Hoofdstuk 22

In het daglicht zag alles er anders uit. Lang zo eng niet.

Linus, ik en Woef volgden het pad door het bos waar gisteravond mijn hart zo hevig had gebonsd. Mijn hart bonsde nu weliswaar bijna even heftig, maar dat werd nu door iets heel anders veroorzaakt. Van de warme bruine ogen van Linus krijg ik altijd knikkende knieën.

Toch deed ik mijn best me op onze missie te concentreren. Voordat we verderliepen het meer rond, wees ik de plek aan waar ik me had verstopt.

Van de afzetting van de politie waren nog slechts enkele sporen over. Een kort stukje blauw met wit gestreept lint wapperde aan een tak in de wind, op de grond lag een iets langere strook.

Dichterbij kwamen we niet. Het voelde niet goed. Alsof we over een graf zouden lopen.

We hoefden niet erg lang te zoeken. Het snelle wegrijden van de auto na het geblaf van Woef had diepe sporen in de grond achtergelaten. Maar we zochten tevergeefs onder de steile rotsrand naar wat er in het meer was gegooid. Het kon niet anders of het was als een baksteen gezonken. Of als een accu.

Ik was teleurgesteld, maar ook wel opgelucht. Hier hoefden we de politie niet voor te bellen. Alleen wat bandensporen in het bos. We liepen terug naar huis. Woef op het smalle pad voorop, daarna ik en als laatste Linus. Ik was blij dat hij bij me was.

– Waar denk je aan? vroeg hij.

– Niet aan jou, als je dat soms dacht.

Gelukkig liep ik voor hem. Ik voelde dat ik begon te blozen. Waarom zei ik dat eigenlijk?

– Nee, hoor. Heb je de laatste tijd nog een goeie film gezien?

– Ja, dat was eh ... eh ...

– Die heb ik niet gezien.

Ik gluurde naar achteren. Hij grijnsde. Hij was zo knap!

– Ik weet niet meer hoe die film heette, zei ik. Het is alweer een tijdje geleden dat ik voor het laatst in de bioscoop ben geweest.

– Er draaien veel goede films.

Opeens begreep ik waar hij met zijn gezeur naartoe wilde. Hij probeerde me mee te vragen naar de film! Het stomme was dat ik geen enkele film kon bedenken die ik wilde zien. Mijn hoofd zat vol met van alles waardoor ik niet helder kon denken.

– Ik heb de trailer van een nieuwe film gezien, gooide ik er ten slotte uit. Over een meisje dat een groep bergbeklimmers leidt.

– Dat meisje dat een ijsgladde bergwand beklimt om een ontvoerd kind te redden?

– Inderdaad, ja. Heb je die gezien?

– Nee, maar de trailer wel.

– Die lijkt me best goed.

– Wanneer ga je die zien?

– Vanavond misschien.

– Mag ik met je mee?

– Ja, hoor.

– Dus je was niet van plan er met iemand anders naartoe te gaan?

Ik was helemaal niet van plan om naar de film te gaan. – Nee.

– Dan zie ik je vanavond.

Jaaa!