2

Het aquaduct

Derec kwam uit op de brede straat en stak die haastig over in de richting van de duistere gebouwen die een half blok verderop lagen. Daar draaide hij zich om en nam een paar minuten de tijd om de buurt die hij zojuist achter zich had gelaten te bestuderen, waarbij hij probeerde de ligging en de vorm van de gebouwen vlak bij zijn toren in zich op te nemen. Als hij het bij het juiste eind had en de stad zich naar buiten toe ontwikkelde, dan kon het vinden van de weg terug een moeilijke, zo niet onmogelijke opgave worden. Maar hij maakte zich er niet al te veel zorgen over. Hij voelde zich compleet veilig in deze wereld van robots en hij besloot dat hij zich, als hij zou verdwalen, gewoon zou aangeven bij de eerste de beste robot die er een beetje slim uitzag, zodat die hem de weg terug kon wijzen.

Nu dat was opgelost richtte hij zijn volledige aandacht op het verkennen van de nieuwe wereld waarin hij door een onbekend noodlot was terechtgekomen. Gegeven de maagdelijke staat van zijn onschuld en zijn bewustzijn was het voor Derec moeilijk om in zijn omzwervingen niet de hand van het lot te zien. Het was alsof zijn geheugenverlies een soort emotionele en verstandelijke zuivering was die in gang was gezet om hem voor te bereiden op een reis waarvan Robot City hooguit een onderdeel kon zijn. En omdat het de enige drijfveer was die hij momenteel bezat, wierp hij zich er vol enthousiasme op en met het beste humeur dat hij zichzelf kon aanpraten. Katherine zou zijn gevoelens op dat punt nooit begrijpen, maar zij had een leven om naar terug te keren en herinneringen om op terug te vallen. Voor Derec was dit alles wat hij bezat. Dit was zijn volledige wereld en hij wilde er zoveel mogelijk van te weten komen.

De stad strekte zich rondom hem uit als een soort imposant uurwerk. De vormen van de gebouwen, van torenhoge spitsen tot plompe pakhuizen, waren allemaal volmaakt en bestonden uit meervoudige facetten waardoor ze op groeiende kristallen leken. De vormen leken evenzeer te zijn ontworpen voor esthetisch genoegen als omwille van pragmatische redenen. Dit concept vormde in Derecs geest het uitgangspunt voor een theorie, een theorie die hij wat beter wilde verkennen zodra hij de tijd had om na te denken. Er is tenslotte niets dat in een vacuüm bestaat. Robots werden niet zomaar gemotiveerd door irrationele gevoelens. Ze moesten een drijfveer hebben voor hun handelen en voorzover Derec kon zien had al hun handelen een absolute grondslag, ondanks Rydbergs aanspraken op autonomie.

De koude wind sneed door hem heen als een mes door water en de hemel rommelde en sidderde, maar toch zag hij overal om zich heen een tomeloze activiteit die het mechanisme van Robot City draaiende hield volgens een eigen innerlijk ritme en plan. De straten rondom hem waren gevuld met honderden robots die zich allemaal doelgericht voortbewogen. Alle negeerden ze zijn aanwezigheid.

Straten werden schoongemaakt, zelfs terwijl de mat glanzende gebouwen werden bespoten met verf en de spuiters zich in de harde wind stevig vasthielden aan het object - hetgeen waarschijnlijk de verfstrepen verklaarde op de dienstrobot die hen moest bewaken. Omgebouwde mijnwagentjes, gevuld met kapot gereedschap en metaalafval, snelden voorbij, en de lichtbundels van hun koplampen verlichtten de straten vóór hen als dolende mechanische vuurvliegjes. Een keer dook hij weg in de schaduw toen een compleet eskader robotarbeiders, begeleid door een opzichter die hij nog niet eerder had gezien, kwam aanrijden in een open vrachtwagen, hem passeerde zonder hem op te merken en verderop om een hoek verdween. Hij dacht er even over om ze te volgen, maar besloot toen dat hij eerst zou verdergaan met zijn verkenning om een indruk te krijgen van deze wereld en haar eigenschappen.

De lijst met vragen in zijn hoofd leek zonder einde en de antwoorden leidden alleen maar tot meer vragen. Wie had Robot City gesticht, en waarom kenden de robots hun eigen oorsprong niet? Waarom hier, waarom juist deze planeet? Waarom een stad van menselijke afmetingen voor een wereld met niet-mensen? Euler had Robot City het perfecte oord voor mensen genoemd - met welke redenen? De moord was voor Derec niet meer dan een klein ongemakje met nogal wat complicaties. Wat hem werkelijk interesseerde was het motief achter de stad zelf.

Het slechte eten leidde tot een groot aantal nieuwe vragen in zijn hoofd. Spacerrobots waren uitsluitend ontwikkeld als mechanische hulpjes voor menselijke superieuren. Spacerrobots wisten hoe mensen op voedsel reageerden. De robots hier hadden weliswaar een zekere basiskennis van mensen en ze hadden de Roboticawetten als uitgangspunt, maar ze waren niettemin onwetend van de specifieke, situatie-afhankelijke wijze waarop ze op mensen moesten reageren. Het leek er meer op dat ze door hun ontwerp deelgenoten waren geworden van een gelijkwaardig menselijk partnerschap en momenteel hun relatie met het wezen mens aan het aftasten waren, dan dat ze de ondergeschikten waren in een meester-slaaf verhouding. Het was een duizelingwekkend concept voor Derec, een concept dat hij eveneens gedetailleerder zou moeten overdenken.

En ten slotte was er de dode man. Waar paste hij in het plaatje... en waarom? Derecs ongerepte geest, die niet werd gehinderd door het binnendringen van vroegere gedachten en gevoelens die de waarneming vertroebelden, zoog als een spons alles op dat zich in zijn omgeving bevond. Hij had een scherp oog voor detail, hij miste niets, en dat gold in het bijzonder voor de reactie van Katherine, toen ze Euler de naam van de man had horen noemen - David.

Wat zou dat kunnen betekenen? Hij was letterlijk tegen Katherine opgelopen, maar toch scheen ze een onmisbaar deel van de puzzel. Welke rol speelde ze? Opnieuw leek het lot te beschikken - een plaats voor alles, alles op zijn plaats. Hij was een blinde man met een legpuzzel die hij op zijn gevoel moest zien te voltooien door op de tast de bij elkaar passende stukken te zoeken. Hij vond het meisje aardig, hij kon er niets aan doen, en hij voelde een sterke lichamelijke aantrekking tot haar die hij niet eens wilde proberen te laten verdwijnen; maar toch kon hij zich niet aan de indruk onttrekken dat ze in hoge mate was betrokken bij het verhullen van zijn werkelijke identiteit en doel. En opnieuw was daar zijn eeuwige vraag - waarom?

Hij liep verder door de straat. Hoewel de gebouwen schitterend waren, waren ze tegelijkertijd nietszeggend en hadden ze niets eigens. Hij herkende pakhuizen aan het feit dat er onderdelen af en aan werden gereden, maar al het andere leek verstoken van enig nut. Als hij een overheidsgebouw kon vinden, zou hij kunnen proberen toegang te krijgen tot een computer om zelf inlichtingen in te winnen. De piramide waar Katherine en hij waren gematerialiseerd, het gebouw dat de robots de Kompastoren noemden, had hem massief geleken. Hoewel de toren het punt leek waaromheen al het andere draaide, wilde hij daar op dit moment nog niet naar teruggaan.

De robots op straat negeerden hem. Ze leken een zekere gehaastheid te vertonen die hij niet begreep. Hij hield een dienstrobot aan die gelijkenis vertoonde met degene waar hij in de woning was langsgeglipt, alleen had deze enorme scheppen in plaats van handen.

'Kun je praten?' vroeg hij.

'Jazeker,' antwoordde de robot.

'Ik ben op zoek naar het regeringsgebouw.'

'Ik geloof niet dat we er hier een hebben.'

'Waar kan ik dan de dichtstbijzijnde computerterminal vinden?'

'Het spijt me, maar dat kan ik niet zeggen.'

Derec zuchtte. Hij werd afgescheept. Voor de zoveelste keer. 'Waarom kun je dat niet zeggen?'

'Als ik u dat zou vertellen zou u alles weten.'

'Alles waarover?'

'Over hetgeen ik niet met u kan bespreken. Als u wilt kunt u hier wachten, dan roep ik een opzichter om u terug te brengen.'

'Nee, bedankt,' antwoordde Derec, en de robot wilde weglopen. 'Zeg, waarom hebben jullie zo'n haast?'

'De regen,' zei de robot, en hij wees op de hemel. 'De regen komt. U kunt beter een schuilplaats gaan zoeken.' De robot draaide zich om en haastte zich weg. Zijn doosachtige romp slingerde heen en weer terwijl hij voortrolde.

'Wat is er met die regen?' schreeuwde Derec, maar zijn woorden gingen verloren in een plotselinge windstoot.

Hij keek even naar de robotgedaante en realiseerde zich dat de straat waardoor hij was gekomen er anders uitzag dan een paar minuten geleden. Het hele blok, de hele straat, alles leek van plaats te zijn veranderd, en wat te voren recht was geweest had nu een kromming gekregen. Een lange tetraëdische structuur die hij als referentiepunt had gebruikt was volledig verdwenen. Tien minuten op straat en hij was compleet verdwaald.

Gehaast ging hij verder. De wind was nu kouder en krachtiger geworden. Als dit zo'n perfecte wereld was voor mensen, waarom leek het weer dan zo slecht?

Hij bereikte een onopvallende hoek en bevond zich in de straat waar hij tijdens de parade doorheen was gereden. Het was een brede straat die in tweeën werd gedeeld door een aquaduct.

Hij liep naar de rand van het aquaduct en keek omlaag naar het donkere stromende water dat het voor niet meer dan een kwart vulde. Waar was het water vandaan gekomen? En waarheen was het op weg? Was Robot City hier gebouwd voor het water of was het water op een of andere manier een gevolg van het bouwen?

Het water kolkte voorbij, even duister en ondoorgrondelijk als het mysterie van Derecs verleden en wellicht ook zijn toekomst. Toch kon hij meer te weten komen over het water. Hij zou het kunnen volgen naar de bron; en hij zou het ook kunnen volgen naar de bestemming. Hij zou het te weten kunnen komen. Die gedachte gaf hem moed, want hij zou hetzelfde kunnen doen met zijn leven. Als hij aanvaardde dat het zijn lot was geweest, en niet het toeval, dat hem op deze onmogelijke plek had gebracht, dan volgde daaruit dat de bronnen van dat lot zouden kunnen worden nagegaan aan de hand van deze stad.

Als hij de zaak op de juiste manier aanpakte zou hij kunnen teruggaan naar de oorsprong van de stad, om van daaruit zijn eigen achtergronden te vinden. Het leek heel logisch, want hij kon zich niet aan het idee onttrekken dat hij en Robot City onlosmakelijk met elkaar waren verbonden, zowel fysiek als emotioneel en misschien zelfs metafysisch.

En als zijn speurtocht op niets uitliep, had hij tenminste zichzelf en zijn lege geest beziggehouden. Hij zou beginnen met het water - het volgen naar de bron en de eindbestemming, en het hoe en waarom ervan uitzoeken. En hij zou zich bezighouden met de robots, hij zou te weten proberen te komen wat ze wisten, wat ze niet wisten, wat ze hem wilden vertellen en wat hij, zonder dat ze dat wilden, uit hen kon trekken. En dan was Katherine er nog. Hij zou haar moeten behandelen als een vriendelijke tegenstandster, waarbij hij alle slimmigheden die hij ter beschikking had, hoe beperkt ze ook mochten zijn, zou moeten gebruiken om haar plaats in dit alles te weten te komen.

Onder hem plonsde het water, alsof iemand er een grote steen in had gegooid. Hij keek om zich heen, maar zag niets anders dan de zacht gloeiende gebouwen en de robots verderop die gejaagd hun geheimzinnige werkzaamheden uitvoerden.

Opnieuw plonsde het water, verderop in het aquaduct, en toen weer, vlak bij de laatste plek. Hij draaide zich om om te kijken toen op zijn schouder een druppel ijskoud water uiteenspatte. Druppel was overigens niet het juiste woord. Hij was geraakt door iets wat meer leek op een glas water. De mouw van zijn overall was doorweekt en zijn schouder was koud. Water spetterde naast hem neer op straat; het was een druppel die groter was dan een gebalde vuist en een natte ring achterliet.

Voordat Derec de tijd had om te beseffen wat er gebeurde en tot zijn geest had kunnen laten doordringen wat een zware storm kon betekenen, barstte de wolkbreuk los.

Met een kracht die hem bijna tegen de grond smakte, stortte de regen op Derec neer in ondoordringbare vlagen die hem onmiddellijk het zicht ontnamen. Hij kreeg het koud, hij bestierf het; de regen beukte ongenadig op hem in en het geluid was als een hol gebrul in zijn oren.

Hij gebruikte zijn armen als bescherming om zijn hoofd te bedekken terwijl de ijzige stortbui zijn schouders en zijn rug verdoofde. Hij moest heel snel een schuilplaats vinden, maar hij was al verdwaald in het gordijn van water dat hem omgaf.

Hij nam voorzichtig een stap in de hoop dat hij op weg was in de richting van de gebouwen tegenover het aquaduct. Als hij de verkeerde richting insloeg, zou hij in het aquaduct vallen en verdrinken in de kolkende watermassa.

Hij kwam langzaam vooruit terwijl hij op de tast, nog steeds voorovergebogen, een veilig heenkomen zocht in de richting van de gebouwen. Het leek alsof hij er al drie keer had moeten zijn - ze konden op niet meer dan een meter of tien afstand zijn geweest - en toch was hij er nog niet. Zou hij misschien de verkeerde kant zijn opgegaan en nu in de richting van het midden van de straat lopen?

Het werd moeilijker om zijn evenwicht te bewaren. Het water op straat stond tot aan zijn enkels en stroomde snel in de tegenovergestelde richting. Hij verloor zijn evenwicht en viel op zijn knieën, maar slaagde er weer in op te staan. Zijn kleren waren nu volledig doorweekt en hingen als ijspegels om zijn lichaam. Iedere stap vergde een enorme krachtsinspanning.

'De perfecte wereld,' mompelde hij met een flauwe glimlach om zijn lippen, ondanks de hachelijke situatie waarin hij zich bevond.

Juist toen hij op het punt stond op goed geluk van richting te veranderen, doemde recht voor hem de muur van een gebouw op. Nog een paar verraderlijke stappen en plotseling was hij uit de regen en stond hij onder een smal afdakje dat uit de gevel naar voren stak. Met een hand veegde hij het water van zijn gezicht en vervolgens sloeg hij zijn armen om zich heen om zo min mogelijk warmte te verliezen. Hij huiverde in de vochtige kou en nam de situatie in zich op. Het afdakje stak hooguit een meter naar voren en liep zowel links als rechts van hem een kleine drie meter door.

Verder dan het afdakje kon hij niet zien, want het bulderende water was ondoordringbaar. De gevel van het gebouw was al niet veel beter. Die was volledig kaal en had deuren noch ramen. Vreemd genoeg voelde de muur toch warm aan wanneer hij hem aanraakte, en weerstond hij de kilte van de lucht. Hij zat vast in een wereldje van een meter breed en vijf meter lang. Het waterpeil was gerezen van zijn enkels tot zijn kuiten en de stroming trok voortdurend aan hem.

Zo bleef hij een paar minuten staan. Hij had het koud, zijn tanden klapperden, en hij vervloekte het lot dat hem in dit afschuwelijke oord had doen belanden. Het duurde dan ook niet lang of het gevoel van verdoving en zijn droefgeestigheid veranderden in woede.

'Verdomme!' schreeuwde hij, hoewel hij niet wist tegen wie of wat. 'Waarom ik?'

In machteloze woede draaide hij zich om naar de muur achter hem. Met zijn tot vuisten gebalde handen sloeg hij zo hard als hij kon tegen de gevel en - zijn handen zonken er volledig in weg!

'Aaaahh!' Hij schreeuwde verrast en sprong onwillekeurig achteruit. De waterval van het afdakje raakte hem midden in het gezicht en terwijl hij hem probeerde te ontwijken trok de stroom hem omver.

Hij ging kopje onder en kwam even later happend naar adem weer boven. Maar hij had zichzelf niet meer onder controle en werd meegesleurd door het water. Hij werd de straat weer opgetrokken, die leek af te lopen in de richting van het aquaduct. Het was onmogelijk om weer rechtop te gaan staan.

Vóór alles moest hij nu zien het hoofd boven water te houden. Het enige dat telde was in leven blijven.

Hij voelde hoe hij over de rand van het aquaduct ging en in het kolkende water terechtkwam. Hij verdween onder water maar raakte nergens de bodem en kwam totaal verdoofd weer boven. Hij snakte naar adem terwijl de krachtige stroom hem meesleurde, aan hem trok en hem steeds opnieuw naar beneden zoog.

Hij had het eindpunt van het aquaduct willen zien. Dat zou nu snel genoeg gebeuren - als hij tenminste lang genoeg in leven kon blijven.

 

Katherine stond met Euler bij de balkondeur en staarde naar de volledig ondoorzichtige muur van water die haar het gevoel gaf dat Robot City eigenlijk niet echt bestond, maar gewoon een bedenksel was, ontsproten aan een hyperactieve geest die was blootgesteld aan een overdosis kosmische straling.

De regen kwam neer in een onophoudelijke stortvloed. Het was regen zoals ze nog nooit had gezien, of zelfs maar had gedacht dat die zou kunnen bestaan. Ze voelde angst, angst die bijna sterker was dan haar woede over hun benarde situatie. Bijna.

'Waarom is hij naar buiten gegaan?' vroeg Euler.

'Dat heb ik je al gezegd,' antwoordde ze, terwijl ze zich afkeerde van de ongelooflijke slagregens en de kamer weer inliep. 'Hij wilde de stad zien.'

'Maar we hebben hem gezegd dat het gevaarlijk was.'

Katherine ging op de bank zitten en vouwde haar armen voor haar borst. Als het aan haar lag werd Derec samen met zijn robots opgeslokt door een zwart gat. 'Of hij geloofde jullie niet, óf het kon hem niets schelen,' zei ze. 'Waarom vraag je me eigenlijk steeds weer dezelfde dingen, terwijl je daarbuiten naar hem op zoek had kunnen zijn?'

Rydberg kwam binnen uit de slaapkamer, waar hij kennelijk op onderzoek was uitgeweest voor het geval Katherine de waarheid niet had gesproken. 'Al het mogelijke wordt gedaan,' zei hij. 'We begrijpen uw ongerustheid, maar de onze is even groot als die van u.'

'Ik ben niet ongerust,' zei ze. 'Het kan me allemaal geen bal schelen.'

De robots keken elkaar aan. 'Maakt u zich geen zorgen over het mogelijke verlies van een mensenleven?' vroeg Euler.

Katherine sprong op van de bank. 'Bedoel je dat hij misschien... zou kunnen...?'

'Verongelukken?' hielp Rydberg. 'Natuurlijk. We hebben u gewaarschuwd voor het gevaar.'

Voor de zoveelste keer sinds Derecs vertrek haastte ze zich terug naar de balkondeur en tuurde in de blinde watermuur. Hij was nu een paar uur weg, veel langer dan nodig was. Als er iets met hem was gebeurd -

'Waarom is hij naar buiten gegaan?' vroeg Euler, die naast haar was gaan staan.

'Nog een keer!' zei ze hard. 'Weer diezelfde vraag. Waarom blijven jullie me dat vragen?'

'Omdat we het niet begrijpen,' zei Rydberg, die op hen toeliep. 'U weet ongetwijfeld dat robots altijd de waarheid spreken.'

'Ja,' antwoordde ze.

'Waarom zette hij dan zijn leven op het spel hoewel we hem hadden verteld dat het gevaarlijk was?' vroeg Euler.

'Om te beginnen zou zijn definitie van gevaar wel eens kunnen verschillen van die van jullie,' zei ze. 'Maar afgezien daarvan vond hij het belangrijker om meer te weten te komen over die idiote stad van jullie, dan dat hij zich zorgen maakte over het gevaar.'

'Bedoelt u,' zei Euler, 'dat hij opzettelijk zijn leven op het spel zou kunnen hebben gezet, alleen maar vanwege nieuwsgierigheid?'

'Zoiets.'

'Verbazingwekkend.'

'Ik wil jou eens een vraag stellen,' zei ze, en ze porde Euler met een wijsvinger in zijn borstsensoren. 'Als je zo graag wilt dat hier mensen leven, waarom hebben jullie dan een plaats uitgezocht met zulke gevaarlijke weersomstandigheden?'

Rydberg leek even te aarzelen, alsof hij het antwoord dat hij zou gaan geven afwoog op een soort intern weegschaaltje. 'Normaal gesproken is het weer hier niet zo,' zei hij uiteindelijk.

'Normaal gesproken,' zei ze, het sleutelwoord herhalend. 'Bedoel je dat iets het weer ongunstig heeft beïnvloed?'

'Ja,' zei Euler.

'Wat dan?' vroeg ze.

'Dat kunnen we u niet vertellen,' zei Rydberg, terwijl hij wegliep om onder de bank te kijken.

'Houdt het binnenkort op?' vroeg Kate.

'Waarschijnlijk binnen een uur,' zei Euler. 'Dan kunnen we direct een uitgebreide zoektocht naar Vriend Derec op touw zetten.'

Een gedachte drong zich aan Katherine op. Ze wilde hem onderdrukken, maar kon het niet. 'Is die andere man... David, ook op die manier omgekomen?'

'Het is mogelijk dat hij de regens heeft veroorzaakt,' zei Euler. 'Maar hij is er niet aan doodgegaan.'

'Dat begrijp ik niet.'

'Het is al tamelijk laat voor mensen,' zei Rydberg, terwijl hij naar de deur liep. 'U moet nu gaan slapen, anders zet u uw gezondheid op het spel.'

Vervolgens begaven de twee opzichterrobots zich zonder nog iets te zeggen de gang in. De deur gleed achter hen dicht.

Katherine was alleen, afgezien van de robot die buiten in de gang de wacht hield. Ze liep naar de bank en rolde zich op tot een bal. 'O, David,' huilde ze in de mouw van haar trui. 'Waarom moest dit gebeuren?'