7

Een-een

Katherine dacht eerst dat het een monument was, maar vervolgens besefte ze dat er op Robot City geen monumenten waren. Het was geplaatst op een smalle zuil van ongeveer dertig meter hoog en bevond zich in het midden van een huizenblok dat zichzelf eenvoudig in een halve cirkel om het object heen had gebouwd, waardoor het op vijftien meter afstand van alle andere bouwwerken was gebleven. Ze had een paar uur vergeefs door de zich steeds wijzigende topografie van Robot City gelopen, maar ze bleef direct staan toen ze op het bouwsel stuitte. Als ze het functioneren van de levende stad wilde vergelijken met een menselijk lichaam, dan was deze ruimte bovenop de zuil als een wond die zichzelf omgaf met littekenweefsel om zich te isoleren van de essentiële functies van de rest van het lichaam.

Het was niet meer dan een kamer. Katherine keek vanaf de grond omhoog naar het ding. Een doos van misschien vijf vierkante meter, hermetisch gesloten. De robots namen het functioneren van hun stad voor wat het was en accepteerden deze anomalie zonder meer. Maar voor het creatieve oog was ze even opvallend als een zonsverduistering op een heldere middag.

Katherine bleef omhoog kijken, want ze wilde de kamer niet uit het oog verliezen. Zelfs nu bleef de stad nog in beweging, bleef hij groeien voor haar ogen. En terwijl de gebouwen zich draaiden in hun trage levensdans, draaide zij mee, maar geen moment verloor ze de kamer uit het oog.

Ondertussen probeerde Eve een opzichter te pakken te krijgen die ervoor zou kunnen zorgen dat het bouwsel werd geopend en onderzocht.

Gedurende de wandeling had Katherine schoorvoetend moeten toegeven dat ze het functioneren van de stad begon te waarderen. Het was duidelijk dat er momenteel problemen waren, maar op de lange termijn zou een dergelijk systeem zeker voordelen kunnen hebben voor de mensen en de robots die er in woonden. Alleen al de veiligheidsmaatregelen maakten het geheel de moeite waard. Derecs dramatische tocht door het aquaduct had niet meer tot gevolg gehad dan wat vermoeidheid en een paar blauwe plekken, omdat het systeem zelf had geprobeerd hem te beschermen. Op Aurora, zo overwoog Katherine, zou een dergelijk grapje Derecs dood hebben betekend. Ze glimlachte bij de gedachte aan een stad die 'Derec-bestendig' was.

Terwijl ze wachtte totdat Eve met een opzichter terugkwam had ze ook de tijd gehad om de veranderingen te zien die zich rondom haar voltrokken. Ze kreeg het gevoel alsof ze in de laatste week van de stille tijd een vakantieparadijs bezocht, juist op het moment dat de seizoenskrachten arriveerden om alles nog even picobello op orde te brengen voordat de eerste grote stroom gasten zou arriveren. Op diverse plaatsen in de stad werden klokken geïnstalleerd en straatnaambordjes opgehangen. Maar de grootste verandering was de toegenomen productie en distributie van stoelen. Robots hadden niet de behoefte om te zitten of uit te rusten, en stoelen waren schaars; maar in hun streven om de stad zo toegankelijk mogelijk te maken voor mensen, zetten ze zich volledig in om de dingen precies goed te doen, ondanks het feit dat de noodmaatregelen van de stad ervoor zorgden dat veel van hen extra taken hadden. Ze vroeg zich af of zij zo vriendelijk zou zijn als het haar stad was. Het gaf haar een licht beschaamd gevoel.

Ondanks de verschillen en ondanks de beperkingen die de robots hun hadden opgelegd, deden ze werkelijk hun uiterste best om deze wereld zo perfect mogelijk te maken voor de van moord verdachte reizigers. Ze had nooit eerder beseft hoe symbiotisch de band tussen mens en robot eigenlijk was, en - voor de robots - hoe essentieel. Ze hoopte dat ze uiteindelijk hun beschaving zouden krijgen, compleet met mensen om ontzettend de baas over hen te spelen. Ze glimlachte opnieuw. Haar moeder gebruikte wel eens een uitdrukking die ook van toepassing zou kunnen zijn op het robotisch verlangen naar menselijk gezelschap - ze vragen er gewoon om.

Ze hoorde een geluid en draaide zich om in de verwachting een opzichter te zien. In plaats daarvan kwamen er twee dienstrobots op haar af. Ze droegen iets tussen zich in dat als twee druppels water op een parkbankje leek. Zonder iets te zeggen liepen ze haar voorbij en zetten de bank precies achter haar neer. Ze ging zitten en de robots vertrokken ijlings.

Het duurde nog geen decad voor Arion met metaalgerinkel een hoek om kwam. Naast hem liep een dienstrobot met een zware laserbrander over zijn schouders. Heel even speelde zich in haar gedachten het schouwspel af dat Eve haar had beschreven, het moment dat David voor de eerste keer was komen vast te zitten in de gesloten ruimte.

'Goedemiddag, Vriend Katherine,' zei Arion, terwijl hij op haar toeliep. 'Ik zie dat u gebruik maakt van een van onze zitplaatsen om uw lichaam te laten rusten. Uitstekend.'

'Wat is dat om je pols,' vroeg Katherine, 'een horloge?'

De opzichter hield zijn arm omhoog en toonde het uurwerk. 'Een blijk van solidariteit,' zei hij.

'Jij bent verantwoordelijk voor de menselijk-creatieve functies in Robot City, nietwaar?' vroeg ze.

'Het begrip menselijk-creatief is een pleonasme,' antwoordde Arion. 'Creativiteit is typisch menselijk. Ik hoop dat u de vermaaksvoorzieningen die ik voor u heb getroffen plezierig vond.'

'Daar hebben we het nog wel eens over,' antwoordde ze.

'Zoals u wilt.'

'In ieder geval bedankt dat je zo snel bent gekomen,' zei Katherine.

'Dit is een zaak van het allerhoogste belang,' zei de robot, en hij keek omhoog naar de gesloten kamer. 'Denkt u dat dit de plaats is waar zich het lichaam bevindt?'

'Daar ben ik van overtuigd.'

'Prima. Laten we de zaak maar eens van dichtbij gaan bekijken.'

Katherine stond op en liep met Arion naar de voet van de toren. De zuil was ongeveer even hoog als een grote boom, maar zo slank dat ze er, als ze dat probeerde, bijna haar armen om kon sluiten. Arion stak een grijper uit en raakte de gladde blauwe huid aan. Als bij toverslag kwam uit het oppervlak een wenteltrap met reling naar voren die zich in een spiraal rond de buitenkant van de toren wond.

'Na u,' zei de robot beleefd.

Katherine begon omhoog te lopen. De trap was zo gevormd dat ze geen hoogtevrees kreeg. Tijdens het klimmen voelde ze dat de lucht koeler werd. Het was de voorbode van een nieuwe nacht met vernietigende regens. Achter haar volgden plichtsgetrouw Arion, de dienstrobot en de getuige, en ze besefte dat ze de leiding had omdat dat haar natuurlijke positie was met betrekking tot dit onderzoek. Dit was haar idee - haar zaak. De robots waren op dit moment niet meer dan haar gewillige assistenten. Eindelijk kon ze weer bevelen geven en erop toezien dat die werden uitgevoerd!

In korte tijd bereikte ze de top. Het vlakke plateau bovenop de zuil krulde omhoog en naar binnen zodat ze er onmogelijk af kon vallen. Nu was alleen de kamer zelf er nog. Hij had geen kleur maar was van een natuurlijk soort grijsrood, en hij was volmaakt vierkant. Ze liep er helemaal omheen om naar een ingang te zoeken, maar haar eerste indruk was juist geweest; hij zat potdicht.

'Wat stelt u nu voor?' vroeg Arion, die haar volgde bij haar rondje om de kamer.

'Als we wat willen zien zullen we naar binnen moeten,' zei ze. 'Ik neem aan dat de brander de enige manier is om binnen te komen?'

'Normaal gesproken zou deze situatie zich nooit voordoen,' zei Arion tegen haar. 'Er zijn geen andere gebouwen in de stad die op deze wijze reageren. Er is geen enkele reden om een ruimte te isoleren.'

'Bedoel je dat je niet weet waarom of hoe de kamers zijn ontstaan?'

'De centrale computer heeft ons het programma voor de stad als een totaalpakket aangeboden en alleen de centrale computer bevat de specifieke programmagegevens. De werking van de stad is ons alleen bekend door observatie, verder weten we er niets van.'

Katherine dacht daar even over na. 'Dus de stad zelf is eigenlijk een uiterst geavanceerde autonome robot waarover jullie niets te zeggen hebben.'

'Uw stelling is in principe onjuist, maar ze bevat een kern van waarheid,' zei Arion. 'Om te beginnen is de stad niet uiterst geavanceerd, in ieder geval niet op de wijze waarop bijvoorbeeld een... opzichterrobot uiterst geavanceerd is.'

'Proef ik daar iets van rivaliteit?' vroeg ze.

'Zeker niet,' zei Arion. 'Het is voor ons onmogelijk om concurrentiegevoelens te hebben. Ik hield me gewoon aan de feiten. Verder is de autonomie van de stad direct gekoppeld aan de centrale computer. Hoewel de werking ervan inderdaad buiten het beheer van opzichters valt.'

'Kun je het stadsprogramma dan beïnvloeden?'

'Niet direct,' zei Arion, die zijn grijpers langs de buitenkant van het gebouw liet glijden alsof hij naar een opening zocht. 'De centrale computer beheert het stadsprogramma, en de opzichters maken er geen gewoonte van zelf te programmeren.'

'Ik denk dat ik het eindelijk begin te begrijpen,' zei Katherine, en ze gebaarde de robot met de laserbrander dichterbij te komen. 'De gegevens die de centrale computer bevat is de bron van waaruit jullie complete stad ontspringt. Al jullie activiteiten hier zijn niet meer dan een voortvloeisel van de programmatuur die daarin is opgeslagen, ongeacht hoe die eruitziet.'

'Wij zijn robots, Vriend Katherine,' zei Arion. 'Het zou niet anders kunnen zijn. Robots zijn geen vernieuwende krachten, maar slechts een verlengstuk van bestaande ideeën. Dat is ook de reden waarom wij het gezelschap van de mens zo hard nodig hebben.'

'Begin hier maar met snijden,' zei Katherine, terwijl ze op de muur wees. De dienstrobot wachtte even totdat ze op veilige afstand was gaan staan, schakelde de accu in, en liep vervolgens naar de muur met de pijpachtige slang die het hart van de laserbrander vormde. Katherine richtte zich tot Arion. 'Als je op deze manier door de muur snijdt, wordt dan het contact met het hoofdprogramma niet verbroken?'

'Nee,' antwoordde de robot op het moment dat de brander jankend aansloeg. De lichtbundel was onzichtbaar, maar een klein gedeelte van de muur verspreidde een helderrode gloed en dunne rooksliertjes kringelden omhoog. 'De synapsen zoeken eenvoudig een nieuwe route en maken ergens anders contact.'

Op het moment dat de brander door de andere kant van de muur ging weerklonk een zuigend geluid dat elke Spacer kende; het geluid van lucht die een vacuüm binnenstroomde. De kamer had zichzelf volledig luchtdicht afgesloten.

De brander bewoog nu sneller en sneed een cirkelvormig gat dat juist groot genoeg was om zonder al te veel moeite een mens door te laten.

Nu ze met geweld uiteen werden gereten, vochten de muren, die onder de werking van het programma zo plooibaar leken, hardnekkig om op een andere wijze stand te houden. En ondanks hetgeen Arion had beweerd, was Katherine nog steeds onder de indruk van de stadrobot.

De lasser was nu halverwege en tijdens het snijden trok hij de rafelige plaat stad naar beneden. Katherine moest zich inhouden om er niet naar toe te rennen en door de opening te gluren die al was gemaakt. Maar haar angst voor de brander was uiteindelijk groter dan haar ongeduld.

'Kunnen jullie hier een autopsie verrichten?' vroeg ze Arion, na even te hebben nagedacht.

'De medische programmatuur is aanwezig, en op dit moment verlaat een aantal medisch getrainde robots, onderzoekstafels en machines onze productie-afdelingen. Synthetische medicijnen en instrumenten komen in een iets minder snel tempo, want momenteel is een erg groot gedeelte van de stad met het bouwen bezig en dergelijke overwegingen waren voor ons, tot het moment van Davids dood, nooit een probleem.'

'Klaar,' zei de dienstrobot. Het uitgesneden stuk muur viel kletterend op de grond.

'Getuige!' riep Arion, en Katherine haastte zich naar het gat en klom er doorheen.

Daar lag het naakte lichaam met het gezicht naar beneden midden in het vertrek. Katherine liep er dapper op af, maar bleef dan staan. Een hand ging naar haar borst. Ze was zo verdiept geweest in het uitvoeren van haar opdracht dat ze was vergeten dat het de dood was - de echte dood - waarom het hier ging. Het vervulde haar met afschuw. Ze begon te trillen en haar hart begon sneller te kloppen.

'Is er iets mis?' vroeg Eve, die in de uitsnijding stond.

'N-Nee,' antwoordde ze. Haar blik was gevangen door het lichaam en ze was niet in staat te bewegen.

'Als er een probleem is,' hoorde ze Arion zeggen, 'kom dan direct naar buiten. Breng uzelf niet in gevaar.'

Kom op meid. Hou je taai. 'Er is niets aan de hand,' zei ze. Je moet dit doen. Nu niet opgeven.

Ze haalde een paar maal diep adem en liep op het lichaam af. Ze boog zich voorover en raakte het voorzichtig aan. De huid was kil en de spieren waren hard.

'Is alles in orde?' vroeg Arion.

'Ja,' zei ze. Waarom lieten ze haar niet met rust?

Er waren geen tekenen van ontbinding en ze realiseerde zich dat dat kwam omdat de ruimte luchtdicht was geweest. Dat was tenminste iets.

Ze onderzocht de achterzijde van het lichaam. Haar hart ging nog steeds tekeer en haar ademhaling was gejaagd. Toen ze naar de voeten keek zag ze een klein sneetje op de linkerwreef en ze wist meteen wat daarvan de oorzaak was. Iets kleins. Iets dat ze zelf ook wel eens had gehad. Hij had een misstap gemaakt of was misschien gestruikeld, waardoor de naakte voeten elkaar hadden geraakt en een te lange teennagel van de andere voet langs de wreef was gekrast. Het was niets. Er zat wat opgedroogd bloed op de zij- en onderkant van de voet, maar dat was alles. Ze zou het lichaam moeten omdraaien.

Ze ging naast het lichaam staan, strekte haar armen en probeerde het om te draaien. Haar handen trilden vreselijk. Zou ze er straks ook zo uitzien - vijftig kilo dood vlees? Ze probeerde het lichaam op de rug te rollen, maar ze had geen kracht in haar armen.

'Kun je me hier even mee helpen?' riep ze over haar schouder. Arion kwam door het gat en bukte zich naast haar. Ze keek op naar de bijna menselijke trekken van de machine. 'Ik wil hem omdraaien.'

'Dat kan,' zei Arion, en hij duwde voorzichtig met zijn grijpers tegen de zijkant van het lichaam. Het rolde moeiteloos op de rug en Katherine staarde recht in de dode ogen.

Als vanuit de verte hoorde ze haar eigen geschreeuw toen ze met een schok de man herkende. Het was Derec! Derec!

Ze voelde haar maag opspelen en werd duizelig. De kamer begon te tollen en vervolgens merkte ze hoe de vloer haar wilde grijpen en haar omlaag trok. Al het andere ging verloren in de gelukzalige verdoving van de bewusteloosheid.

 

'Probeert u niet om zonder mijn hulp te vertrekken!' riep Avernus naar Derec, die de deinende massa robots binnen waadde. 'In deze tunnels kunt u hopeloos verdwalen.'

'Maak je geen zorgen!' riep Derec terug. Hij dacht meer aan het gevaar van de grote hal dan aan het labyrint van gangen.

Hij liep langzaam door het gedrang in Rydbergs richting. Het was hierbinnen muf en vochtig en hij voelde zich een beetje claustrofobisch, maar Derec was zo gefascineerd door het spektakel van het te elfder ure gemaakte plan dat hij geen tijd had om zich bezig te houden met het menselijk ongemak dat deze lokatie veroorzaakte.

Rydberg zag hem naderen en keek toe hoe hij dichterbij kwam. Derec klom op de wagen en voegde zich bij de opzichter.

'Wat doet u hier?' vroeg Rydberg. De woorden kraakten uit de luidspreker bovenop zijn hoofd. 'Het is te gevaarlijk voor u onder de grond.'

'Ik heb Avernus gevraagd me naar beneden te brengen en me te beschermen,' antwoordde Derec. 'Wat is hier aan de hand?'

'We zijn bezig een tunnel naar het reservoir te maken,' zei Rydberg. 'We proberen een manier te vinden om een deel van het reservoir te lozen in de verlaten tunnels eronder om te voorkomen dat het overloopt.'

Derec voelde hoe een rilling langs zijn ruggengraat liep. 'Dat is fantastisch!' riep hij. 'Je hebt een verband van de derde orde gelegd - een creatieve sprong!'

'Het was niet meer dan logisch. Omdat het water toch in de mijnen zou belanden, lag het voor de hand te proberen het naar gedeelten te leiden waar het de minste schade zou veroorzaken. Helaas tonen onze berekeningen aan dat door een dergelijke actie het onvermijdelijke niet langer dan een dag of twee wordt uitgesteld. Het kan best allemaal voor niets zijn.'

'Waarom graven jullie met de hand?' vroeg Derec. 'Waar zijn de machines?'

'Die zijn nodig voor het winnen van grondstoffen,' zei Rydberg. 'Het huidige bouwtempo heeft voorrang boven alle andere activiteiten.' De robot draaide zijn hoofd om naar de graafwerkzaamheden te kijken.

Derec legde zijn arm op die van de robot. 'Maar het bouwen van de stad wordt jullie dood!'

'Het moet worden gedaan.'

'Waarom?'

'Dat kan ik u niet zeggen.'

Derec keek om zich heen naar de krankzinnige drukte, naar een beschaving die probeerde te overleven. Nee, ze waren niet menselijk, maar dat betekende niet dat hun levens niet de moeite waard waren. Waar lag het verschil? Ze bezaten intelligentie en werkten samen in een poging de geest te perfectioneren. Hier in de mijnen lag meer waardigheid, meer menselijke waarde dan in al het andere dat hij in zijn korte blik op de mensheid had kunnen zien. En toen wist hij het ineens, de reden voor dit alles, voor de noodtoestand en de veiligheidsmaatregelen.

'Het heeft te maken met verdediging, nietwaar?' zei hij. 'De stad gebruikt de bouwwerkzaamheden als een manier om zichzelf te beschermen tegen onbekende indringers?'

Rydberg keek hem aan zonder iets te zeggen.

Hij pakte opnieuw de arm van de robot vast, maar nu steviger. 'Dat is het toch?'

'Die vraag kan ik niet beantwoorden.'

'Zeg dan dat ik het mis heb!'

'Die vraag kan ik niet beantwoorden.'

'Ik wist het,' zei hij. Hij was er nu van overtuigd. 'En als het samenviel met Davids verschijnen in de stad, dan heeft het op een of andere manier met hem te maken. Deze keer heeft Katherine het bij het rechte eind.'

'Dit alles is een programma van de centrale computer,' zei Derec, 'en het programma heeft zich klaarblijkelijk vergist. Er moet een manier zijn om het te omzeilen.'

'Robots maken geen programma's, Derec,' zei Rydberg.

'Laat mij er dan bij!'

'Dat kan ik niet,' antwoordde Rydberg, en hij voegde daar op zachte toon aan toe: 'Het spijt me.'

Derec keek hem aan zonder iets te zeggen. Eigenlijk wilde hij Rydberg overhalen, maar hij was bang dat de discussie de robot met een zo problematische tegenstrijdigheid zou opzadelen dat hij geestelijk zou worden ontwricht en onherstelbaar zou worden geblokkeerd. Hij wist niet hoe hij nu verder moest gaan. Hij had een verleidelijke blik op het probleem kunnen werpen, maar toch, zoals een holografische afbeelding, ontsnapte het nog steeds aan zijn greep.

'U heeft me nog steeds niet verteld waarom u de mijnen bent binnengegaan,' zei Rydberg. 'Mensen hebben een zo gering besef van gevaar dat het mij volledig onduidelijk is hoe uw soort heeft kunnen overleven. Als u mij geen dwingende reden voor uw aanwezigheid kunt geven, dan vrees ik dat ik u direct moet wegsturen.'

'Als mensen een zo gering besef van gevaar hebben,' zei Derec, kwaad omdat Robot City niet eens zichzelf kon redden, 'dan is dat netjes overgenomen in jullie programma. Ik ben gekomen om 1-1 te spreken over een zaak die jou niets aangaat. Zou je hem alsjeblieft willen aanwijzen voor me?'

'Onze eerste burger?' zei Rydberg, en Derec zag dat de robot nog meer wilde zeggen. Maar in plaats daarvan zette hij zijn volume harder.

'ROBOT 1-1 HIER KOMEN ALSTUBLIEFT.'

Nog geen minuut later kwam een kleine, nogal gewoontjes uitziende dienstrobot met grote, krachtig uitziende grijpers op de wagen aflopen. 'Hier ben ik, Opzichter Rydberg, zei de robot.

'Vriend Derec wil u spreken in verband met een privé-kwestie,' zei de opzichter. 'Doe wat hij vraagt, maar zorg dat het niet buitensporig veel tijd in beslag neemt.'

Derec sprong van de wagen. 'Ik heb gehoord dat jij de eerste robot was die op deze planeet is ontwaakt,' zei hij.

'Dat is juist,' zei de robot.

'Kom mee,' zei Derec. 'Laten we even weggaan uit de drukte.'

Ze liepen door de snel groter wordende ruimte naar de plaats waar Avernus hem aanvankelijk had afgezet. 'Ik ben op zoek naar de oorsprong van Robot City,' zei Derec, 'en die zoektocht heeft me bij jou gebracht. Jij was de eerste.'

'Ja. Dat is logisch. Ik was de eerste.'

'Ik wil dat je me precies vertelt wal je eerste visuele input was en wat er daarna gebeurde.'

'Mijn eerste visuele input was van een menselijke arm die mijn voeding aansloot,' zei de robot. 'Toen draaide de mens zich om en liep weg.'

'Heb je het gezicht van de mens gezien?'

'Nee.'

'Wat gebeurde er daarna?'

'De mens liep een stuk van mij vandaan en verdween achter een machine die bedoeld was om gebruikt te worden bij het begin van onze mijnbouw. Ik moest een uur wachten en dan de andere buiten bedrijf zijnde robots in dat gebied inschakelen. Vervolgens moesten we aan het werk gaan, en dat deden we.'

'En waaruit bestonden die oorspronkelijke werkzaamheden?'

'Er waren vijftig dienstrobots, plus Opzichter Avernus. Vijfentwintig van ons bouwden de Kompastoren van materiaal dat voor ons was achtergelaten, terwijl Opzichter Avernus en de andere vijfentwintig aan het ontwerp en de constructie van de ondergrondse faciliteiten begonnen en een aanvang met de mijnbouw maakten.'

Derec was verbaasd. 'Moest Avernus de bouw van de Kompastoren dan niet coördineren?'

'Nee. De Kompastoren was bedoeld als een op zichzelf staande eenheid, gescheiden van de rest van de stad. Het bouwplan stond tot in details vast en alle onderdelen voor de bouw lagen klaar. Het was niet nodig dat Opzichter Avernus zich ermee bemoeide.'

Derec hoorde het geluid van- een motor en ver weg in de tunnel zag hij lichten die langzaam maar zeker zijn richting opkwamen. 'Wat bedoel je met "de Kompastoren is een op zichzelf staande eenheid"?' vroeg Derec.

'De Kompastoren is in meerdere opzichten uniek, Vriend Derec,' zei 1-1. 'Hij maakt in geen enkel opzicht deel uit van het alles omvattende stadsplan; bovenop bevindt zich een landingsplatform dat verboden terrein is; en er is een volledig gemeubileerd directiekantoor voor mensen.'

'Wat!' zei Derec luid, terwijl hij keek hoe in de tunnel het mijntrammetje snel dichterbij kwam. 'Een kantoor voor wie?'

'Dat weet ik niet. Misschien voor de persoon die mij heeft laten ontwaken.'

'Heb je hier nooit met de opzichters over gesproken?'

'Tot op heden heeft niemand me ernaar gevraagd.'

'Waarom noemde je het een directiekantoor?'

'De bouwplannen zijn momenteel niet toegankelijk voor mij,' antwoordde 1-1. 'Maar zo werd het in de plannen genoemd.'

Het trammetje kwam piepend naast Derec tot stilstand en de enorme gestalte van Avernus puilde uit de voorstoel. 'We moeten gaan,' zei de opzichter.

'Wacht even,' zei Derec. 'Waarom noemde je het een landingsplatform?'

'We moeten nu gaan,' zei Avernus.

'Het was ontworpen als een soort plaats om te landen,' zei 1-1. 'Niets of niemand mag op het oppervlak komen, of binnen een afstand van twintig meter ervan.'

Avernus nam Derec bij de arm, draaide hem stevig maar vriendelijk naar zich toe en keek hem recht in de ogen. 'We moeten gaan,' zei Avernus. 'Er is iets gebeurd met Vriend Katherine.'

Derec voelde een duizeling, alsof hij een klap had gekregen. 'Wat? Wat is er gebeurd? Is alles goed met haar?'

'Ze is bewusteloos,' zei Avernus. 'Meer weten we niet.'