11
Dodelijke lucht
Derec en Katherine zaten op de vloer van de kamer. Ree, die ook met hen was opgesloten, stond over Derec gebogen en registreerde hoe hij zijn gewonde arm verbond met een stuk stof dat hij uit zijn overall had gescheurd.
'Denk je dat Eve hulp is gaan halen?' vroeg hij Ree, terwijl hij bezig was.
'Nee,' zei de getuige. 'Eve neemt geen gevaar waar. Bent u in gevaar?'
'Hoe zit het met de dienstrobot?' vroeg Katherine, zonder op de vraag van de robot in te gaan. 'Zou de dienstrobot hulp gaan zoeken?'
'Dat ligt binnen het bereik van de mogelijkheden van de dienstrobot,' antwoordde Ree, die weer rechtop ging staan omdat Derec klaar was. Vervolgens begon hij traag door de kamer te rollen en alles in zich op te nemen om het later te kunnen weergeven. Ree nam zijn werk bijzonder serieus.
Derecs strakke verband had twee losse eindjes en hij strekte zijn arm uit naar Katherine om ze vast te laten binden. 'Kan ik er op vertrouwen dat je hier een goede knoop in legt?' vroeg hij.
'Wat bedoel je daarmee?' vroeg ze.
'Niks,' zei hij.
Ze keek bedenkelijk terwijl ze het verband vastknoopte. 'Wat is er gebeurd in dat kantoor?' vroeg ze. 'Vanaf het moment dat je daar naar buiten bent gekomen heb je me behandeld alsof ik je ergste vijand ben.' Ze trok de knoop strak aan en een glimlach beroerde haar lippen toen hij luid kreunde.
'Luister,' zei hij. 'Jij hebt geheimen en ik heb geheimen. Waarom laten we het daar niet gewoon bij?'
'Mij best,' zei ze. 'Ik wil alleen maar dat we deze hele toestand zo snel mogelijk achter ons hebben; daarna doe ik een noodoproep via hyperwave en een dag later ben je van me af. Wat mij betreft blijf jij hier totdat je een ons weegt.'
'We blijven hier allebei,' zei hij, omdat hij haar wilde kwetsen.
Ze schrok. 'Wat bedoel je?'
'Niks.'
'Verdomme! Zeg wat je bedoelt. Waarom zei je dat ik hier moest blijven?'
'Zomaar.'
'Het is de hyperwave, hè? Ze willen ons niet bij de hyperwave laten.'
'Dat is het niet, het is...'
'Wat is het? Wat?'
Hij liet zijn hoofd naar achteren zakken en sloot zijn ogen. Er is geen hyperwave-zender,' zei hij zacht.
Ze ging een stuk van hem vandaan zitten en trok haar knieën op tot onder haar kin. 'Je liegt,' zei ze. Maar hij wist dat ze hem geloofde.
'De robots hebben geen contact met de buitenwereld,' zei hij. 'Ze hebben geen ruimtehaven voor inkomende schepen. Ze hebben geen hyperwave, ze hebben niet eens de apparatuur om er een te maken. Ze hebben er alleen maar vaag over gedaan vanwege het veiligheidsalarm.'
'Waarom heb je er dan tot nu mee gewacht om me dat te vertellen?'
'Dat heb ik je al gezegd - jij hebt geheimen en ik heb geheimen.'
'Oké, ik snap het,' zei ze met een vage blik in haar ogen. 'We doen allebei wat we moeten doen, ieder voor zich.'
'Zoiets,' zei hij. Maar waarom deed het zoveel pijn om dat te zeggen?
Ze stond op, liep de kamer door en ging tegen de muur recht tegenover hem zitten. 'Nou, het lijkt me dat we momenteel moeten samenwerken om de moord op te lossen.'
'Dat zal wel,' antwoordde hij. Hij had er spijt van dat hij het gesprek was begonnen.
Haar gezicht was hard. 'En ik zou het op prijs stellen als je daarna bij me uit de buurt bleef. We lossen allebei onze eigen problemen wel op.'
'Mij best.'
'Nou, vertel me dan eens, als het tenminste geen al te groot geheim is, waarom de kamer ons heeft ingesloten nadat jij jezelf had gesneden?'
'Ik heb een theorie, maar ook niet meer dan dat,' zei hij. 'De stadrobot is geprogrammeerd om de mensen en de robots die er wonen te beschermen tegen alles wat hij niet kent. Bloed in het menselijk lichaam is blijkbaar geen probleem, maar zodra het buiten het lichaam komt worden de natuurlijke microben geregistreerd als onbekend, en dan begint het feest. Het stadprogramma is ongetwijfeld behoorlijk ingewikkeld, maar dit is een duidelijke onvolkomenheid. Het kan natuurlijk een fout zijn, maar het kan evengoed een opzettelijke storing zijn om te testen of de robots en de mensen die hier wonen in staat zijn om hun eigen systeem onder controle te houden.'
'En wat doen we nu?'
'Zodra we buiten zijn, en ik met behulp van een van de opzichters toegang kan krijgen tot het computercentrum, ga ik de computer zo programmeren dat hij menselijk bloed aanvaardt als natuurlijke microbe op het lichaam van de stad. Het is heel begrijpelijk dat in deze steriele atmosfeer zo'n fout kan optreden. Het zou zelfs een methode van de stad kunnen zijn om zichzelf tegen infectie te beschermen.'
'Maar hoe is David dan doodgegaan?' vroeg Katherine.
'Zou het door bloedverlies zijn geweest?'
Ze schudde haar hoofd. 'Absoluut onmogelijk,' antwoordde ze. 'Ik heb nauwelijks bloed gezien. De snee was veel kleiner dan die van jou.'
'Wat hebben we over het hoofd gezien? Ik krijg het gevoel dat zijn dood een compleet onafhankelijke gebeurtenis is die niets heeft te maken met het bloedverlies.'
Ze keek sceptisch. 'Steeds maar weer toeval, Derec? En nog dodelijk toeval ook?'
Hij stond op. 'Je hebt natuurlijk gelijk. Het moet allemaal verband houden met elkaar... maar hoe?' Hij begon op en neer te lopen door de ruimte. 'Wat hebben we nog meer? Het enige andere aanknopingspunt is het feit dat jullie allebei met hoofdpijn uit een gesloten ruimte zijn gekomen.'
'We hebben nog een probleem,' antwoordde ze, en ze keek hoe hij heen en weer liep door het kleine vertrek. 'De eerste keer dat ik in deze kamer kwam en het lichaam vond, was hij luchtdicht afgesloten.'
Hij bleef staan en keek haar aan. 'De stad zou ons nooit opgesloten houden zonder lucht. Als we het leven erbij zouden inschieten, zou dat een schending zijn van de Eerste Wet.'
'Met David is het ook gebeurd.'
'Maar David was al dood toen het hem overkwam,' zei Derec. 'In feite bevestigt het juist mijn theorie. Toen de dienstrobot hem omdraaide om te kijken of hij nog leefde, druppelde er door de zwaartekracht een beetje bloed uit een bestaande wond. De kamer reageerde niet op David, want die was al dood. Hij richtte zich volledig op de "infectie". Wij leven nog, en de stadrobot weet dat. Wat hier ook allemaal gebeuren mag, deze stad draait op de robotica. Ipso facto, wat dat betreft zijn we veilig.'
'Hoe dan ook, ik zou me een stuk prettiger voelen als ik hier uit was.'
'Ik ook.'
'Trouwens, Derec,' zei ze, en haar stem klonk zacht en veelbetekenend, 'ik hoop dat je begrijpt dat we op dit moment alles opnieuw in gang zetten. We maken precies dezelfde dingen door als David, voordat hij doodging.'
'Ik weet het,' antwoordde Derec. 'Maar wat kunnen we anders doen?'
De getuige registreerde hoe ze elkaar aankeken, allebei vanaf hun eigen kant van de kamer; ze hadden evengoed een miljoen kilometer van elkaar verwijderd kunnen zijn. Zo bleven ze een hele tijd zitten, veel langer dan het normaal gesproken zou moeten duren voor er een opzichter arriveerde.
Derec benutte zijn tijd beurtelings met het proberen op te lossen van hun probleem, het bedenken van wat Katherines bedoelingen zouden kunnen zijn, en het kijken op zijn horloge. Zo werd de late ochtend de vroege middag. Derec, die zich geen zorgen maakte over de luchtvoorziening in de kamer, kreeg plotseling enorme dorst en begon te spelen met de gedachte dat de robots hen ofwel vergeten waren, of hen niet konden vinden.
'Vriend Derec!' klonk plotseling een luide stem buiten de kamer. 'Vriend Katherine! Ik ben het, Wohler, de filosoof!'
Derec keek op zijn horloge. Het was bijna vijf uur in de middag en dat betekende dat er onherroepelijk regen op komst was. 'We zitten hierbinnen!' riep hij. 'Kun je ons bevrijden?'
Wohler riep met luide stem terug: 'Een Aurorese filosoof zei eens: "Vrijheid is een toestand van de geest, en de beste manier om die toestand te verwerven is hem te kweken." Het spijt ons Derec, we werden opgehouden tijdens het graven in de mijnen, maar ik heb nu een laserbrander om u hier uit te snijden. Ik sta bij de westelijke muur van deze kamer en ik verzoek u vriendelijk tegen de oostelijke muur te gaan staan zodat de brander zo ver mogelijk buiten bereik blijft!'
Derec zat tegen de westelijke muur. Hij stond onmiddellijk op en ging in de buurt van Katherine zitten, die hem met ondoorgrondelijke ogen aankeek.
'Ga je gang!' schreeuwde Derec, zijn handen als een toeter rond zijn mond. Ree ging dichter bij de westelijke muur staan om het lassen van binnenuit te registreren.
Zelfs door de dikke muur heen konden ze het gesis van de laserbrander aan de andere kant horen. Derec schoof langs de muur en ging naast Katherine zitten. Per ongeluk raakten hun armen elkaar. Ze gingen allebei opzij.
'Er is iets mis,' zei ze. 'Ik voel me zo vreemd.'
'Ik ook,' antwoordde hij, 'maar wat zou het kunnen zijn?'
Op de binnenkant van de muur verscheen een kleine, roodgloeiende cirkel. Vervolgens veranderde het rood in wit en een gedeelte ter grootte van een muntstuk brandde door. Door een zinderend waas van hitte werd de buitenwereld zichtbaar.
Derec keek toe hoe het gat steeds groter werd. Zijn geest werkte koortsachtig terwijl de brander het begin van een gat zo groot als een mens begon uit te snijden in de kamermuur. Hij dacht aan hoofdpijn, aan vreemd gedrag, en aan de samenstelling van bloed - en vervolgens dacht hij aan de samenstelling van de stadrobot.
'Stop!' gilde hij. Hij sprong op en begaf zich zo dicht mogelijk bij het snijvlak als hij durfde. 'Zet die brander uit!'
'Derec?' vroeg Katherine, terwijl ze overeind kwam.
Derec bedekte zijn mond met zijn hand. 'Ga op de grond liggen!' schreeuwde hij. 'Plat op de grond. En bedek je mond!'
'Zijn er problemen?' klonk Wohlers stem van buiten, terwijl het geluid van de laser verstomde. 'Wat is er aan de hand?'
'We kunnen de brander niet voor de muur gebruiken!' riep Derec.
'Ik begrijp het niet,' zei Wohler, die zich voorover boog zodat zijn oog het gat in de muur bedekte en hij naar binnen kon kijken.
Derec liep achteruit en ging vlak naast Katherine op de grond liggen. 'Kun je hier op een of andere manier zuurstof naar binnen pompen?' vroeg hij luid.
'Er is net een nieuwe reddingswagen met noodvoorzieningen uit de fabriek gekomen,' antwoordde Wohler. 'Ik geloof dat zuurstofcilinders deel uitmaken van de uitrusting.'
'Haal er dan snel een!'
'Maar de regens zijn in aantocht,' zei Wohler. 'We moeten haast maken om u hier uit te halen.'
'Luister,' zei Derec. 'Het stadsmateriaal heeft een soort metaalachtige huid, een ijzer-plastic legering. Tijdens het productieproces wordt overvloedig gebruik gemaakt van koolmonoxyde als reductiemiddel. Ik denk dat je brander het koolmonoxyde vrijmaakt, zodat het als gas de kamer binnenkomt. Door de muur open te branden vergas je ons!'
'De dienstrobot is al op weg om zuurstof te halen!' zei Wohler. 'Ik bied u mijn verontschuldigingen aan.'
'Jij kon het ook niet weten,' zei Derec. Hij keek naar Katherine. 'Gaat het een beetje?'
'Voorlopig nog wel,' antwoordde ze. 'Weet je zeker dat je gelijk hebt? David is pas later doodgegaan, buiten de kamer.'
'Dat maakt niets uit,' antwoordde hij. 'Als je grote hoeveelheden koolmonoxyde binnenkrijgt vreet het zich langzaam maar zeker in je bloed. Het verbindt zich onlosmakelijk met hemoglobine en zorgt ervoor dat het zuurstofweefsel afsterft. Davids hoofdpijn en zijn vreemde gedrag waren de eerste tekenen van koolmonoxydevergiftiging, en omdat hij niet met grote hoeveelheden zuurstof is behandeld heeft de koolmonoxyde zich door zijn hele lichaam verspreid zodat hij er uiteindelijk aan is doodgegaan.'
'En míjn hoofdpijn?'
'Jij bent de kamer met zijn lichaam binnengegaan, net nadat ze de muur hadden opengesneden,' zei hij. 'Je hebt ongetwijfeld je eigen leven gered door flauw te vallen, want ze hebben je direct de kamer uitgedragen, zodat je maar heel even blootgesteld bent geweest aan het gas. Koolmonoxyde is kleurloos, reukloos, en smaakloos. Je zou nooit hebben geweten wat er met je gebeurde.'
'Derec, de zuurstof is er!' riep Wohler, en hij drukte een sissend mondstuk in het gat.
Derec kroop over de vloer naar het gat. 'Kom,' zei hij, terwijl hij een gebaar in haar richting maakte.
Ze bereikten het gat en ademden de levenskracht van de zuurstof in. Derec voelde een lichte hoofdpijn opkomen, maar hij was ervan overtuigd dat het niet erger zou worden.
Ze leegden de cilinder met zuurstof en begonnen aan een volgende. Toen die op was kwam Wohler terug bij de opening. 'De regens kunnen elk moment beginnen,' zei de robot. 'Hoe krijgen we u er nu uit? We hebben niets kleins waarmee we hier doorheen kunnen snijden, en ons zware materiaal kan niet tot op deze hoogte worden gebracht, in ieder geval niet als het regent. Wilt u dat we u vannacht hier laten?'
'Daar is geen tijd voor,' zei Derec. 'Ik moet onder de grond zien te komen en deze gegevens in de centrale computer invoeren.'
'De regen is ook gevaarlijk voor mij, Vriend Derec,' zei Wohler. 'Ik moet binnenkort ook gaan schuilen.'
'Oké. Blijf bij me zolang als je kunt. Laat me alleen even nadenken.'
'Derec...' begon Katherine.
'Ssst. Nu even niet.'
'Denk aan je arm,' zei ze. 'Denk er eens aan op welke plaats je hem hebt gesneden en hoe.'
'Mijn arm. Ik...' Hij hield zijn arm omhoog, keek naar het van bloed doorweekte verband en voelde de wond kloppen. 'Ik heb me gesneden met het dode stuk stadrobot.'
'Omdat...'
'Omdat dat het enige stuk van de stad was dat me toeliet mezelf ermee te verwonden!' Hij sloeg met zijn hand tegen zijn voorhoofd. 'Dat is het! Wohler! Opzij. We komen eraan.'
Terwijl hij dat zei, hief hij zijn rechterarm op en drukte zijn wijsvinger in het kleine, doorgebrande gat. Zodra zijn vinger de ruwe zijkant van het gat schampte werd het groter om een vrije doorgang te verlenen. Vervolgens kwam zijn gebalde vuist; het gat werd ruimer om te voorkomen dat hij zich zou snijden. Daarna ging zijn arm erdoorheen, gevolgd door zijn hoofd en schouders. Even later stond hij op het plateau waarvan de rand opkrulde om hem te beschermen. Katherine volgde hem naar buiten en ze stonden allebei in de snijdende, bitterkoude wind, terwijl rondom hen blauwpaarse wolken wild kolkten en het weerlicht knetterde.
'We moeten nu gaan!' zei Wohler. Zijn glimmende gouden lichaam weerspiegelde de lichtflitsen.
Plotseling rende Katherine weg van het groepje en haastte zich naar de wenteltrap.
'Wat ga je doen?' riep Derec haar na, maar ze negeerde hem en stormde zo snel als ze kon de trap af.
'Misschien haast ze zich op weg naar een veilige plaats,' zei Wohler, terwijl Ree door het gat in de muur naar buiten kwam.
'Misschien,' zei Derec, maar op het moment dat hij bij de trap aankwam en naar beneden begon te rennen was Katherine al op weg naar de tram, die nog steeds gedienstig wachtte. Ze schreeuwde een paar bevelen naar de bestuurder en het voertuig haastte zich op weg, de duisternis in.
'Wat gebeurt er?' riep Wohler, die achter Derec de trap af kwam.
'Iets doms, vrees ik.' Hij herinnerde zich een gesprek dat ze hadden gehad terwijl ze op hun bevrijding wachtten.
Ze haastten zich naar de reddingswagen die Wohler had meegenomen. 'We moeten terug naar uw woning voordat de regens komen,' zei de robot.
'Nee! Breng me onder de grond. Daar wacht ik wel tot de storm voorbij is. En ga dan op zoek naar Katherine. Ik ben bang dat ze domme dingen uithaalt.'
Een lange lichtflits sloeg in de top van de pilaar vlak naast hen. Het metaal galmde luid en begon te roken.
'Maar waar kan ze zijn heengegaan, Vriend Derec?' vroeg Wohler terwijl ze in de grote witte bus klommen.
'De Kompastoren,' zei Derec. Angst klonk door in zijn stem. 'Ik ben bang dat ze de Kompastoren gaat beklimmen.'