld.
Hij liep snel naar dezelfde lift die hij met Avernus had genomen toen hij in de mijn was geweest. Hij ging samen met de getuigen naar binnen en drukte op de pijl voor omlaag. De lift begon zijn lange reis naar de spelonken in de diepte.
Hij kwam uit in de bedrijvige hal waar het werken aan de bouw van Robot City onverminderd doorging. Er was echter geen opzichter in de buurt. Bij een van de ongebruikte mijntunnels in het westelijk deel van de spelonk was beweging zichtbaar.
Hij wilde zich in de drukte begeven, bleef toen staan en vermande zich. Doelgerichtheid, had Avernus gezegd. Terwijl hij aan de rand van de bedrijvigheid stond, raasde op nog geen tien centimeter afstand, en met een snelheid van zeker honderd kilometer per uur, een lange tram voorbij. Hij voelde hoe de zuiging zijn haar deed wapperen.
Doelgerichtheid. Het was de enige manier.
'Blijf in de buurt,' zei hij tegen de getuigen. Vervolgens richtte hij zich op zijn doel, sloot zijn ogen, en betrad op goed geluk het strijdperk.
Hij liep snel en zonder aarzelen en hij probeerde niet te denken aan de voorbijrazende robots en voertuigen die hem tijdens het passeren net niet raakten. Af en toe opende hij zijn ogen om te zien of hij nog steeds in de juiste richting ging. Daarna kneep hij ze weer stijf dicht en bleef doorlopen.
Na bijna tien minuten had hij de enorme hal zonder incidenten doorkruist. Op het moment dat hij de beschutting van de mijningang had bereikt, slaakte hij een enorme zucht die hem het gevoel gaf dat hij de hele weg zijn adem had ingehouden.
Naast de mijningang stond een dienstrobot die met een boven zijn hoofd opgehangen takel lege accu's uit een serie mijntrammetjes laadde om ze vervolgens te vervangen door opgeladen accu's. Overal om hem heen stonden de trams drie rijen dik geparkeerd.
'Robot!' riep Derec over de wagens heen. 'Waar kan ik Opzichter Avernus vinden?'
De dienstrobot wees de tunnel in. 'Ze laten een deel van het water uit het reservoir in de verlaten tunnels lopen. Het kan gevaarlijk zijn voor mensen.'
'Bedankt,' zei Derec, en hij wees op een tram. 'Is deze weer opgeladen?'
'Ja,' antwoordde de robot.
'Nogmaals bedankt,' zei Derec, en hij klom achter het stuurmechanisme. 'Rec, Eve, stap in.'
Terwijl de robots achterin de wagen stapten riep de dienstrobot naar Derec: 'Heeft u mij niet gehoord? Het kan daarbinnen gevaarlijk zijn voor mensen.'
'Bedankt,' zei Derec opnieuw. Hij wuifde, schakelde de elektrische motor in en loodste de wagen de donkere tunnel binnen.
Terwijl hij door de tunnels reed en de afstanden schatte door de kleine rode lampjes te tellen die over de volledige lengte waren aangebracht, kwamen er andere trams vol robots uit de tegenovergestelde richting. Ze waren zonder uitzondering vuil van het graafwerk en een groot aantal vertoonde naar buiten puilende elektronica met kortsluiting. Zelfs voor robots zagen ze er beroerd uit. In een tram die ze passeerden bevond zich een robot met een kortsluiting in het hoofd; uit zijn fotocellen en zijn luidspreker kwam een regen van vonken tevoorschijn.
Hij reed flink door terwijl de tunnel hem langzaam omhoog leidde. Ten slotte naderde hij een groot, eivormig licht dat lange schaduwen op de ruw uitgegraven muren wierp. Toen hij daar was aangekomen, trof hij een groot aantal dienstrobots plus zes van de zeven opzichters die zich hadden opgesteld rond een scherpe daling in de tunnel.
Hij sprong van de tram en baande zich een weg door de menigte om dichterbij te komen. Het was dezelfde ruimte als die waarin de robots de dag tevoren hadden gegraven, alleen hadden ze dat nu vanaf de andere kant gedaan. Een handmatig gegraven hulptunnel die omhoog leidde kwam uit op de bestaande tunnel, waarin een geul voor het water was gegraven. De geul was leeg. Euler en Rydberg stonden over de geul gebogen en keken naar de pas gegraven tunnel, terwijl Avernus de robots uitzocht die zo ernstig waren beschadigd dat ze onbruikbaar waren geworden. Hij stuurde ze terug de tunnel in.
Derec liep op Euler af. 'Ik heb de moord opgelost,' vertelde hij de opzichter zonder verdere inleiding.
'Wat was de oorzaak?' vroeg Rydberg.
'Koolmonoxydevergiftiging. Toen ze David probeerden te bevrijden is er door de hitte van de laserbrander koolmonoxyde in de ruimte vrijgekomen.'
'Dan was het dus onze fout,' zei Euler.
'Het was een ongelukkige samenloop van omstandigheden,' antwoordde Derec. 'En ik heb getuigen.' Zowel Eve als Ree haastten zich om zich bij hem te voegen.
'Nog twee minuten,' riep Dante. De kleine robot was bezig op een computerterminal die achterin een tram was aangesloten, en zijn lange vingers bewogen zich met ongelooflijke snelheid over het toetsenbord.
'Twee minuten tot wat?' vroeg Derec.
'Totdat de lading die we bij het reservoir hebben geplaatst het water in de tunnel laat stromen,' antwoordde Euler.
'Ik weet ook waarom het veiligheidsalarm in werking is getreden,' zei Derec. 'Dat kwam door Davids bloed. Toen hij zich sneed werd het bloed dat op de grond druppelde aangezien voor een onbekende aanwezigheid vanwege de organismen in het bloed. Mijn getuigen zullen dat ook bevestigen.'
Euler sprak: 'Dan moeten we de gegevens in de centrale computer invoeren en het replicatieproces stilzetten, als daar tenminste nog tijd voor is.'
'Hoezo, als daar nog tijd voor is?' vroeg Derec.
Avernus voegde zich bij hen. 'Dank zij uw sonogram hebben we een grot gevonden die groot genoeg is om al het water in het reservoir te bevatten. Helaas zal het een enorme hoeveelheid graafwerk vereisen om hem te bereiken.' Avernus wees naar de geul. 'Deze omleiding stelt het onvermijdelijke hooguit een dag uit, en in plaats van het reservoir zal dan alles hier beneden in de tunnels overlopen.'
'Waar is de centrale computer?' vroeg Derec. 'Als we erin komen en de replicatie kunnen stoppen, kunnen we de graafmachines gebruiken om het werk af te maken voordat de volgende regens komen.'
Avernus draaide zich om naar Dante en keek hem aan over de hoofden van de andere robots. 'Waar is het computercentrum nu?' riep hij op luide toon.
De vingers van de kleine robot vlogen over het toetsenbord terwijl Euler verder sprak. 'Zelfs met de hulp van de machines zouden we vrijwel meteen met graven moeten beginnen om de grot op tijd te bereiken.'
'Het computercentrum is momenteel in Tunnel J-33,' riep Dante terug, 'en het begeeft zich in zuid-zuidwestelijke richting met een snelheid van tien kilometer per uur.' Hij aarzelde kort en voegde er vervolgens aan toe: 'Nog twintig centads.'
Avernus keerde zich abrupt van hen af. 'Dat is... heel jammer,' zei hij.
'Wat bedoel je, heel jammer?' vroeg Derec.
Plots weerklonk een gerommel dat de tunnel deed schudden, en stof en losse steentjes kwamen naar beneden. Derec verloor bijna zijn evenwicht door het beven van de grond. Een paar seconden later was de mijn vervuld van een donderend geraas dat snel in kracht toenam.
'Het is heel jammer,' zei Euler luid, en hij overstemde het gebrul, 'want het computercentrum bevindt zich in Tunnel J-33, aan de verkeerde kant van de geul, en buiten beginnen de regens.'
Op dat moment kwamen met donderend geraas tonnen water naar beneden door de nieuwe tunnel. Ze sloegen te pletter in de geul eronder, ziedend, vuilwit, gevaarlijk en ontembaar. Derec keek in angstige bewondering toe hoe zijn enige route naar het computercentrum verdween in een kolkende rivier die daar een seconde geleden nog niet was geweest.
De tram haastte zich door de straten van Robot City in de richting van de Kompastoren en Katherines gedachten waren even donker als de wolken boven haar.
'Ik ben bang dat we de Toren niet halen voordat de regens komen,' vertelde de bestuurder haar. 'We moeten een schuilplaats zoeken.'
'Nee,' zei ze, vastbesloten zich niet ook nog haar laatste beetje vrije wil door hen te laten afnemen. 'Doorrijden. Schiet op!'
'Het is hier niet veilig voor u,' drong de robot aan. 'Ik kan u niet met een gerust geweten verder meenemen.'
Katherine werd kwaad, maar was bang dat de robot daardoor argwaan zou krijgen. 'Goed dan,' zei ze. 'Stop maar bij het volgende gebouw.'
'Uitstekend,' antwoordde de robot, en hij stopte de tram ogenblikkelijk voor een hoog gebouw waarop boven de deur in metalen reliëfletters de woorden KUNSTMUSEUM zichtbaar waren.
De robot klom uit de tram en nam Katherine bij de arm om haar te begeleiden. 'Hierheen, alstublieft,' zei hij. Katherine begon het gevoel te krijgen dat de robots onderricht hadden gekregen in de menselijke onbetrouwbaarheid.
Ze liet zich door de robot naar binnen begeleiden, het gebouw in. 'Dit is een project van Opzichter Arion,' zei hij, 'bedoeld om de menselijke inwoners te behagen.'
Ze keek om zich heen en realiseerde zich dat de robot het woord inwoners had gebruikt in plaats van bezoekers. Het bevestigde alleen maar wat ze al dacht. Ze waren niet van plan haar zomaar te laten gaan. De robots hadden mensen nodig die
ze konden dienen. Daarom zouden ze hun meesters als slaven houden om ervoor te zorgen dat ze daartoe de mogelijkheid hadden.
De eerste verdieping van het museum bevatte bijna alleen maar meetkundige beeldhouwwerken. Een groot aantal was gemaakt van levend stadsmateriaal dat in een oneindig patroon van variaties voortdurend van vorm veranderde.
Ze dacht even na en vroeg: 'Kunnen we misschien contact opnemen met Derec om hem te vertellen waar we zijn? Ik ben bang dat hij zich zorgen maakt.'
'In het kantoor van de conservator moet een terminal zijn,' antwoordde de robot. 'Zal ik het voor u doen?'
'Ja, graag. Dat zou heel vriendelijk zijn.'
De robot haastte zich direct op weg. Zodra hij aan het einde van de gang uit het zicht verdween, draaide Katherine zich om en begon te rennen.
Ze holde door de ingang naar buiten, haastte zich over het korte pad naar de tram en ging op de bestuurdersplaats zitten. Hij startte zonder problemen en ze reed weg. Ze had er geen idee van hoe ze moest rijden om bij de piramide te komen, maar door zijn omvang kon ze hem niet missen. Ze reed er eenvoudig recht op af.
Tijdens het rijden maakte ze een plan. De regen zou nu niet lang meer op zich laten wachten, en ze wilde zich niet laten verrassen, maar het was de moeite waard om te proberen uit de stad weg te komen. Derec had gezegd dat er een verborgen deur was die vanuit het kantoor toegang gaf tot het platform boven op het gebouw. Dan zou ze binnendoor gaan om de top van de piramide te bereiken. De Sleutel was ergens halverwege de buitenkant van het bouwwerk verborgen en het zou veel simpeler en veel sneller zijn om vanaf de top naar beneden te klimmen dan omhoog te klimmen.
Terwijl ze reed weerklonk uit de hemel een luid gerommel; de wind zwiepte haar lange haar in haar gezicht. Ze had het koud, maar ze probeerde het van zich af te zetten terwijl ze zich op haar doel concentreerde. Waarom moest hij haar dit aandoen? Waarom was hij overgelopen naar de andere kant? De stad was Derecs enige obsessie geworden. Hij kon blijkbaar niet begrijpen dat ze haar vrijheid nodig had, dat ze niet voor altijd binnen de muren van de stad kon leven.
De kolossale piramide doemde voor haar op. Hij was een kort moment duidelijk zichtbaar toen een bliksemschicht de voorzijde helder verlichtte. Vlak voor het gebouw remde ze heftig. Ze sprong uit de tram en hoorde achter zich een geluid.
Daar, twee blokken verderop, snelde de robot die zich Wohler noemde in haar richting om haar tegen te houden. Ze draaide zich om en rende naar de ingang. Op haar nadering smolt het stadsmateriaal weg om haar binnen te laten.
Toen ze eenmaal binnen was had ze er geen idee van waar ze naar toe moest. Het enige dat ze zich met zekerheid kon herinneren was dat ze steeds omhoog moest blijven gaan. Ze rende door de doolhof van zalen en benutte iedere mogelijkheid om een trap te beklimmen of een lift te nemen die haar nog hoger zou brengen. Toen ze ongeveer halverwege was, hoorde ze hoe via onzichtbare luidsprekers melding werd gemaakt van haar vlucht en instructies werden gegeven om haar aan te houden.
Vanaf dat moment verdubbelde ze haar snelheid en gaf ze alles wat ze in zich had. Haar enige hoop om te vluchten lag in het bereiken van de zekerheid van de verboden zone voordat ze was ontdekt.
Ze haastte zich ongezien door de nu korter wordende gangen en bereikte de laatste lift naar boven. Een technorobot met lasarmen zag haar toen ze naar binnen rende. Met bonkend hart stompte ze tegen de pijl voor omhoog en de machine bracht haar snel naar de bovenste verdieping.
De deuren gleden open en ze rende onmiddellijk naar buiten. Achter haar klonken stemmen die haar naam riepen. Ze ging een hoek om, rende een korte helling op en struikelde de verboden gang in, juist op het moment dat haar achtervolgers haar bijna hadden bereikt.
Ze rende op de deur af die omhoog leidde naar het kantoor en haar hand reikte naar de elektrische knop.
'Katherine!'
Ze herkende Wohlers stem en ze draaide zich om om hem aan te kijken. Hij stond op de grens van de verboden zone en de gang achter hem was gevuld met robots. Het was dezelfde plaats waar de getuigen eerder op de dag niet verder waren gegaan.
'Wat willen jullie?' vroeg ze.
'Kom terug. Dit is verboden gebied.'
Ze glimlachte. 'Niet voor mij. Ik ben een mens, weet je nog wel? Ik ben vrij en binnenkort ben ik nog veel vrijer.'
'Ga alstublieft niet naar buiten,' zei Wohler. 'De regens beginnen. Het kan gevaarlijk zijn voor u.'
'Jullie kunnen me hier niet vasthouden,' zei ze, en ze opende de deur die op de wenteltrap uitkwam.
'We zouden het zeer op prijs stellen als u bij ons bleef,' zei de robot, 'maar we zouden u hier nooit tegen uw wil vasthouden.'
'Waarom hebben jullie hier op deze planeet dan geen mogelijkheden voor mij om te vertrekken of om hulp te vragen?'
'U doet net alsof wij u hier onder valse voorwendselen naar toe hebben gebracht,' zei Wohler. 'Maar wij hebben niets gedaan. U kwam hier onuitgenodigd. Welkom... maar onuitgenodigd. Onze beschaving heeft zich nog niet zo ver ontwikkeld dat interplanetaire contacten mogelijk zijn. Dat kunt u zelf ook zien.'
'Dit is pure tijdverspilling,' zei Katherine, en ze wilde naar binnen gaan.
'Overweeg het alstublieft nog een keer,' riep de robot. 'Breng uzelf niet in gevaar.'
Ze keek hem aan. 'Ik ben voortdurend in gevaar geweest sinds het eerste ogenblik dat ik op deze idiote planeet was.'
Ze liep naar binnen en sloot de deur achter zich. Haastig beklom ze de trap en betrad het kantoor. De ziedende wolkenmassa trok zo dicht langs de camera's dat het leek alsof ze midden in de aanzwellende storm stond.
Ze doorzocht het kantoor, vond zonder moeite de ladder, en klom omhoog naar het winderige platform boven haar. De wind was zo krachtig dat ze bang was om te gaan staan, en ze kroop op handen en voeten naar de plaats waar ze met Derec haar eerste gevaarlijke afdaling had gemaakt.
Ze draaide zich om en liet zich op deze duizelingwekkende hoogte over de rand zakken om haar klim naar beneden te beginnen, en voor de eerste keer sinds ze was bevrijd uit de afgesloten kamer begon haar angst het te winnen van haar woede over de situatie. De wind trok wild aan haar, als een ijzige, rukkende klauw; haar oren en neus werden gevoelloos en haar vingers begonnen te tintelen van de kou.
Hoewel de piramide was gemaakt van hetzelfde materiaal als de rest van de stad was er verder geen enkele overeenkomst. Hij was hard en onbuigzaam, en in de zijden bevonden zich de gatenpatronen die zij en Derec al eerder als hand- en voetsteunen hadden gebruikt, en waarin ze tijdens hun eerste afdaling de Sleutel hadden verborgen.
Haar gedachten tolden terwijl ze langzaam, heel langzaam, naar beneden klom. Hoe ver omlaag was het eigenlijk geweest? Zij was snel geweest, en Derec, die de Sleutel bij zich had gehad, had haar niet kunnen bijhouden. Ze waren gestopt om te overleggen en hadden besloten de Sleutel te verbergen en dan verder te gaan. Hoe ver naar beneden? Een kwart van de klim, nauwelijks een kwart, in het meest linkse gat van het patroon dat over het midden van de piramide omlaag liep.
Ze ging verder omlaag en haar vingers deden nu pijn. Ze hield haar ogen naar boven gericht en probeerde de afstand zo goed mogelijk in te schatten. Ze begon de gaten in het steeds terugkerende patroon te onderzoeken, maar zonder resultaat. Ze had nog steeds de juiste plaats niet bereikt.
Iets nats en kouds raakte haar hard op de rug. In een reflex haalde ze bijna haar handen uit de gaten. Het was een regendruppel, en hij doorweekte de hele achterkant van haar overall.
De tijd begon te dringen.
Terwijl ze beetje bij beetje omlaag ging, herhaalde het gatenpatroon zich opnieuw, en toen ze omhoog keek, haar ogen tot spleetjes geknepen tegen de ijzige wind, wist ze dat ze de juiste plaats had bereikt.
Ze hield zich met haar laatste beetje kracht aan de piramide vast, strekte voorzichtig haar arm uit en stak haar hand in het meest linkse gat van het patroon.
De Sleutel was weg.
'Nee!' schreeuwde ze hard tegen de tanden van het monster, en als antwoord scheurde een verblindende en verpletterende regensluier de hemel open om haar protest te overstemmen.
Derec stond bij de uitgang van het extruderstation en luisterde naar de regen die tegen de deur beukte. Hij zag hoe een klein plasje op een of andere manier onder de afgesloten deur was doorgekomen. Ergens daarbuiten waren Katherine en Wohler. Hij had van geen van beiden meer iets gehoord sinds de regen was begonnen. Avernus had contact met de Kompastoren opgenomen en hoewel ze er allebei waren gezien, was geen van hen nu nog daar.
Doordat de regen de dienst uitmaakte was alles stil komen te liggen, waardoor zoeken onmogelijk werd gemaakt, verbinding met het computercentrum uitgesloten was, en alles, behalve het oppermachtige bouwproject, werd vertraagd. Het was om gek van te worden.
Hij bonkte op de deur en zijn vuist zonk erin weg als in een kussen. Hij wilde die deuren openen, de stad inrennen en haar zelf gaan zoeken - maar hij wist wat dat betekende. Waarschijnlijk zou er geen nieuws meer komen voordat de volgende ochtend de regen was afgenomen.
Hij liep van de deur weg en liep de trap af naar de opslagruimte en de zes robotopzichters die daar op hem wachtten. Hij voelde zich doodsbenauwd.
'Opzichter Rydberg heeft een plan voorgesteld, Vriend Derec,' zei Euler. 'Misschien wilt u er uw mening over geven.'
Derec keek naar Rydberg en probeerde zijn gedachten weer te ordenen. Waarom had de vrouw een zo grote invloed op hem? 'Laat je plan maar horen,' zei hij.
'We kunnen verder gaan met het uitdenken van ons evacuatieplan voor de robots die onder de grond werken,' zei Rydberg. 'Het lijkt me dat u in de ochtend contact kunt maken met de centrale computer om de replicatie stop te zetten. Het is dan te laat om nog een opening naar de grot te graven, maar we hebben in ieder geval de kans om onze mijnwerkers voor de overstroming te behoeden.'
'Waarom geven jullie het zo gemakkelijk op?' zei Derec geërgerd. 'Jullie weten waarom het verdedigingssysteem is geactiveerd. Kunnen jullie het nu niet gewoon deactiveren en de graafmachines gebruiken om te beginnen met het uitgraven van de grot?'
Waldeyer, de gedrongen opzichter op wielen, zei: 'De centrale computer bepaalt onze programmering. We kunnen daar niet van afwijken. Alleen de centrale computer kan het waarheidsgehalte van uw beweringen vaststellen en de uiteindelijke beslissing nemen.'
'Ik ga de centrale computer herprogrammeren,' antwoordde Derec kwaad. 'En dan zal ik zijn definitie van "waarheidsgehalte" eens aanpassen. Bovendien vormen de Roboticawetten jullie hoofdprogramma, en de Tweede Wet zegt dat jullie de bevelen van een mens moeten opvolgen, tenzij ze in strijd zijn met de Eerste Wet. Ik beveel jullie nu om het mijnbouwproces te staken en te beginnen met het graven naar de afvoergrot.'
'De procedures van het verdedigingssysteem zijn door de centrale computer ontwikkeld om de stad te beschermen, die op zijn beurt is ontworpen om menselijk leven te beschermen,' antwoordde Waldeyer. 'De centrale computer moet de bepalende factor zijn in iedere beslissing om het verdedigingssysteem uit te schakelen. Hoewel uw argumenten redelijk klinken, zouden ze uiteindelijk in tegenspraak kunnen zijn met de Eerste Wet; als de centrale computer namelijk zou bepalen dat uw conclusies onjuist zijn, kan het uitschakelen van het verdedigingssysteem de meest gevaarlijke beslissing zijn die kan worden genomen.'
Derec had het gevoel dat hij in een tredmolen rondliep. Alle argumenten leidden uiteindelijk weer naar de centrale computer. En hoewel hij ervan overtuigd was dat de centrale computer het met hem eens zou zijn zodra hij de gegevens over het menselijk bloed zou invoeren, had hij geen enkele mogelijkheid om dat te bewijzen tegenover de robots, die op hun beurt weigerden iets te doen om de replicatie van de stad tegen te houden totdat ze daarvoor de toestemming van de centrale computer hadden gekregen.
Toen kreeg hij een idee. Een idee dat zo revisionistisch was dat hij in eerste instantie zelfs benauwd was om de gevolgen voor de robots te overdenken. Wat hij in gedachten had zou ofwel hun denken bevrijden, ofwel een mentale verlamming veroorzaken die hen kon vernietigen.
'Wat denkt u van Rydbergs plan?' vroeg Avernus hem. 'Het zal een groot aantal robots redden.'
Avernus. Dat was het! Avernus, de sociaal denkende robot. Derec wist dat zijn idee de andere robots kon vernietigen, maar Avernus, Avernus was anders. Avernus neigde naar het menselijke, iets dat misschien zowel hemzelf als de rest van Robot City kon redden.
'Ik zal mijn mening over het evacuatieplan later geven,' zei Derec. 'Eerst zou ik Avernus graag onder vier ogen willen spreken.'
'Maar wij beslissen gezamenlijk,' zei Euler.
'Hoezo?'
'Dat hebben we altijd gedaan,' zei Rydberg.
'Dan doen we het vanaf nu anders,' zei Derec streng. 'Als jullie me geen afdoende reden kunnen geven waarom ik Avernus niet onder vier ogen zou kunnen spreken, moet ik op basis van de Roboticawetten aannemen dat jullie die Wetten zelf overtreden.'
Euler liep naar het midden van het vertrek en draaide zich vervolgens langzaam om naar Avernus. 'We hebben het altijd op deze manier gedaan,' zei hij.
Avernus, de reus, liep stoïcijns op Euler af en legde een kolossale grijper op de schouder van de robot. 'Het kan geen kwaad als we één keer van onze eigen tradities afwijken.'
'Maar tradities vormen een maatstaf voor beschaving,' zei Euler.
'Overleven is ook een maatstaf,' antwoordde Derec, en hij keek omhoog naar Avernus. 'Wat dacht je ervan?'
'In orde,' antwoordde Avernus zonder aarzelen. 'We spreken elkaar onder vier ogen.'
Derec ging Avernus voor naar de liften, kreeg toen een idee en draaide zich om naar Euler. Hij maakte het verband om zijn arm los en gaf het aan de opzichter. 'Laat het bloed analyseren en de gegevens op schijf zetten zodat ik ze kan invoeren in de centrale computer.'
'In orde, Derec,' zei Euler. Het was de eerste keer dat de opzichter zich tot hem richtte zonder de formele aanspreektitel, Vriend. Misschien werden ze allemaal wat volwassener.
Derec ging naast Avernus in de lift staan en drukte op de pijl voor omlaag terwijl de deuren dichtgleden. Ze waren nog niet goed en wel onderweg, toen Derec op de noodrem drukte; de lift stopte abrupt.
'Wat heeft dit te betekenen?' vroeg Avernus.
'Ik wil een deal met je maken,' zei Derec.
'Wat voor soort deal?'
'De levens van al je robots voor een van je graafmachines.'
Avernus staarde hem aan. 'Dat begrijp ik niet.'
'Laten we het eens over de Derde Roboticawet hebben,' zei Derec. 'Je bent verplicht je eigen bestaan te beschermen zolang dat niet in strijd is met de Eerste of de Tweede Wet. In jouw geval, door de bijzondere manier waarop je bent geprogrammeerd, kan de Derde Wet eenvoudig zo worden uitgebreid dat de robots onder jouw commando daar ook bij horen.'
'Ga verder.'
'Mijn voorstel is heel simpel. Rydberg heeft een evacuatieplan gemaakt dat de robots in de mijnen zou kunnen redden van de overstroming die ongetwijfeld plaatsvindt als de grot niet wordt uitgegraven. Dat evacuatieplan is volledig afhankelijk van het feit of ik al dan niet de centrale computer kan herprogrammeren om de replicatie stop te zetten. Als ik dat namelijk niet doe, is de stad gedoemd om door te gaan met de replicatie, zelfs als dat tot zijn eigen vernietiging leidt... en die vernietiging is inclusief de robots die onder de grond werken.'
'Tot zover volg ik u,' zei Avernus.
'Goed zo.' Derec haalde diep adem. Wat hij nu zou gaan voorstellen zou ongetwijfeld de positronica van elk van de andere robots compleet stilleggen; de tegenstellingen waren te groot, en de keuzes te onmogelijk om te maken. Maar met Avernus... misschien, heel misschien. 'Als je me niet een van je graafmachines geeft zodat ik zelf met graven kan beginnen, dan weiger ik de centrale computer te herprogrammeren, en dan moeten al je robots onder de grond blijven tijdens de overstroming.'
Avernus' rode ogen vlamden helder op. 'Zou u er zoveel... doden?'
'Ik zou je stad en je robots kunnen redden!' schreeuwde Derec. 'Het is alles of niets. Je geeft me de machine of anders sta je zelf in voor de gevolgen.'
'U vraagt me in te gaan tegen het programma van de centrale computer dat de Eerste Wet beschermt.'
'Precies,' zei Derec. Zijn stem was nu weer rustig. 'Je moet de creatieve sprong maken om je robots te redden. Ergens in dat brein van je moet je een waardeoordeel maken dat verder gaat dan je programmering.'
Avernus zei niets en beefde licht. Derec voelde de tranen opwellen in zijn ogen omdat hij wist welke marteling de opzichter omwille van hem moest ondergaan. Als dit mislukte, als hij Avernus zou doden door zijn geest te doden, zou hij zichzelf nooit kunnen vergeven.
De ogen van de grote robot knipperden een paar keer aan en uit, en plotseling sidderde zijn lichaam heftig. Toen was het voorbij. Derec hoorde hoe een snik over zijn eigen lippen kwam. Avernus boog zich voorover naar hem.
'U krijgt uw graafmachine,' zei de robot, 'en mij erbij om u te helpen.'