1
Parade
De zon ging onder in de stad van de robots en het sneeuwde papier. De zon was geel en de atmosfeer, grotendeels stikstof-zuurstof blauw, was bezaaid met de aderen van ijzeroxyden die de schemer hemel de helderoranje gloed van een bosbrand gaven.
De man die zich Derec noemde bewonderde de zonsondergang vanaf de achterkant van een graafmachine die traag door de straten kroop, terwijl langs de kant van de weg drommen robots stonden om te zien hoe hij met zijn gezelschap door de stad reed. De minuscule snippers papier zweefden omlaag vanaf de bovenste verdiepingen van de kristalachtige gebouwen en werden (om redenen die Derec ontgingen) naar beneden gegooid door de robots die zich bij de ramen verdrongen om hem te zien.
Derec nam alles gelaten in zich op. Hij was ervan overtuigd dat het wel een bepaalde bedoeling zou hebben, anders zouden de robots het niet doen. En dat was het enige waarvan hij overtuigd was - want Derec was een mens zonder geheugen, zonder enig idee wie hij was. Erger nog, hij was op deze onmogelijke wereld terechtgekomen - een wereld die niet werd bewoond door mensen - op een wijze die hem nog steeds versteld deed staan; en hij had er geen idee van, absoluut geen idee, op welke plaats in het heelal hij zich bevond.
Hij was jong, nog maar net een man, en dat was hij alleen maar te weten gekomen door zichzelf in de spiegel te bestuderen. Zelfs zijn naam - Derec - was niet de zijne. Het was een geleende naam die hij voor het gemak had aangenomen omdat het niet hebben van een naam net zoiets was als niet bestaan. En hij wilde wanhopig graag bestaan, weten wie, weten wat hij was.
En waarom.
Naast hem zat een jonge vrouw die Katherine Burgess heette en die gezegd had dat ze hem kortstondig had gekend toen hij een naam had gehad. Maar hij was niet zeker van haar, van haar oprechtheid en haar motieven. Ze had hem gezegd dat zijn werkelijke naam David was en dat hij bemanningslid was geweest op een Kolonistenschip. Maar zowel de naam als de classificatie leken minder goed te passen dan de identiteit die hij voor zichzelf al had opgebouwd; daarom bleef hij bij zijn gekozen naam, Derec, totdat hij overtuigend bewijs vond voor zijn andere bestaan.
Aan weerszijden van de mensen bevonden zich twee geavanceerde robots (Derec wist dat, maar hij wist niet hoe hij dat wist). De ene heette Euler, de andere Rydberg. En ze konden, of wilden, hem niet meer vertellen dan hij al wist - niets. Toch wilden de robots informatie van hem. Ze wilden weten waarom hij een moordenaar was.
De Eerste Roboticawet maakte het robots onmogelijk om mensen letsel toe te brengen, dus toen de enige andere menselijke inwoner van Robot City ineens dood bleek te zijn, waren Derec en Katherine de enige verdachten. In Derecs korte verleden had geen moord plaatsgevonden, maar het was geen eenvoudige zaak om Euler en Rydberg daarvan te overtuigen. Ze werden gevangen gehouden, maar met respect behandeld - wellicht onschuldig, totdat het tegendeel was bewezen.
Beide robots hadden glanzende zilveren hoofden die ruwweg naar menselijk voorbeeld waren gevormd. Ze hadden allebei oplichtende fotocellen op de plaats waar de ogen zouden moeten zijn. Maar waar Euler een rond stuk plaatgaas als mond had, was bij Rydberg een kleine luidspreker bovenop zijn hoofd gemonteerd.
'Geniet u ervan, Vriend Derec?' vroeg Euler hem, terwijl hij wees op het vallende papier en de schijnbaar eindeloze stroom robots die langs de route stonden.
Derec had geen idee waarvan hij bij deze demonstratie moest genieten, maar hij wilde zijn gastheren, die ondanks hun beschuldigingen erg beleefd waren, niet voor het hoofd stoten. 'Het is inderdaad... erg leuk,' antwoordde hij, terwijl hij een papiersnipper van zijn lippen veegde.
'Leuk?' zei Katherine kwaad van opzij. 'Leuk?' Ze haalde haar vingers door haar lange zwarte lokken. 'Het kost me minstens een week om al die rommel uit m'n haar te krijgen.'
'Dat kan toch nooit zoveel tijd in beslag nemen,' zei Rydberg krakend uit de luidspreker op zijn hoofd. 'Misschien ontgaat me iets, maar volgens mijn vluchtige berekeningen kost het u beslist niet meer dan -'
'Oké,' zei Katherine. 'Oké.'
'- hooguit een uur of twee. Tenzij u het natuurlijk microscopisch bedoelt. In dat geval...'
'Alsjeblieft,' zei ze. 'Hou op. Ik heb me vergist in de tijd.'
'Ons onderzoek van de menselijke cultuur,' vertelde Euler aan Derec, 'geeft aan dat de parade in iedere menselijke beschaving voorkomt. Ondanks onze verschillen willen we heel graag dat u zich hier thuis voelt.'
Derec keek naar buiten over de beide zijkanten van de enorme V-vormige open graafmachine. De robots langs de straat bewogen vrijwel niet en hun bont geschakeerde lichamen drukten niet de minste nieuwsgierigheid uit, hoewel Derec het heel goed mogelijk achtte dat hij en Katherine de eerste mensen waren die veel van hen ooit hadden gezien. Omdat Derec niets wist, wist hij ook niets van parades, maar afgezien van het papier leek het ritueel onschuldig genoeg en het deed hem goed te weten dat ze blijkbaar wilden dat hij zich thuis voelde.
'Is het niet gebruikelijk om te zwaaien?' vroeg Euler.
'Wat?' antwoordde Derec.
'Met uw arm naar de menigte zwaaien,' legde Euler uit. 'Is dat niet gebruikelijk?'
'O, natuurlijk,' zei Derec, en hij wuifde aan beide zijden van de machine die onverstoorbaar door de brede straat ratelde. De robots beantwoordden zijn gebaar met ondoorgrondelijke stilte.
'Voel je je nu geen complete idioot?' vroeg Katherine, die haar neus ophaalde voor zijn fratsen.
'Ze proberen alleen maar vriendelijk te zijn,' antwoordde Derec. 'En gezien de problemen die we hier hebben, lijkt het me niet onverstandig om een vriendelijk gebaar te beantwoorden.'
'Is er iets niet in orde, Vriend Katherine?' vroeg Euler.
'Ze praat een beetje te veel,' antwoordde Derec.
Rydberg boog zich voorover en staarde aandachtig naar Katherines gezicht. 'Is er iets dat we kunnen doen?'
'Ja,' antwoordde het meisje. 'Geef me wat te eten. Ik sterf van de honger.'
Rydberg draaide zijn hoofd naar Euler. 'Alweer een onwaarheid,' zei hij. 'Dit is erg ontmoedigend.'
'Wat bedoel je?' vroeg Derec.
'Onze hypothesen betreffende de filosofische aard van de humanica,' zei Rydberg, 'gaan uit van waarheid tussen soorten. En Katherine heeft al twee keer iets gezegd dat niet waar is -'
'Maar ik sterf echt van de honger!' klaagde Katherine.
'- en hoe kan een postulaat ooit universele waarde hebben als de postulators niet dezelfde waarheden aanhangen? Misschien is dit kenmerkend voor het gedrag van een moordenaar.'
'Zeg, wacht eens even,' zei Derec. 'Ieder mens maakt... creatief gebruik van zijn taal. Dat bewijst helemaal niets.'
Rydberg bestudeerde Katherines gezicht aandachtig. Vervolgens drukte hij kort met een grijphand in haar blote arm. De plek werd even wit en nam daarna weer zijn natuurlijke kleur aan. 'U zegt dat u stervende bent, maar uw kleur is goed, uw polsslag krachtig en gelijkmatig, en u vertoont geen tekenen van lichamelijk verval. Ik moet daaruit, zij het met enige terughoudendheid, concluderen dat u niet doodgaat.'
'Maar we hebben in ieder geval wel honger,' zei Derec. 'Breng ons alsjeblieft ergens heen waar we kunnen eten.'
Katherine keek hem schuin aan. 'En een beetje snel graag.'
'Uiteraard,' zei Euler. 'U zult zien dat we hier volledig zijn ingesteld op ieder menselijk noodgeval. Dit is de perfecte wereld voor de mens.'
'Maar er zijn geen mensen hier,' zei Derec.
'Nee.'
'Verwachten jullie dan iemand?'
'We verwachten niemand.'
'O.'
Euler gaf de spinachtige robot die de graafmachine bestuurde een bevel en de machine draaide gehoorzaam de volgende bocht om, een dubbel zo brede straat in die in tweeën werd gedeeld door een groot aquaduct waarvan het water donker was geworden in het schemerduister.
Derec leunde achterover en gluurde even naar Katherine. Maar ze was druk bezig om stukjes papier uit haar haar te trekken en merkte hem niet op. Hij had een miljoen vragen, maar die konden waarschijnlijk beter tot later worden bewaard. Op dit moment had hij voldoende tegenstrijdige gevoelens om over na te denken.
Hij was een niet-bestaande persoon wiens leven nog maar een paar weken geleden was begonnen toen hij zonder verleden en zonder geheugen was ontwaakt in een reddingscapsule, gestrand op een asteroïde die werd ontgonnen door robots. Ze waren op zoek geweest naar iets waarop hij toevallig was gestuit - de Sleutel van Perihelion, dat wil zeggen, een van de Sleutels van Perihelion. Hij had enorm belangrijk geleken voor de robots op de asteroïde. Helaas had hij er geen idee van gehad wat de Sleutels van Perihelion waren of wat hij ermee moest doen.
Maar toen was de ellende pas goed begonnen. De asteroïde was vernietigd door Aranimas, een buitenaardse ruimtepiraat die Derec had gevangengenomen en gemarteld om informatie te verkrijgen over de Sleutel, informatie die Derec hem niet kon geven. Daar had hij ook Katherine ontmoet, vlak voor de vernietiging van Aranimas' schip en hun dubieuze redding door de Spacerrobots.
De Spacers wilden de Sleutel ook hebben, hoewel hun methoden om hem te bemachtigen iets beschaafder en bureaucratischer waren dan die van Aranimas. Gedurende enige tijd waren Katherine en Derec min of meer gevangenen van de bureaucratie op Station Rockliffe. Hun karakters botsten, maar ze werden gedwongen een pact te sluiten met Wolruf - een ander buitenaards wezen van Aranimas' schip - om hun gevangenschap te kunnen ontvluchten met behulp van de Sleutel.
Ze ontdekten dat ze, als ze op de hoeken van het zilverkleurige voorwerp drukten en zichzelf wegdachten van het Spacerstation, ogenblikkelijk werden verplaatst naar een donkergrijze leegte, waarvan ze aannamen dat het Perihelion was. Als ze vervolgens nogmaals op de hoeken drukten, bracht een andere gedachte hen naar Robot City. Daarna leidden hun gedachten nergens meer naar toe, zodat ze vastzaten op een wereld die werd bevolkt door niets anders dan robots.
En dat was het dan, Derecs complete bewuste leven. Maar ondanks het feit dat hij over een beperkte hoeveelheid informatie beschikte, was hij toch tot een aantal conclusies gekomen: allereerst had hij een theoretische kennis van robots en hun werking, hoewel hij geen idee had waar die kennis vandaan kwam; vervolgens wist Katherine meer van hem dan ze bereid was te vertellen; en ten slotte kon hij zich niet aan de indruk onttrekken dat hij hier met een bepaald doel was, dat dit alles een of andere ingewikkelde test was die speciaal voor hem was ontworpen.
Maar waarom? Waarom?
Hier werden werelden binnenstebuiten gekeerd, natuurkundige en ruimtewetten op hun kop gezet - allemaal voor hem? Hij kon er geen touw aan vastknopen.
En dan was de Sleutel er nog, het voorwerp dat iedereen wilde hebben, het voorwerp dat veilig was opgeborgen door de persoon die het niet kon bedienen. De robots hier wisten niet dat hij de Sleutel bezat. Waren ze er ook naar op zoek? Dat moest hij zien te ontdekken. De Sleutel leek de rode draad van het geheel.
Hij besloot om voorzichtig te werk te gaan, om telkens meer informatie te verzamelen dan hij verstrekte. Hij was de volledige duur van zijn geheugen in het nadeel geweest. Vanaf nu wilde hij zoveel mogelijk het heft in eigen handen nemen.
Maar de moord was er natuurlijk ook nog.
Derec stond op het balkon van de woning die de robots hem en Katherine ter beschikking hadden gesteld. Hij keek uit over de nachtelijke stad. Er was een gemene koude wind opgestoken en de sterrenhemel ging volledig schuil achter woeste, duistere wolken die vanuit het niets omhoog leken te kolken. In de verte weerlichtte het; elektronen op zoek naar partnerprotonen op het oppervlak. Het was een schitterend, maar tegelijkertijd ook beangstigend schouwspel. Derec zag hoe de gebouwen in de verte oplichtten tot ze bijna even helder waren als in het daglicht om vervolgens weer weg te zinken in het duister.
'Kijk,' zei hij, terwijl hij wees op een toren in de verte. 'Die stond daar een centad geleden nog niet.'
Katherine kwam naast hem staan en leunde tegen de balkonreling. 'Waar was hij dan?' vroeg ze smalend.
'Nergens,' antwoordde hij. Hij draaide zich om en legde zijn handen op haar schouders. 'Hij bestond helemaal niet.'
'Dat is onmogelijk,' antwoordde ze. Ze draaide zich om en liep terug, de ruime, frisse kamer binnen die zich bovenop een zelfde soort toren bevond als die waarvan Derec had beweerd dat hij uit het niets tevoorschijn was gekomen. 'Ik wou dat ze ons eten eens brachten.'
'Ze maken waarschijnlijk iets heel speciaals voor ons klaar,' zei Derec, die ook de woonkamer inliep. 'En lijkt ons hele leven momenteel niet onmogelijk? Ik zal je eens wat vertellen, Katherine. Behalve al het andere waar geen touw aan vast te knopen is... groeit deze stad; hij verandert waar je bij staat.'
'Hoe kan dat nou?' vroeg ze, en ze keek ongemakkelijk om zich heen. 'Ik bedoel... steden worden toch gebouwd? Die groeien niet zomaar.'
Derec keek de kamer rond. Die was zeshoekig, alsof je binnenin een kristal stond, en er was geen zichtbare scheidingslijn langs het plafond en de vloer. Het meubilair leek uit de muren te vloeien, evenals de tafel omhoog scheen te vloeien uit de vloer. Ergens uit het plafond kwam een schijnsel dat de kamer royaal verlichtte. Het was alsof het plafond zelf licht gaf, zonder dat er speciale apparatuur aanwezig was die dat mogelijk maakte.
'Kijk om je heen,' zei Derec. 'Alles is onderling verbonden en nog naadloos ook. En alles lijkt gemaakt van hetzelfde materiaal.' Hij liep naar een bank die uit de muur vloeide en ging op een van de kussens zitten. 'Zit best lekker,' zei hij, 'maar ik denk dat hij van hetzelfde materiaal is gemaakt als het hardere spul -een soort legering van staal en plastic - alleen in een andere verhouding.'
Katherine was naar de tafel gelopen en bekeek hem aandachtig. 'Als je goed kijkt,' zei ze, 'kun je er een patroon in zien.'
Derec stond op en kwam naast haar staan. Hij boog zich over de tafel om beter te kunnen kijken. Het patroon was flauw maar onmiskenbaar. De tafel bestond uit een verzameling dooreengevlochten trapezoïdale vormen die zichzelf steeds weer herhaalden.
'Interessant,' zei Derec.
'Hoezo?'
'Komt de vorm je niet bekend voor?'
Even fronste ze nadenkend haar wenkbrauwen, maar toen keek ze hem met wijd open ogen aan. 'Dezelfde vorm als de Sleutel,' zei ze.
Hij knikte.
Katherine draaide zich om en haastte zich weer naar buiten, het balkon op.
'Het is net alsof het losse componenten zijn,' riep hij haar na. 'Ik vraag me alleen af hoe ze met elkaar zijn verbonden...'
'Hij is weg!' riep ze uit, en Derec haastte zich het balkon op. 'Je toren van daarnet, hij is weg!'
'Nee, hij is er nog,' zei hij, terwijl hij meer naar het oosten wees.
'Is hij verplaatst?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik denk het niet.' Hij wees naar de enorme piramidale structuur die het landschap in westelijke richting beheerste. Op de top van dat gebouw had de Sleutel hen aanvankelijk gebracht. 'Dat is het enige gebouw dat volgens mij nooit van plaats verandert. En daarnet konden we dat vanaf het balkon nog niet zien.'
'Bedoel je dat wij zijn verplaatst?'
'Zoiets.'
Ze bracht een hand naar haar hoofd. 'Ik heb niet gezien... gevoeld, ik...'
'Het is net zoiets als naar de wolken kijken,' zei hij. 'Als je maar kort kijkt lijken ze massief en onbeweeglijk, maar als je je even omdraait en dan opnieuw kijkt zijn ze veranderd. Het is bijna een soort van evolutiegroei...'
'In een gebouw?'
'Als u daar nog langer blijft staan wordt u waarschijnlijk nat,' sprak een stem achter hen. Ze draaiden zich om en zagen Eulers flonkerende ogen die hen aanstaarden vanuit het duister.
'Het zou niet de eerste keer zijn,' antwoordde Katherine, en ze keek langs Euler naar het eten dat op de tafel was neergezet. 'Aha, daar is ons galgemaal.'
'De regen is hier bijzonder koud,' zei de robot. Hij keek hoe Katherine langs hem heen schoof en zich naar de eethoek haastte, 'misschien onaangenaam koud voor de menselijke lichaamstemperatuur.'
In de verte rommelde luid de donder. Een felle bliksemflits verlichtte de top van de piramidetoren. Derec wendde zich af van het schouwspel en bewoog zich in de richting van de deuropening. Euler deed een stap opzij om hem langs te laten.
Hij liep naar de tafel en ging zitten tegenover Katherine, die al bezig was om eten van een grote gouden schaal op haar eveneens goudkleurige bord over te scheppen. Het voedsel had een eenvormige, brijachtige consistentie en de kleur hield het midden tussen blauw en grijs. Naast de borden stonden gouden bekers die met water waren gevuld.
'Is dit allemaal van goud?' vroeg Derec, terwijl hij een melodieus getingel voortbracht door met een lepel tegen zijn bord te tikken.
'Dat is juist,' zei Rydberg. 'Het is een betrekkelijk waardeloos, zacht metaal, een bijproduct van onze mijnbouwactiviteiten. Het enige nut, buiten de toepassing als geleider, vloeit voort uit het feit dat het niet wordt aangetast, waardoor het ideaal is als eetgerei voor mensen. Deze dingen hebben we gemaakt voor Davids bezoek.'
Derec zag hoe de opscheplepel uit Katherines hand gleed en met een luide, metalige klank op haar bord kletterde. Haar gezicht was bleek.
'Zo heette ik volgens jou ook,' zei Derec, die dit net iets te toevallig vond om zich er prettig bij te voelen.
Ze staarde hem even afwezig aan, haalde vervolgens haar schouders op en keek weer gewoon. 'Het is een doodnormale naam op de Spacerwerelden,' zei ze, terwijl ze haar aandacht weer op haar bord richtte.
Ze pakte de lepel op en ging verder met opscheppen. Derec keek op naar de robots naast de tafel en naar de kleine servorobot van het type I:5, die geduldig naast de deur wachtte tot hij het eetgerei weer zou kunnen meenemen.
'Hebben jullie misschien zin om even bij ons te komen zitten terwijl we eten?' vroeg Derec, en hij voelde hoe Katherine hem onder de tafel een trap gaf.
'Heel graag,' zei Euler zonder aarzeling, en de twee zetten zich hoffelijk aan tafel. Op hun eigen wijze genoten ze blijkbaar van de menselijke informaliteit.
Derec nam de opscheplepel en begon zijn eigen bord te vullen. 'Ik neem aan dat David de andere mens was die hier is geweest?' vroeg hij.
'Dat is juist,' zei Rydberg.
'Dan is hij met een schip gekomen?' drong Derec aan.
'Nee,' zei Euler. 'Hij kwam op een dag gewoon de stad inlopen.'
'Waar vandaan?'
'Dat weet ik niet.'
'Aaah!' schreeuwde Katherine. Ze spuugde haar eten uit, graaide naar het glas water en begon als een bezetene te drinken. De robots draaiden hun hoofden om te zien wat er gebeurde en keken vervolgens elkaar aan. 'Noemen jullie dit eten of proberen jullie ons te vermoorden?' beet ze.
'Onze programmering zou ons nooit toestaan jullie te doden,' zei Rydberg. 'Dat zou volledig onmogelijk zijn.'
Derec doopte aarzelend zijn lepel in het papachtige mengsel en nam een klein hapje. Het was niet zuur en niet zoet, maar het had een merkwaardige, onnatuurlijke smaak die vergezeld ging van een enigszins ongezonde geur die hij evenmin kon waarderen.
'Dit spul stinkt!' zei Katherine luid. De robots keken haar aan en draaiden zich vervolgens verwachtingsvol naar Derec.
'Ze heeft gelijk,' antwoordde Derec. 'Wat is dit?'
'Een perfect, niet-giftig mengsel van lokale plantaardige substanties met een hoog gehalte aan eiwitten en uitgebalanceerde koolhydraten,' zei Rydberg. 'Het is goed voor u.'
'Heeft de andere mens dit ook gegeten?' vroeg Derec.
'Hij vond het heerlijk,' zei Euler.
'Geen wonder dat hij dood is,' mopperde Katherine. 'Dit pik ik niet. Je zorgt maar dat je iets anders voor ons vindt, iets dat goed smaakt.'
Derec nam nog een hapje, dit keer met zijn neus dichtgeknepen. Door de smaak te scheiden van het voedsel maakte hij iets goed, maar niet veel. De brij had een onplezierige nasmaak. Hoe kon de andere man dit hebben gegeten zonder te klagen? Het werd steeds onduidelijker allemaal.
'Hoe lang duurt het voordat je ons iets anders kunt brengen?' vroeg Derec.
'Morgen?' stelde Rydberg voor. 'Ofschoon ze hier bij Voedselvoorziening trots op waren. Het zal moeilijk worden iets te vinden dat dezelfde voedingswaarde heeft.'
'Vergeet die voedingswaarde maar een beetje,' zei Derec. 'Bestudeer wat ander menselijk voedsel en probeer dat zo goed mogelijk na te maken met de kennis die jullie hier hebben.' Hij keek naar Katherine. 'We kunnen waarschijnlijk beter proberen om wat van dit spul naar binnen te werken zodat we op krachten blijven.'
Ze knikte sip. 'Daar was ik al bang voor,' zei ze, en ze keek Rydberg aan. 'Breng me dan maar vast een heleboel water.'
De robot gehoorzaamde onmiddellijk, nam een gouden karaf van het servowagentje en vulde haar beker bij.
'Wanneer is hij eigenlijk doodgegaan, die David?' vroeg Derec, terwijl hij zijn neus dichtkneep en nog een hap nam.
'Zeven dagen geleden,' zei Rydberg, die weer ging zitten en de karaf zorgvuldig zo op tafel plaatste dat hij binnen ieders bereik was.
'Nou, dat sluit ons dan uit als verdachten,' zei Derec opgelucht. 'Wij zijn hier pas gisteravond aangekomen.'
'U zult me moeten excuseren,' zei Rydberg beleefd, 'maar Katherine heeft al een neiging vertoond om niet volledig de waarheid te spreken -'
'Wat bedoel je daarmee?' zei Katherine kwaad.
'Met alle respect,' zei Rydberg. 'Het is eenvoudig zo dat uw oprechtheid in twijfel wordt getrokken in het licht van uw gesprekken van de afgelopen middag. Momenteel zijn we er niet zeker van of we ook maar iets kunnen geloven van hetgeen u beiden zegt.'
'Maar we weten niet eens waar we zijn,' zei Derec.
'Hoe bent u hier dan gekomen?' vroeg Euler, die zijn hoofd draaide en Derec recht in de ogen keek.
'Ik...' begon Derec, en hield vervolgens zijn mond. Het was niet het juiste moment om toe te geven dat hij iets van de Sleutel afwist. Het was hun enige wapen, hun enige ontsnappingsmogelijkheid; hij kon hem niet zo vroeg in de strijd al opgeven. 'Ik weet het niet.'
Rydberg staarde hem even aan en zei dan: 'Als we u geloven, dan betekent dat dat u hier ofwel vanuit het niets bent gematerialiseerd, of op een of andere manier volledig buiten uw medeweten of zonder uw toestemming hier bent gebracht.'
Derec antwoordde door zelf een vraag te stellen. 'Je zei dat die David ook uit het niets leek te zijn opgedoken. Heb je hem ooit gevraagd waar hij vandaan kwam?'
'Ja,' zei Euler.
'En je weet niets over zijn achtergrond,' zei Derec, terwijl hij probeerde zijn gedachten af te leiden van het eten door zich op het onderzoek te concentreren. Tegenover hem slikte Katherine zonder te kauwen haar voedsel door. Ze spoelde het weg met grote slokken water. 'Wat voor kleren droeg hij?'
'Hij was naakt,' zei Euler. 'En hij bleef naakt.'
De twee mensen wisselden een blik. Naaktheid was een normaal vrijetijdsgebruik op een groot aantal Spacerwerelden, maar het klimaat op deze plaats nodigde daar niet echt toe uit. 'Wanneer kunnen we het lichaam zien?' vroeg Derec.
'Dat is niet mogelijk,' vertelde Euler haar.
'Waarom niet?'
'Ik kan u de reden niet vertellen.'
'Kun je het niet of wil je niet?' vroeg Derec geërgerd.
'Ik kan het niet en ik wil het niet,' antwoordde Euler.
'Hoe denk je dan dat we de doodsoorzaak kunnen onderzoeken?' vroeg Kate.
'Als een van u, of u beiden de moordenaar bent,' zei Euler, 'dan kent u de doodsoorzaak.'
'Jullie hebben dus al besloten dat we schuldig zijn,' zei Derec met opgeheven wijsvinger. 'Dat is oneerlijk en onrechtvaardig.'
'Er zijn geen andere mogelijkheden,' zei Rydberg.
'Als de mogelijkheden zijn uitgeput,' antwoordde Derec, 'wordt het tijd om de onmogelijkheden eens onder de loep te nemen. Wij zijn onschuldig en jullie kunnen niet bewijzen dat dat niet zo is. De enige mogelijkheid is dat de dood door iets anders werd veroorzaakt.'
'Mensen zijn in staat om te moorden,' zei Euler. Buiten kraakte luid de donder. 'En mensen zijn in staat om te liegen. Jullie zijn de enige mensen hier, en er is een moord gepleegd.'
'Wij zijn hier uit het niets gekomen,' antwoordde Derec. 'David ook. Anderen hadden ook uit het niets hier kunnen komen, anderen die jullie nog niet hebben ontdekt. En als we een moord hadden gepleegd, waarom zouden we hier dan blijven rondhangen en ons door jullie in de kraag laten grijpen?'
De robots keken elkaar opnieuw aan. 'U stelt logische vragen die een antwoord verdienen,' zei Euler. 'Uiteraard staan we uw onderzoek toe.'
'Maar hoe kunnen we nu iets onderzoeken zonder dat we volledige toegang tot de feiten hebben?'
'Met behulp van alle andere hulpmiddelen die u ter beschikking staan,' zei Rydberg, en hij stond op. 'Bent u klaar met eten?'
'Voorlopig wel,' zei Derec. 'Maar morgen willen we echt eten hebben.'
'We zullen ons best doen,' zei Euler, en hij stond ook op. 'Tot die tijd blijft u hier.'
'Ik was eigenlijk van plan nog even de stad in te gaan,' zei Derec.
'De regen komt. Het is te gevaarlijk. U blijft vannacht hier voor uw eigen veiligheid. We hebben gezien dat we er niet zeker van kunnen zijn of hetgeen u ons vertelt juist is, dus we laten bij de deur een robot achter om er zeker van te zijn dat u binnen blijft.'
'Maar jullie weten niet zeker dat we iets hebben misdaan. Jullie kunnen ons niet zomaar als gevangenen behandelen,' zei Katherine.
'En dat zullen we ook niet,' zei Rydberg, terwijl hij zich naar de deur begaf; de servo gonsde naar de tafel en zijn metalen klauwen trokken de schalen en borden naar binnen.
'We hebben nog een hoop met jullie te bespreken,' zei Derec.
'Daar krijgt u morgen de tijd voor,' zei Euler. 'We zullen een bijeenkomst organiseren waarin een groot aantal zaken zal worden besproken. Tot die tijd is er geen plaats in onze agenda. We hebben het momenteel erg druk.' De robots keerden hen de rug toe met de bedoeling om weg te gaan.
'Nog even een paar vragen,' zei Derec, en hij ging vlug tussen de deur en de robots staan. 'Jullie zeggen dat we geen gevangenen zijn, maar toch sluiten jullie ons op. Hoe lang moeten we hier blijven?'
'Totdat het veilig is,' zei Rydberg.
'En als jullie ons laten gaan,' hield Derec vol, 'hoe kunnen jullie er dan zeker van zijn dat we niet zullen proberen te ontsnappen?'
'We zullen jullie buitengewoon goed in de gaten moeten houden,' antwoordde Euler.
Met deze woorden duwde de robot Derec stevig maar voorzichtig opzij en begaf zich naar buiten. De servo volgde haastig. Derec probeerde hen achterna te gaan, maar een lompe, vierkante dienstrobot, waarvan de buitenkant was volgekliederd met lukrake, veelkleurige verfstrepen, zodat hij veel weghad van het palet van een kunstschilder, versperde hem de weg.
'Ga opzij,' beval Derec de machine.
'Het is buiten gevaarlijk voor u. Ik moet zorgen dat u veilig binnen blijft en ik mag niet meer met u spreken want anders kunt u mij misleiden.'
'Ik?' zei Derec. 'Misleiden?'
De robot duwde tegen de deurknop en de deur gleed dicht. Derec draaide zich om naar Katherine. 'Wat denk jij hiervan?'
Ze liep naar de bank, ging zitten, en rekte zich uit. Ze zag er vermoeid uit. 'We worden gevangen gehouden door een stel robots waarover niemand de leiding heeft,' zei ze, terwijl ze een diepe zucht slaakte. 'De dode man was een exhibitionist die blijkbaar alles kon eten. En ze willen dat we onze onschuld bewijzen, maar ze weigeren ons het lichaam te laten zien of de zaak te laten onderzoeken.' Ze ging plotseling rechtop zitten en haar ogen versmalden zich. 'Derec, we moeten zorgen dat we hier wegkomen.'
'Ze zullen ons heus niets doen zonder het bewijs dat we schuldig zijn,' antwoordde Derec. 'Dat ligt niet in hun natuur. We blijven hier en zoeken de zaak uit. En dan zullen ze ons zonder problemen laten gaan. Daarbij heeft deze stad me flink nieuwsgierig gemaakt. Hoe werkt hij eigenlijk... en waarom werkt hij?'
Ze ging weer liggen en staarde naar het plafond. 'Ik ben er nog niet zo zeker van dat ze ons echt zullen laten gaan,' zei ze. Haar stem klonk ver weg. 'Ik denk dat we op iets volkomen idioots zijn gestuit. Een robotwereld zonder mensen zou de meest bizarre vormen kunnen aannemen.'
'Maar geen... hoe zei je het ook alweer... volkomen idiote vorm,' antwoordde hij. 'Ze kunnen niet idioot zijn, in idioot zijn zit geen logica. Bovendien, waarom denk je dat we op dit geval zijn gestuit? We zijn hier gewoon gebracht. Het is alleen nog niet duidelijk waarom. Misschien kunnen we dat uitvissen als we hier een tijdje rondkijken.
'Vis jij het maar uit,' zei ze. 'Ik ben moe.'
'Nou, ik niet.' Hij ging naar het balkon en voelde de gemene wind op zijn gezicht terwijl buiten de lichtshow voortwoedde. 'Ik ga vannacht de stad in om een beetje rond te snuffelen.'
Ze was van de bank opgestaan en kwam op hem af. 'Ze zeiden dat het gevaarlijk was,' zei ze zacht. Met haar hand raakte ze zijn onderarm aan. 'Waarom ga je morgen niet?'
'Onder hun alziend oog?' zei hij, en schudde zijn hoofd. 'We moeten vrij kunnen rondlopen en het beste moment daarvoor is nu. En van een beetje regen zal ik heus niet doodgaan.'
'Blijf hier,' zei ze. 'Ik ben bang.'
'Jij?' Hij lachte. 'Bang?'
Ze trok haar hand terug. 'Oké,' zei ze. 'Ga dan maar. Stort jezelf maar in de ellende. Ik heb er sowieso genoeg van om steeds maar op je te moeten passen.'
'Je bent boos.'
'En jij bent een idioot.' Ze keerde zich van hem af en keek naar buiten. Ze besefte dat de indrukwekkende schoonheid van de stad alleen door hen kon worden gewaardeerd. Er lag iets onuitgesproken triests in die gedachte. 'Hoe had je gedacht die wachtpost bij de deur te ontlopen?'
'We volgen zijn raad op en misleiden hem,' zei Derec.
'We?'
'Wil je me helpen?'
Ze draaide zich om en liep terug, de kamer in. 'Als ik je daarmee uit mijn buurt krijg,' zei ze over haar schouder.
Derecs plan was eenvoudig, maar hij kon het maar één keer gebruiken. De robots leerden erg snel van de menselijke onbetrouwbaarheid en ze wapenden zich met kennis om zich ertegen te beschermen. Maar deze ene keer zou het kunnen lukken.
Hij ging op zijn hurken naast de bank zitten en maakte zich zo klein mogelijk. Zodra hij aan het zicht was onttrokken haalde Kate een keer diep adem en probeerde de deur te openen - op slot.
Ze haalde haar schouders op naar Derec en begon toen angstaanjagend te schreeuwen. Nog geen seconde later schoof de deur open en de dienstrobot blokkeerde de ingang.
'Wat is er aan de hand?'
'Derec!' schreeuwde ze, terwijl ze wees met haar vinger. 'Hij is van het balkon gevallen!'
Zonder te aarzelen rolde de robot de kamer in, erop voorbereid haar verhaal te controleren op leugens en bedrog. Hij bewoog zich snel naar het balkon en leunde ver over de rand om een blik in de nacht te werpen.
Derec sprong op vanachter de bank en haastte zich geluidloos naar buiten, de lift in, die hem in een keer naar de begane grond bracht. Voor het eerst was hij werkelijk op weg om het geheim van Robot City te ontsluieren. Hij was vrij, maar hij kon er alleen maar naar raden wat dat hier betekende.