3

De extruder

Derec werd door het aquaduct geslingerd als een boomstam door een stroomversnelling. Zijn lichaam was verdoofd en hij had zijn zintuigen en zijn lot niet meer in de hand. Het water brulde in zijn oren en zijn complete bestaan draaide slechts om een eenvoudige handeling: proberen zijn hoofd boven water te houden. Al het andere was niet van belang; het leven was teruggebracht tot de essentie ervan. Hij had geen angst, daarvoor was geen tijd, en elk verlangen om zijn leven aan zich te laten voorbijgaan bleef onbeantwoord want hij had geen leven om op terug te zien. Hij had alleen het water en de verlammende kou - en het alomtegenwoordige gezelschap van de Dood.

Zijn tocht kon evengoed een minuut hebben geduurd als een eeuwigheid - hij had geen enkel besef meer van tijd - maar toen hij voelde dat hij in volle vlucht een vrije val maakte, paste zijn geest zich aan de nieuwe realiteit aan en werd nieuwsgierig.

Hij viel. Hij was omgeven door een hete, vochtige wind, en een nauwelijks zichtbaar lichtschijnsel leek hem te omhullen. Maar voordat hij in staat was dit te bevatten kwam hij met een plons in warm water terecht.

Door zijn gejaagde ademhaling had hij water binnengekregen. Hoestend en naar adem snakkend kwam hij aan de oppervlakte als een onder water losgelaten kurk. Zijn bloed klopte bonkend in zijn hoofd. Hij raakte in paniek, maar dwong zichzelf kalm te blijven toen hij zich realiseerde dat het water waarin hij was terechtgekomen niet stroomde, maar een bassin vormde.

Terwijl hij watertrappelde, prees hij zichzelf gelukkig met zijn verleden, dat hem het leven had gered door hem te leren zwemmen. Hij leunde achteruit en liet zich op zijn rug dobberen terwijl kleine stroompjes hem in alle richtingen trokken. Zijn lichaam deed verschrikkelijk pijn als gevolg van de afranseling die hij in het aquaduct had moeten ondergaan; alle kracht was uit hem weggevloeid.

Boven hem bevond zich een soort plafond met kleine lichtjes die het vaag zichtbaar maakten. De spelonkachtige ruimte was volledig gevuld met het gebrul van vallend water en hij draaide zijn hoofd opzij om een blik op zijn omgeving te werpen.

Hij bevond zich op honderd meter van de rand van een enorm vierkant bassin dat een diameter had van misschien een kilometer. Rode lampen, die op regelmatige afstand van elkaar waren geplaatst, dompelden de hele omgeving in een mysterieuze gloed. In het midden van iedere bassinzijde bevond zich de afwatering van een aquaduct. Het waren er vier in totaal en het neervallende water verspreidde flauwe schijnsels die in de rode nevel op vervagende pulsars leken. De ongelooflijke herrie van de vier afwateringen weerkaatste in de besloten ruimte en maakte hem bijna doof.

Waar was hij? Het een of andere verzamelpunt, of misschien een reservoir. Iedere stad had tenslotte een watervoorraad nodig. Het bassin was waarschijnlijk verbonden met een waterzuiveringsinstallatie, bedoeld voor de menselijke gemeenschap die hier niet woonde. Dit versterkte nog eens Derecs aanvankelijke veronderstelling dat dit geen stad was die alleen voor robots was bedoeld. Hier was sprake van grootschalige kolonisatie.

Hij realiseerde zich nog iets. Het reservoir had zijn leven gered. Tijdens zijn turbulente tochtje door het aquaduct waren de eerste verschijnselen van onderkoeling opgetreden, maar het warme water van het reservoir was nu bezig hem te ontdooien.

En waarom was het water warm? Het was duidelijk boven lichaamstemperatuur, misschien wel vijftien graden. En door de ruimte raasde een enorm hete wind die wat betreft geluidsvolume niet onderdeed voor het naar binnen donderende water. In feite begonnen de kalmerende warmte en de rust zijn zintuigen al te benevelen en hij realiseerde zich dat hij, als hij niet oppaste, aan de andere zijde van het natuurkundig spectrum zou kunnen belanden - bij oververhitting. En onderkoeling of oververhitting kwamen uiteindelijk allebei op hetzelfde neer. Wilde hij overbelasting van zijn hart voorkomen, dan moest hij het water uit.

Hij lag nog steeds op zijn rug en trapte wat met zijn benen terwijl hij zich ondertussen met zijn armen voortbewoog. Het leek erop dat hij aan de andere kant van het reservoir robots zag bewegen, maar hij had niet genoeg kracht om zo ver te zwemmen. Omdat hij geen idee had waar hij heen moest, zette hij eenvoudig koers naar de dichtstbijzijnde kustlijn. Niettemin was het een tijdverslindende bezigheid, want alle afwateringen veroorzaakten hun eigen stroming.

Hij zwom ontspannen maar vastberaden en hij nam de tijd om zijn lichaam te controleren op letsel. Gedurende zijn woeste tocht door het aquaduct had hij er behoorlijk van langs gekregen, maar afgezien van wat oppervlakkige kneuzingen leek er niets ernstig beschadigd.

Terwijl hij de rand van het bassin naderde, zag hij dat de afwateringen inmiddels aanzienlijk minder water verplaatsten. Dit deed hem vermoeden dat het buiten niet meer regende. Ook begon langs de donkere randen van het overdekte bassin een wazig schijnsel naar binnen te vallen en hij realiseerde zich dat het licht begon te worden.

Uiteindelijk bereikte hij de rand van het bassin, die van hetzelfde materiaal was vervaardigd als de rest van de stad. Op regelmatige afstanden van elkaar waren metalen ladders langs de zijkant geplaatst. Hij liet zich naar de dichtstbijzijnde drijven, waarna hij uit het water begon te klimmen.

Het water bevond zich op nog geen drie meter van de bovenste rand van het bassin, wat Derec niet slecht uitkwam, want op het moment dat hij omhoog begon te klimmen besefte hij dat dat hem niet zo goed afging. Zijn lichaam, dat in het water zo licht was geweest, voelde aan alsof het een ton woog. De combinatie van emotionele belasting, de beproeving van het aquaduct en het veel te warme water in het bassin hadden alle hun effect op zijn lichaam gehad. Hij sleepte zichzelf langzaam de trap op, rolde toen naar adem happend over de rand van het bassin en ging op zijn rug liggen.

Hij sloot even zijn ogen en zakte weg. Hij wist niet hoe lang hij had geslapen, maar toen hij ontwaakte gebeurde dat met een schok. Een luid gerommel overweldigde hem. Hij kwam snel overeind, keek om zich heen, en zag een groot voertuig dat zich langs de rand van het bassin in zijn richting bewoog. De spelonkachtige ruimte versterkte het geluid van de motor tot een gebrul.

Opstaan was een probleem, want Derec voelde zich nog zwak. Maar hij kwam op trillende benen overeind en begaf zich in de richting van het verlichte gebied achter het reservoir. Zolang hij nog vrij kon rondlopen wilde hij zoveel mogelijk zien, want vanaf nu zouden de robots hem niet meer zo gemakkelijk uit het oog verliezen.

Terwijl hij in de richting van het licht liep, kwam hij over open gewelven die waterleidingen bevatten. De enorme pijpen waren gedraaid als geknoopt touw en leken te bewegen en te kronkelen alsof ze leefden - het was alsof hij in een slangenkuil keek. Hij werd eroverheen geleid via paden die van leuningen waren voorzien en vanzelf tevoorschijn kwamen uit de randen van de kuil die hij naderde; ze groeiden als kristallen voor zijn ogen.

Na de kuilen kwam hij langs een aantal plompe gebouwen waarvan hij vermoedde dat daar de feitelijke waterzuivering plaatsvond. Robotarbeiders met materieel bewogen zich gehaast de gebouwen in en uit. Derec overwoog even of hij een van de bouwwerken zou binnengaan om een terminal op te zoeken, maar het nog steeds naderende voertuig deed hem van gedachten veranderen.

'MENS!' zei een luidsprekerstem. 'BLIJF WAAR U BENT. HET IS U BI] DE WET VERBODEN OM VERDER TE GAAN.'

Hij draaide zich om in de richting van het geluid. Het was afkomstig van het door robots bestuurde voertuig dat hem nu snel naderde. Er was geen tijd meer te verliezen!

Hij rende langs de gebouwen in de richting van de glimmende muren van licht, even verderop.

'MENS!' riep de luidspreker opnieuw.

Met slappe benen rende hij naar de muur die compleet verlicht leek en een koepel vormde over het gebied rond het reservoir. De muur was even doorschijnend als een douchegordijn en Derec besefte dat hij zo dun was dat het daglicht er gewoon doorheen kwam. Hij drukte ertegen, maar de muur voelde massief aan. Hij drukte harder, en de muur gaf mee onder zijn hand, net als de muur van afgelopen nacht.

Op dat moment zag hij hoe twintig meter verderop een robotarbeider op de muur afging en er gewoon doorheen liep. Hij haastte zich erheen terwijl de robots in het voertuig snel dichterbij kwamen. Hij bleef staan op de plaats waar de robotarbeider was verdwenen en zag geen opening. Maar toen hij zijn handen ophief om tegen de muur te drukken, opende die zich als een diafragma. Hij stapte erdoorheen, het daglicht in.

Het was een rustige heldere ochtend en er was niets dat blijk gaf van de wolkbreuk die de afgelopen nacht had plaatsgevonden. De zon hing nog laag aan de hemel, maar Robot City was bedrijvig en springlevend.

Hij bevond zich hier in het centrum, de naaf waarom het wiel - de stad - draaide. Hij kon het aquaduct zien dat hem hier had gebracht; het doorkliefde de stad als een spaak. En hij kon ook andere aquaducten zien, andere spaken, die het wiel van de stad in stukken verdeelden. En hij begon de gebieden tussen de spaken te zien als kwadranten.

Robots haastten zich in grote aantallen door de straten, altijd op weg naar ergens, altijd druk in de weer met hun voorgeprogrammeerde opdrachten. Een groot aantal van hen verdween in de waterzuiveringsinstallatie.

Hij liep een stukje weg van de plaats waar hij naar buiten was gekomen, keek vervolgens om naar de ruimte waarin het reservoir zich bevond en schrok toen hij in plaats daarvan een bos zag! Onmiddellijk daarna besefte hij dat het bos boven het reservoir was aangelegd, waardoor de grond een dubbele functie had. Maar waarom een bos? Hij kon zich niet voorstellen welk nut een bos voor robots kon hebben.

Vanuit zijn ooghoeken zag hij hoe het grote voertuig op wielen dat hem in de ruimte bij het reservoir had gevolgd door de uitgang naar buiten kwam. Hij keek achterom naar de stad en vervolgens omhoog. In de willekeurige chaos van het bos zou hij kunnen ontsnappen.

Hij keerde zijn achtervolgers de rug toe en rende terug naar het enorme gebouw met het idee omhoog te klimmen via een van de dragers die de buitenste rand van het bos ondersteunden. Maar zodra hij zijn handen op de welving van de steun plaatste leek die weg te smelten om plaats te maken voor een licht hellende trap.

Hij haastte zich de trap op zonder erover na te denken en betrad het bos. De grond was vochtig en sponsachtig en besmeurde zijn toch al doorweekte schoenen. De bomen waren klein, vaak nog kleiner dan het kreupelhout dat er welig tierde. Het bos leek volledig gehuld in een nevelsluier en hoe dieper hij zich erin begaf, des te mistiger het werd.

Derec was geen expert op het gebied van plantengroei, maar hij nam aan dat al deze bomen vele generaties verwijderde nazaten waren van bomen die ooit op Aarde hadden gegroeid. Hoewel ze er een afkeer van hadden om op welke wijze dan ook in verband te worden gebracht met de planeet van hun voorvaderen, zorgden Spacers er altijd voor iedere planeet die ze koloniseerden te bevolken met Aardse flora en fauna. Waar hij dergelijke informatie vandaan had wist hij niet; de sporadische blikken op zijn eigen geest waren dermate incompleet dat ze hem tot razernij dreven.

Hij liep door het bos en baande zich een weg door de nevel en de dichte begroeiing, enigszins gespannen als gevolg van de ongecultiveerde omgeving. En hij wist dat de gevoelens die nu door zijn hoofd spookten ook die van een Spacer waren. Hij voelde zich niet op zijn gemak in het bos; hij verlangde naar de regelmaat van de stad. Maar voor een mens had dit zijn betekenis. Ongecultiveerd maar begrensd, esthetisch aangenaam zonder onbeheersbaar te zijn. Dit bos bestond omwille van de esthetiek - menselijke esthetiek.

Zijn voet raakte iets hards dat niet meegaf. Hij struikelde en viel languit op de zachte grond, midden in de modder. Hij bekeek het voorwerp dat zijn val had veroorzaakt en zag dat het een kort stuk pijp was dat uit de grond stak. Uit de pijp werd een mistachtige nevel gepompt. Het was dezelfde nevel die het hele bos vulde en Derec begon te beseffen dat achter dit alles een bedoeling zat.

Hij stond op, maar dook gelijk weer weg toen hij op nog geen vijf meter afstand een schaduw door de nevel zag bewegen. Het was een van de robots. Hij luisterde en kon horen hoe ze overal rondom hem door het kreupelhout stampten. Ze legden langzaam maar zeker een kordon om hem heen en sloten het hele gebied af.

Hij haalde diep adem, maakte zich vervolgens zo klein mogelijk en ging op de grond liggen, luisterend naar hoe ze dichterbij kwamen. Het bos was boven het reservoir gebouwd zodat het condenswater de bomen van onderaf kon bereiken om op die manier direct de wortels te voeden. Verder was de nevel die in het bos werd ingebracht waarschijnlijk kooldioxyde ter bevordering van de gezondheid en de groei. Maar waar kwam de C02 vandaan? Misschien was het een bijproduct van de industriële processen, dat zou ook de hitte in de ruimte rond het reservoir kunnen verklaren. De opzet was geavanceerd en beschaafd; een stad die was opgebouwd rondom zijn ecologische behoeften. Maar was hij volledig ontworpen door robots?

Een metalen voet kwam neer op nog geen armlengte van de plek waar hij zich bevond. Hij onderdrukte de neiging om op te staan en normale lucht in te ademen.

Een paar seconden later liep de robot weer verder.

Zodra hij hoorde dat de patrouille hem voorbij was, sprong hij op en rende terug in de richting waaruit hij was gekomen. De robots waren veel sterker en sneller dan hij, dus hij zou nu heel snel moeten handelen.

Een paar minuten later bereikte hij de rand van het bos en hij haastte zich naar de plaats waar hij omhoog was geklommen. De drager was alweer hard geworden en de treden waren nergens te zien. Hij keek over de rand van het bos. Het was tien meter tot de grond; springen was uitgesloten.

'Hé, Derec!' riep een robotstem achter hem. 'Stop! Blijf direct staan!'

Hij ging op de grond zitten en liet zijn benen over de rand van de drager bungelen. Weer vormden zich op wonderbaarlijke wijze treden. Hij rende naar beneden op hetzelfde moment dat enkele robots de bosrand bereikten en hem nariepen dat hij moest blijven staan.

Temidden van de verwarring bij de waterzuiveringsinstallatie zag hij een groot plat voertuig dat was beladen met voorwerpen die eruitzagen als kapotte computers. Het stond op het punt te vertrekken. Hij nam de laatste paar treden in een keer en holde naar de machine terwijl de robots achter hem de onderste treden al hadden bereikt.

De truck trok op voordat Derec hem had bereikt, maar met een laatste krachtsinspanning pakte hij hem beet en sprong hij achterop. Een kleine, ronde robot ter grootte van zijn hoofd bliepte naar hem vanuit de stapel kapotte computers.

 

Katherine stond bij de wasbak en keek naar het lauwwarme water dat uit de kraan stroomde. Ze vroeg zich af hoe het eigenlijk mogelijk was dat sanitair kon functioneren in een stad die nooit stilstond. Ze waste haar gezicht met water en staarde in het kleine spiegeltje dat boven de wasbak was aangebracht. Haar ogen waren gezwollen en donker door het gebrek aan slaap, maar haar gezicht bleef kalm, opmerkelijk kalm, gezien de verschrikkingen die het grootste gedeelte van de lange nacht door haar hoofd hadden gespookt.

Hij was weg, misschien zelfs dood, en zij was alleen op deze idiote wereld. Hoewel David-Derec, of hoe hij zichzelf ook wilde noemen, deze plek nooit anders had willen zien als een avontuur, was het voor haar alleen maar een gevangenis geweest. De hoogste prioriteit voor iemand die was gestrand in een Spacerruimtehaven was de toegang tot radiocommunicatie, zodat reddingsteams en bezorgde achterblijvers zouden kunnen worden geïnformeerd; maar toch leken de robots onwillig - nee, ontwijkend - zodra het onderwerp communicatie ter sprake kwam. Dat beangstigde haar meer dan al het andere dat gaande was.

'Hebt u goed geslapen?'

Bij het horen van de vraag sprong ze op en draaide zich snel om. Ze zag Rydberg in de deuropening staan. Uit zijn luidspreker klonk een zacht geruis.

'Ik heb je niet gevraagd hier binnen te komen!' zei ze kwaad en teleurgesteld. 'M'n kamer uit! Meteen!'

De robot draaide zich zonder iets te zeggen om en liep weg. Katherine volgde hem naar buiten, een kleine gang in.

'Wat wil je?' vroeg ze. 'Is er al... nieuws over Derec?'

Rydberg draaide zich om naar haar. 'Het was niet mijn bedoeling u lastig te vallen,' zei hij. 'Wilt u mij alstublieft verontschuldigen. Ik heb eten voor u meegenomen.'

'Ik heb geen trek.'

Rydberg keek haar aan.

'Is er al iets bekend over Derec?' vroeg ze opnieuw, dit keer op zachte toon.

'Ja,' antwoordde de robot. 'Hij is nog geen drie decads geleden gezien, maar hij rende weg toen een opzichter hem riep.'

Ze klapte luid in haar handen. 'Dus hij leeft!'

'Blijkbaar. Waarom zou hij wegrennen? Is dat een uiting van schuld?'

'Het betekent dat hij deze idiote stad wil bekijken zonder voortdurend over zijn schouder te worden gekeken door een stelletje kakelende robots.' Ze glipte langs hem heen naar de woonkamer. 'Nou, waar is dat eten? Ik heb zo'n erge honger dat ik een...' Ze hield haar mond en keek vervolgens naar de robot. 'Ik heb honger.'

'Maar u zei zojuist...'

'Vergeet maar wat ik heb gezegd. Correctie!' Ze was nog net op tijd om de robot ervan te weerhouden de werking van zijn geheugen uiteen te zetten. 'Ik bedoel, laat maar zitten. Waar staat het eten?'

Hij ging haar voor door de gang naar de woonkamer, waar het eten op de tafel stond waaraan ze de avond tevoren had gegeten. Vreemd genoeg zag de kamer er anders uit. Hij was meer gedrongen en breder dan hij de vorige avond was geweest, en de tafel stond dichter bij de muur.

Ze liep vlug op de tafel af. Er was een verscheidenheid aan voedsel dat leek op fruit en gekookte groenten. Ze ging zitten en probeerde een klein stukje van een groenachtige vrucht. Hij was verrukkelijk. Rydberg bleef bij haar staan terwijl ze gretig proefde van alles dat op tafel stond. Het smaakte allemaal even lekker. Ze nodigde de robot niet uit om bij haar te komen zitten, zoals Derec had gedaan. Robots waren bedienden en moesten ook als zodanig worden behandeld. Ze zou nooit de hardnekkigheid begrijpen waarmee Derec met ze omging alsof ze iets anders waren dan machines.

'Wanneer kunnen we radiocontact maken met de buitenwereld?' vroeg ze toen de ergste honger was gestild.

'We zullen op korte termijn een algemene bijeenkomst beleggen en dergelijke zaken bespreken.'

'Brengen jullie ons voor het gerecht,' vroeg ze, 'voor de moord op die andere mens? We hebben recht op een proces, hoor.'

'Derec heeft ons gezegd dat hij zal proberen het raadsel op te lossen,' zei Rydberg.

Katherine hield op met eten en keek hem aan. 'En als hem dat niet lukt? Wat gebeurt er als we nooit te weten komen wat er werkelijk is gebeurd? Jullie hebben niet het recht om ons zomaar vast te houden. Dit kan zo niet tot in het oneindige doorgaan.'

'Als hij de waarheid niet kan achterhalen,' zei Rydberg, 'dan moeten we aannemen dat onze oorspronkelijke veronderstelling juist was.'

'Ik geloof er niets van,' zei ze. 'Jullie hebben niet het recht om zonder fatsoenlijk bewijs mijn schuld of onschuld vast te stellen. Ik ben Derec niet, en ik houd er geen romantische fantasieën op na over een door robots bestuurde wereld. Het kan jullie niet zijn toegestaan dat jullie ook maar enige zeggenschap hebben over de manier waarop ik mijn leven leef. Als jullie me willen vasthouden op verdenking van moord, dan moeten jullie me maar voor het gerecht dagen en met bewijzen komen. En als ik voor het gerecht kom, dan moet ik mezelf kunnen verdedigen. Daarom eis ik onmiddellijke toegang tot een radio zodat ik een goede verdediging voor mezelf kan regelen. Ik wil een advocaat en nu meteen!'

'We zullen dit later op de dag bespreken,' zei de robot, 'wanneer Vriend Derec weer terug is. Ondertussen wordt uw voedsel koud en verliest het zijn bekoring.'

'Dat heeft het al gedaan,' beet Katherine, en ze duwde de schaal van zich af. Het beviel haar helemaal niet hoe de gebeurtenissen zich ontwikkelden. De radio leek verder weg dan ooit, en daarmee tevens alle hoop om hier weg te komen. De argumenten die ze tegen Rydberg had gebruikt waren alleen gebaseerd op de wetten en gebruiken van de Aurorese samenleving. Maar alle wetgeving en alle vrijheid waren niet meer dan een vage rationalisatie als je je in een robotsamenleving bevond.

De uiteindelijke consequentie voor haar was heel simpel: de machines hadden het voor het zeggen en ze konden alles doen wat ze wilden.

 

Derec kende niets waarmee hij de omvang van Robot City kon vergelijken, maar terwijl hij er doorheen reed kon hij de uitgestrektheid ervan gewoon voelen. Terwijl de onderdelentruck zich door de straten van de stad haastte, danste de ronde robot luid bliepend van de ene machine naar de andere. Zijn zilveren romp knipperde onophoudelijk op tientallen plaatsen terwijl hij automatische (maar ongetwijfeld sub-robotische) voorbewerkingen uitvoerde op de kapotte apparatuur. Uiteindelijk kwam hij tot stilstand op Derecs schoot terwijl al zijn lichten woest knipperden en zijn gebliep in een hoog gejank veranderde.

'En, waar gaan we heen?' vroeg hij de robot, terwijl hij hem onwillekeurig over de bolvormige bovenkant streek.

De machine gonsde en danste, maar antwoordde niet. Plotseling veranderde zijn gejank in een luid, sireneachtig geloei.

'Hou op!' beval Derec, en hij ging naar de voorkant van de truck om ervoor te zorgen dat hij de aandacht niet op zich vestigde. Hij boog zich over het ding en probeerde het geluid te dempen, maar zonder resultaat.

'Je zult er toch mee moeten ophouden,' zei hij tegen het ding. 'Ik blijf hier niet zo...'

Er ging een elektrische schok door de robotromp en Derec kreeg een klap waardoor hij moest loslaten.

'Oké,' zei hij, en hij zwaaide met zijn vinger naar de zilveren bal. 'Dat hoef ik niet te pikken.'

Het ding begon op en neer te dansen, steeds hoger en hoger. Derec keek naar links en naar rechts over de achterkant van de truck, trok vervolgens rustig een voet op en gaf het ding een zet waardoor het van de wagen afviel en op straat belandde, waar het verbolgen tekeer ging, nog luider loeiend en op en neer stuiterend als een rubberen bal.

Een paar blokken verder vertraagde het voertuig zijn tempo en ging vervolgens in de rij staan achter een aantal andere trucks die stuk voor stuk met apparatuur waren gevuld. Derec ging op zijn knieën zitten en gluurde over de stapels computers.

De trucks moesten stoppen bij een poort waar een complete colonne robots op de achterzijden van de voertuigen afliep. Iedere robot pakte een apparaat op en bracht dat naar een bunker die nauwelijks groter was dan een enkele deuropening. Naast de bunker bevond zich het meest verbazingwekkende ding dat Derec ooit had gezien - in zijn korte herinnering.

Een enorme grijze machine rommelde zachtjes, maar niettemin met onmiskenbare kracht en vermogen. Er kwam iets uit tevoorschijn dat alleen maar kon worden beschreven als een strook stad. De grijze machine leek de stad letterlijk uit de grond te stampen in platen van vijf bij vijf.

De extruder duwde zichzelf vooruit, waarbij de platen langzaam maar zeker werden gevormd en weer omgevormd. Op een of andere onvoorstelbare wijze waren ze letterlijk voorgeprogrammeerd om zichzelf te bouwen. En terwijl de platen muren werden, en vloeren en hoeken en verdiepingen en ramen, verspreidden ze in alle richtingen, in een trage, gracieuze dans met de bestaande bebouwing, het mechanisme dat het complete imposante uurwerk van Robot City in gang zette.

Het was alsof de hele stad één kolossaal, levend organisme was dat voortdurend groeide, steeds veranderde, zichzelf vermenigvuldigde als de cellen in een lichaam, en zich volgens vaste patronen ontwikkelde tot een compleet en volmaakt gevormd wezen. Het was een ontwerp op monumentale schaal met een uitstraling van totale en logische controle ten behoeve van een vooropgezet doel. Terwijl hij toekeek hoe een wolkenkrabber zichzelf letterlijk opbouwde vanaf de grond en iedere verdieping de verdieping erboven omhoog drukte, daarbij verbindingen makend volgens een onzichtbaar plan, voelde hij de grootsheid van een idee, zo onmetelijk, dat hij zich enorm klein voelde vergeleken bij de kracht ervan. Deze beschaving was het product van een geest die weigerde te geloven in beperkte mogelijkheden, een geest die inzag dat de voortbrengselen van de verbeelding in de praktijk kunnen worden uitgevoerd.

Voor een dergelijke geest was alles mogelijk. Misschien zelfs Perihelion.

Plotseling schokte de truck en verloor hij bijna zijn evenwicht. Ze waren gestopt bij de poort. De robotcolonne begon nu snel en efficiënt apparatuur uit zijn laadbak te halen.

Als er alleen onder de grond iets te beleven viel, dan wilde Derec daar naar toe. Hij haastte zich de truck uit, pakte een kleine computermonitor die eruitzag alsof hij was kortgesloten door water, en liep achter een robot aan die zich in de richting van de deur in de grond begaf.

Met de computer als een baby in zijn armen bereikte hij de deuropening. Op het moment dat hij de nauwelijks verlichte duisternis betrad kwam warme lucht hem tegemoet. Er was een korte trap die naar beneden leidde en hij volgde de robot die hem voorging.

De trap eindigde in een grote, felverlichte opslagruimte die gonsde van bedrijvigheid. Automatisch bestuurde wagentjes vervoerden met levensgevaarlijke snelheden robots en mijnbouwuitrusting. De wagentjes flitsten langs elkaar heen alsof ze ervoor hadden gerepeteerd en hun bewegingen in de loop der tijd hadden geperfectioneerd, want het leek Derec onmogelijk dat ze zich zo snel konden voortbewegen zonder elkaar te raken.

In de meest afgelegen muur bevond zich een aantal liften, in totaal misschien twintig, en sommige waren enorm groot. De robots die de trap afkwamen liepen in de richting van de liften, blijkbaar om van hieruit naar een lager gelegen etage te gaan waar reparatie- of sloopwerkzaamheden werden uitgevoerd.

Omdat hij geen idee had waar hij heen zou gaan, koos Derec op goed geluk een lift en liep er met zijn vracht op af. Even verderop gleed een grote deur open en een groepje mijnrobots, bedekt met modder en roet, stapte naar buiten met het bewegingloze karkas van een van hun soortgenoten op hun schouders.

Derec bereikte de lift, die geen normale bedieningsknoppen had maar zich opende zodra hij er op afstapte.

Een stem achter hem dreunde. 'Beneden wacht u niets dan de dood!'

Hij draaide zich om en zag een enorme opzichterrobot die tweemaal zo groot was als een mens en dreigend op hem neerkeek met zijn rode fotocellen. Het lichaam van de robot was van een gepolijst, helderglimmend, zwart materiaal.

'Ik kom jullie werk inspecteren,' zei Derec, autoriteit voorwendend. Hij draaide zich weer om naar de lift en wilde naar binnen lopen.

De arm van de robot schoot naar voren en een kolossale grijphand sloot zich met luid metaalgekletter om Derecs onderarm in een stevige maar niet pijnlijke greep.

'U bent betrapt,' zei de machine, en Derecs computer viel met veel lawaai voor zijn voeten kapot.