Hoofdstuk 36

Linus belde me die ochtend om tien uur op. – Mag ik met jullie mee naar het kerkhof?

– Ga je niet met je eigen ouders?

Het was stil op de lijn, alleen geruis. Ik herinnerde me dat hij over zijn ouders had gezegd dat ze niet gelukkig waren. Ik wachtte op antwoord, maar kreeg het niet.

– Hoe laat gaan jullie weg? vroeg hij toen.

– Wacht, ik ga het even vragen.

Met de telefoon in mijn hand liep ik naar beneden naar de keuken. Mijn moeder zat aan het ontbijt. Mijn vader zag ik niet.

– Goedemorgen meisje, wat een grijze ochtend. Het regent nog steeds.

Ik viel haar in de rede. – Hoe laat gaan we naar het kerkhof?

– Om drie uur.

– Mag Linus met ons mee?

– Eh … we eten na die tijd bij opa en oma. Maar … prima. We kunnen hem in Tullinge afzetten, dan kan hij met het openbaar vervoer naar huis. Als hij niet mee wil naar opa en oma natuurlijk.

Ik grijnsde bij dat krankzinnige idee. – Hoorde je dat? zei ik door de telefoon.

– Ja. Ik wil ook graag mee naar je opa en oma.

Ik was stomverbaasd. Je moet wel heel wanhopig zijn als je liever meegaat naar de opa en oma van een vriendin, dan dat je thuisblijft!

– Kom maar om een uur of drie naar ons toe. Ik stond nog in de keuken.

– Gaat hij mee naar opa en oma?

– Ja.

– Dan moet ik even bellen en mamma waarschuwen.

– En zeg niet dat hij mijn vriendje is.

– Okidoki, zei ze met een grijns.

Toen ik zelf aan het ontbijt zat, kwam mijn vader in zijn trainingspak naar beneden.

– Ben je al bijna klaar?

Hij danste en sprong als een bokser om me heen en deed een paar losse stoten in mijn richting.

– Kom op, Nisse, kom op!

– Houd op, zei ik terwijl ik opstond.

Mijn vader ging door met springen en boksen.

Er gaat iemand met ons mee naar het kerkhof, zei mijn moeder.

– Oh?

– Linus, de buurjongen.

Mijn vader hield op met springen.

– Die jongen die hier steeds de rust verstoort, zei ik.

– Wat? zei mijn moeder.

– Oh, zei mijn vader met een zucht. Zo heb ik het toch niet gezegd?

– Ik ga me omkleden, zei ik.

– Wat was dat nou weer? vroeg mijn moeder toen ik de trap opliep. Wat zeuren jullie toch!

Het antwoord van mijn vader hoorde ik niet.

Het motregende toen mijn vader en ik aan het joggen waren, maar toen we enkele uren later bij het kerkhof uit de auto stapten, was het opgehouden met regenen. Het was wel bewolkt en guur. De kou ging in je kleren zitten, ook al vroor het volgens de thermometer niet.

Bij de graven stonden rijen kaarsjes. Enkele waren al uitgegaan, maar de meeste stonden nog te flakkeren. Het was mooi maar droevig. Het graf van de grootouders van Linus lag het dichtst bij het parkeerterrein. Daar gingen we als eerste heen.

– Waren ze ziek? vroeg ik toen Linus een kaarsje had aangestoken.

– Oma had kanker en opa heeft een hartinfarct gehad, direct nadat mijn oma was overleden.

– Net als bij mijn ouders, zei mijn vader en hij keek ineens vriendelijker naar Linus.

We liepen naar het graf van mijn grootouders, waar we twee kaarsjes aanstaken voor we weer weggingen.

Bij ons vandaan is het slechts tien minuten rijden naar mijn opa en oma. Ze wonen in een oud, rood houten huis, met wit houtwerk rondom de ramen, op de veranda en het balkon. Ze hebben een grote tuin met oude, knoestige fruitbomen. Dit is de plek waar mijn moeder is opgegroeid. Toen ik klein wa, kwam ik daar vaak, vooral ’s zomers. Nu ben ik er veel minder.

Mijn slechte geweten begon aan me te knagen toen mijn naar parfum ruikende oma me omhelsde.

– Dat is lang geleden!

Eigenlijk was het maar een maand geleden dat ze voor het laatst bij ons waren geweest, maar ze zou ons het liefst elke dag zien. Mijn moeder gaf haar een bos bloemen.

– Oh, wat een prachtige bos, kwetterde mijn oma.

Mijn opa stond achter haar te wachten tot het zijn beurt was om ons te omhelzen.

– Natuurlijk zijn bloemen mooi, maar het gaat om wat van binnen zit, zei hij.

– Wat sta jij nou weer dom te zwetsen? zei mijn oma.

Linus en ik begonnen tegelijk te lachen. Mijn opa knipoogde naar ons.

– Leuk dat jullie er zijn, zei hij. En dit is dus …?

– Linus, zei Linus. Hij stak zijn hand uit en begroette eerst mijn oma en toen mijn opa.

– Juist ja, zei mijn oma voldaan terwijl ze hem van top tot teen bekeek.

Ze droeg een nette jurk en een gouden ketting die ze op haar zestigste verjaardag had gekregen. Ze had mascara en lippenstift op en haar korte blonde haar krulde licht.

– Een vriend van school, zei ik snel, voor ze iets doms over een vriendje zou zeggen.

– Ik begrijp het, ik begrijp het, zei mijn oma op veelbetekenende toon. Welkom Linus! Ik had nooit gedacht dat Janne ooit een jongen in zijn huis zou toelaten!

Mijn moeder en ik slaakten tegelijkertijd een diepe zucht. Ik durfde Linus of mijn vader niet aan te kijken. Mijn oma had volstrekt niet door hoe pijnlijk het was.

– Hoe gaat het met je arme hond? vroeg ze met medelijden in haar stem. Die is toch aangereden?

– Ze is nog steeds een beetje zwak, zei Linus. Maar het gaat elke dag een stukje beter.

Ondanks de geur van mijn oma rook ik ook de geur van eten. En van kaneel. Vast een of andere schotel. En een appeltaart.

– En verschrikkelijk, Afrodite, die moord op je vriendin, zei mijn oma vervolgens. Je gaat ’s avonds toch niet meer alleen naar buiten?

– We proberen zo normaal mogelijk te leven, zei mijn moeder. Ondanks alles.

– We weten toch allemaal hoe het leven eindigt, zei mijn opa vrolijk. Met de dood!

– Dat is heel wat anders, morde mijn oma geërgerd. Dit was een jong meisje!

– De dood kan iedereen te grazen nemen, zei mijn opa. En hij komt altijd onverwachts. Daarom leef ik elke dag alsof het mijn laatste is.

– Hij ligt alleen maar te luieren en lost kruiswoordpuzzels op, legde mijn oma uit. Is dat nu iets om bij de hemelpoort over op te scheppen?

– En jij maakt zo veel vruchtensap en jam dat je alle engelen van het hemelrijk wel kunt voeden, zei mijn opa om zich te verdedigen.

Maar hoe denk je al die flessen en potten mee te nemen?

Ik vond het eerst vervelend dat ze weer, zoals altijd, aan het kibbelen waren, maar tot mijn opluchting zag ik dat Linus om hen moest lachen. Zo stonden we in de gang te praten over de nachten die kouder en de dagen die korter werden, en over de bladeren die allemaal van de bomen vielen. We hadden daar waarschijnlijk nu nog gestaan als Woef niet de show had gestolen. Ze sloop de keuken in waar mijn oma vaak een schaal water bij het fornuis heeft staan.

Ze slurpte een tijdje hoorbaar, maar daarna hoorde ik het schurende geluid van een schaal die over het aanrecht schoof.

Met een simpel rekensommetje - mijn moeder, mijn vader, Linus, mijn oma, mijn opa en ik in de gang - begreep ik al gauw dat Woef degene was die in de keuken aan het rommelen was. En een eenzame gulzige hond met geurende pannen is meestal geen geslaagde combinatie.

– Woef! riep ik.

– Woef! zei mijn moeder met een zucht.

Mijn vader, mijn oma en opa riepen als een echo ons na: – Woef! Woef! Woef! We leken wel een stelletje verwarde dwergen. Ik zag Linus weer lachen en had er spijt van dat ik hem had meegevraagd.

– Het eten staat er nog! liet mijn oma al gauw vanuit de keuken weten. Kom! Nu gaan we aan tafel, voordat het koud wordt.

Aan de tafel onder de kroonluchter zaten we te eten, te praten en nog meer te eten. Linus en mijn opa konden het meteen goed met elkaar vinden. Dat was mijn oma niet ontgaan.

– Eindelijk heeft Afrodite een leuke jongen gevonden! fluisterde mijn oma veel te luid naar mijn moeder, zodat iedereen het hoorde. Ook Linus. Haar woorden bleven hangen in de stilte die erop volgde.

Wat mijn oma betreft moet ik zeggen dat ze onverbeterlijk romantisch is, maar dat kon Linus - die haar niet kende - natuurlijk niet weten. Hij zou waarschijnlijk de conclusie trekken dat: 1. ik tot nu toe alleen met foute jongens was omgegaan; 2. ik met veel jongens iets heb gehad; 3. ik met een lantaarntje naar een leuke jongen heb gezocht.

Mijn oma had helemaal geen erg in de blikken waarmee mijn moeder en ik elkaar aankeken, ze kletste vrolijk verder.

– En hoe is het op school?

– Goed, mompelde ik.

– En Janne en Ditte zijn nog altijd samen aan het sporten?

– Ja, antwoordde mijn vader.

Mijn oma knikte tevreden. Ze spoorde ons aan nog meer te eten en praatte verder over hun buren - ken je hen nog Stella? - die gingen scheiden. En mijn opa vulde aan dat er in de buurt een huis te koop was en gokte hoeveel ze ervoor zouden krijgen. En mijn moeder vertelde over haar kunstwerken. Er werd onder het avondeten zoals gewoonlijk gepraat, gepraat en gepraat.

Een uur later ruimden Linus en ik de tafel af. Mijn moeder en mijn oma waren in de keuken bezig terwijl mijn vader en mijn opa in de woonkamer alles klaarzetten voor de koffie.

– Heerlijk om even niets te horen, zei ik met een zucht.

– Ze zouden een voorzitter moeten hebben, zei hij. Maar je vader was cool.

– Hoezo?

– Ik bedoel, hij knikte alleen en liet de rest maar praten.

Opeens begreep ik dat hij gelijk had. Mijn vader had niet veel gezegd. Linus vond dat cool. Ik vond het vreemd. Mijn vader is normaal nooit zo stil. Hij praat altijd evenveel als de rest van ons.

Zo langzaamaan gingen we op de bank zitten en propten ons vol met kaneelbroodjes, cake en taart; een onbegrijpelijke prestatie als je bedenkt hoeveel we nog maar een uur daarvoor naar binnen hadden gewerkt.

Mijn oma was bezig haar taartlepeltje naar haar mond te brengen, toen ze opeens haar beweging staakte. Ze legde haar lepeltje weer neer, haalde diep adem en zei: – Sorry dat ik er nu weer over begin, maar ik ben zo bang. Afrodite is ’s avonds toch niet alleen buiten? Er gebeurt daar zoveel bij jullie.

– Maar mamma, je doet net alsof het in onze omgeving krioelt van de misdadigers.

– Jullie wonen vlakbij Hall.

– Mamma, dat is een gevangenis!

– Maar in de krant stond dat er mannen rondrijden die jonge meisjes in hun auto proberen mee te lokken. Ik maakte me afgelopen zomer al zo ongerust, toen jullie een huisje huurden in … hoe heette het daar ook weer… o ja, Lillsjön. Daar was ook een meisje dat …

Mijn moeder viel haar in de rede. – Daar hebben wij niets van gemerkt.

– Ja, maar stel je voor dat er iets met Afrodite zou gebeuren …

Mijn vader ging snel staan. – Wat een gezeik!

Hij liep naar de wc en smeet de deur achter zich dicht.

– Hè wat naar, zei mijn oma verdrietig. Ik wilde alleen maar zeggen …

– Dat je je zorgen maakt, zei mijn moeder voor haar. Dat doet Janne ook. Ditte is zijn oogappel. Ze streelde de hand van mijn oma.

– Nu gaan we het ergens anders over hebben.

Toen mijn vader terugkwam, waren mijn moeder en mijn oma volop bezig plannen te maken voor mijn verjaardag en de Kerst. Daar zitten slechts een paar dagen tussen.

Mijn vader ging weer zitten en keek om zich heen, bereid om zijn uitbarsting van zonet te verdedigen. Hij ontspande zich echter toen hij merkte dat, behalve ik, niemand aandacht aan hem schonk. Maar ik voelde hoe de onrust aan me knaagde. Waarom was hij zo stil? En waarom werd hij zo kwaad toen mijn oma over de moord in Lillsjön en die op Mikaela begon?

Opnieuw dacht ik aan de schaduw op mijn vaders auto die er als een deuk had uitgezien en aan het stuk glas op de vloer van de garage. De auto die Tingeling heeft aangereden moest wel een deuk hebben opgelopen. En ik dacht dat degene die Tingeling had aangereden, misschien ook wel de moordenaar van Mikaela was.

En ik keek naar mijn vader en vroeg me af of er op dit moment ergens een ander meisje was dat naar haar vader keek zonder te weten dat ze naar een moordenaar keek. Want mijn vader was onschuldig. Of zijn auto nu een deuk had gehad of niet, hij was die fatale avond hier ver vandaan geweest.

Maar hij gedroeg zich vreemd en ik wist niet waarom.