Hoofdstuk 28
Ik at een tussendoortje, waarna ik Woef uitliet terwijl er allerlei gedachten door mijn hoofd maalden. Gedeukte auto’s, gestolen auto’s en illegale gokspelen tolden rond in een wervelende en chaotische dans die maar niet wilde ophouden. Maar ik dacht het meest aan Mikaela … in het bos. Op het laatst deed het zo’n pijn, dat ik niet stil kon blijven staan. Ik voelde bijna dezelfde rusteloosheid als de moeder van Mikaela, die ik in de keuken als een tijger in een kooi had zien rondlopen.
Eenmaal thuis deed ik mijn trainingskleren aan. Toen ik buiten kwam was het fris, maar ik sprintte weg. Door het gesprek met de bazin van Hero kwamen weer nieuwe gedachten naar boven. Ik wist dat ik alle aanwijzingen een voor een moest afwerken om te voorkomen dat ik gek werd. En een goede start was om daar te zoeken waar Mikaela haar laatste tocht naar huis was begonnen.
Hoe zag het er daar uit? Was het mogelijk dat zij het slachtoffer was geworden van de pedofiel die in onze wijk rondjes reed en meisjes zijn auto in lokte?
Ik volgde het wandelpad naast de hoofdstraat en sloeg toen af naar een rustige villawijk, net zo’n buurt als die van ons. Omdat mijn vader en ik meestal joggen op de trimbaan in het bos, ben ik niet gewend op asfalt te rennen. Toen ik er eindelijk was, deden mijn voeten en kuiten pijn en brandde het in mijn keel. Ik stond een flink poosje uit te hijgen voor ik goed om me heen kon kijken.
Ik was nu dicht bij een van de twee stranden waar we vaak zwommen. Hier waren de huizen groter en deftiger dan bij ons. En de meeste hadden uitzicht op het meer, als hun tuin al niet direct aan het water grensde.
Oscar woonde in een villa met twee verdiepingen, een vrijstaand huis dat wel wat op een landhuis leek. Het werd omgeven door een heg die nu in de herfst kaal was. In de kamers die uitzicht hadden op de weg brandde licht, maar ik zag niemand. Mijn belangstelling ging ook niet uit naar de inwoners van het huis, maar naar de weg erlangs. Door te proberen uit te zoeken welke weg Mikaela die fatale avond had genomen, hoopte ik dichter bij de waarheid over haar dood te komen. Hannamaria dacht dat Mikaela - nadat ze haar bus had gemist - van plan was geweest om naar de hoofdstraat te lopen. Dat klonk aannemelijk. Als ze tenminste op weg was geweest naar huis.
– Wat ben je aan het doen?
Plotseling stond Oscar voor me. Zijn leren jack zat slordig. Vermoedelijk was hij bij de buren geweest en nu op weg naar huis.
– Ik ben aan het joggen, antwoordde ik.
– Volgens mij sta je hier te loeren. Het klonk onvriendelijk, maar hij keek me met een glimlach aan.
– Ik stond alleen maar na te denken … over haar. Meer hoefde ik niet te zeggen.
– Ik wilde dat ik haar had tegengehouden, zei hij zacht. Maar ze was zo kwaad.
– Dus ze is niet teruggekomen?
Dat dacht ik namelijk toen ze alleen nog maar vermist was. Dat ze naar Oscar was teruggegaan nadat de anderen waren vertrokken.
– Waarom zou ze dat gedaan hebben? Ze was toch hartstikke kwaad.
– Hoe denk je dat ze hier vandaan is vertrokken?
– Eerst dacht ik dat ze de bus had genomen. Of haar moeder had gebeld, maar nu weet ik het niet. Ze is in ieder geval niet helemaal naar de hoofdstraat gelopen, zoals Hannamaria beweert. Haar rugzak was loodzwaar.
Zijn mobieltje ging. Hij keek naar de display en zuchtte. – Ja, ja, ik ben onderweg, zei hij geïrriteerd. Daarna grijnsde hij verontschuldigend naar me.
– Mijn moeder. Ik moet gaan. Tja!
Ik liet het huis van Oscar achter me en deed alsof ik Mikaela was, boos en teleurgesteld. En met een zware rugzak. Het was echt een beetje griezelig.
Ik deed er zeven minuten over om naar de dichtstbijzijnde bushalte te lopen. Mikaela, die een zware rugzak had meegesleept en waarschijnlijk ook nog op hoge hakken had gelopen, had er vast een paar minuten langer over gedaan. Hannamaria had gezegd dat Mikaela acht voor tien bij Oscar was weggegaan. Ze had vast de bus gemist. Wat had ze toen gedaan?
Ze had de bus vanaf de hoofdstraat nog kunnen halen. Was ze gaan lopen? Of had ze met het oog op haar zware rugzak geprobeerd een lift te krijgen?
Er was weinig verkeer. De mensen waren allemaal al thuis van hun werk. Laat op de avond was er vast en zeker nog minder verkeer geweest. Ik liep naar de hoofdstraat en tuurde naar de verlichte huizen langs de weg. Iemand die daar woonde moet haar toch gezien hebben. Het enige wat ik hoefde te doen was aanbellen en vragen.
Ik sloeg een aangeharkt grindpaadje in dat naar een laag, rood stenen huis leidde.
– Wat moet dat hier?
Ik schrok toen ik de stem hoorde. Een vrouw met zilvergrijs haar stond met haar kat aan een lijn op het gras en keek me aan. Ze zag er niet bepaald vriendelijk uit, maar ik begon haar uit te leggen wat ik daar deed.
– Ik wilde alleen een paar vragen stellen over Mikaela, het meisje dat is overleden …
Met een diepe zucht onderbrak ze me. – We zijn zo moe van al die vragen! De politie is hier geweest en ik weet niet hoeveel verslaggevers en fotografen.
Daarna bekeek ze me van top tot teen. Ik zag mezelf in haar ogen, een tienermeisje in trainingskleren, nat van het zweet. Ik snapte waarom ze alleen maar haar hoofd schudde, haar kat optilde en naar binnenging.
Ik liep teleurgesteld terug naar de weg en was behoorlijk depri.
Toen hoorde ik achter me een auto aankomen. Ik keek over mijn schouder en zag uit mijn ooghoek een glimp van een zilvergrijze motorkap. Ik dacht aan de pedofiel over wie de bazin van Hero had gepraat. Ik was de enige op de weg en begon sneller te lopen, in de richting van de volgende zijstraat. Als hij zou proberen me in zijn auto te trekken, zou ik het op een schreeuwen zetten.
Heel even overwoog ik of Mikaela dit misschien was overkomen, maar concludeerde als snel dat dat niet erg waarschijnlijk was. Ze zou vast hetzelfde van plan zijn geweest als ik, het erf van een van de villa’s langs de weg op zijn gegaan of hard hebben gegild.
– Wil je meerijden?
– Nee! siste ik zonder naar de man te kijken die de vraag had gesteld.
– Je bent nogal ver van huis, Ditte.
Ik draaide me om. Het was Samuel. Hij reed langzaam met het zijraam open.
Opeens leek het alsof mijn pijnlijke kuiten bij elke stap die ik nam hardop schreeuwden van pijn. Mijn plan om met de mensen te praten die langs de weg woonden, leek een doodgeboren kind. De politie had in deze buurt kennelijk al bij alle bewoners aangebeld. En die zouden zich net zo ergeren als die oude mevrouw met haar kat. Bovendien was dit een perfecte kans om Samuel te ondervragen.
Ik liep naar de auto en stapte in.
– Wat doe je hier? vroeg hij terwijl hij gas gaf.
Ik kon niet tegen de stiefvader van Mikaela zeggen dat ik van plan was dezelfde route als Mikaela te lopen, om zo de waarheid over haar dood te achterhalen. – Raad eens, zei ik.
Hij glimlachte en hield zijn hoofd een beetje schuin. – Joggen?
Hij wees met zijn ene wijsvinger naar zijn hoofd.
– Ik ben niet dom, zei hij vervolgens. Hoewel je volgens mij behoorlijk langzaam ging.
– Ik was al klaar met joggen.
– Dan was het een gelukje dat ik langs reed. Het is ver van huis.
– Ik was op weg naar de bushalte.
Plotseling schoot me iets te binnen. Misschien was het Mikaela ook wel zo vergaan. Een automobilist was gestopt en had haar een lift aangeboden. En misschien was dat Samuel wel geweest? Maar wat was er daarna dan gebeurd? Hij zag vast dat ik schrok.
– Wat is er? vroeg hij.
– Nee, ik … niets. Kom je hier vaak?
– Elke dag. Ik werk in Salem.
Bij de stoplichten draaide hij de hoofdstraat op. – Wat vindt je moeder ervan dat je op zo’n laat tijdstip zo ver van huis aan het joggen bent?
– Ze heeft vast niet eens gemerkt dat ik weg ben.
– Oh? zei hij en keek me vreemd aan.
Ik dacht aan de ruzie die ik bij hen thuis had gehoord, kreeg er spijt van dat ik bij hem in de auto was gestapt. En had zitten kletsen. Nu wist hij dat niemand me de komende uren zou missen. We waren bijna bij het eenzame rechte stuk weg. Al voordat hij richting aangaf naar links, wist ik dat hij de grindweg zou oprijden.
Linus en ik hadden zijn auto daar immers gezien.
We lieten de straatlantaarns achter ons en reden recht het donker in. Ik probeerde mezelf te kalmeren maar het lukte niet.
– Levert hij goed werk, Kalle? vroeg ik gedurfd.
– Welke Kalle?
– Die van de garage. Had je een deuk in je auto of wat scheelde eraan?
– Wat zeg je me nou, verdomme?!
Plotseling reed hij naar de kant van de weg en stopte.
Ik werd zo bang dat ik dacht dat ik in mijn broek zou plassen. Mijn hart bonsde wild. Ik had m’n mond moeten houden. Ik overwoog de auto uit te vliegen en weg te rennen. Toch bleef ik zitten. Het was immers Samuel maar. Onze buurman.
Hij draaide zich naar me toe, zijn ogen waren zwart. Ik tastte stiekem naar de deurkruk, klaar om te vluchten. Precies op dat moment werd de voorruit door koplampen verlicht. Er kwam een auto op ons af die remde. Ik herkende die auto. Een rode Toyota. De bestuurder toeterde en deed het zijraampje open.
Hij stak zijn hoofd naar buiten. Het was Grankvist, de buurman aan de andere kant van Bettan en Samuel. Hij heeft twee jonge kinderen.
Samuel mopperde geïrriteerd maar opende zijn zijraam.
– Alles in orde? vroeg Grankvist. Hij tuurde naar de auto, hij vond het vast raar dat we op die plek stilstonden.
– Ja, zei Samuel.
Nu had ik de kans om weg te komen, maar het donker buiten zag er erg dicht uit. Toen bedacht ik iets. Als Samuel iets boosaardigs van plan was, zou hij er vast niet mee doorgaan als een getuige mij in zijn auto had gezien.
Ik leunde voorover en zwaaide enthousiast. Mijn plotselinge hartelijkheid leek Grankvist te verbazen, maar hij zwaaide vriendelijk terug. Ik voelde me meteen meer op mijn gemak. Nu durfde Samuel me vast niets te doen. Althans, deze keer.
– Afschuwelijk, man, wat er met jullie meisje is gebeurd, zei Grankvist.
– Ja.
– Anna vroeg zich af of ze bij jullie langs zou gaan, maar dat is zeker te vroeg?
– Ja.
– Bloemen misschien?
– Dat zou Bettan vast waarderen.
– Jullie weten zeker niet eh … wie …?
– Nee.
Samuel slikte een paar keer hoorbaar en draaide zijn raampje weer dicht. Hij startte de motor en reed weg.
Ik was nog steeds erg bang, maar deed mijn best dat niet te laten merken. Het gevaar was geweken. Als er al sprake van gevaar was geweest. We zeiden allebei niets meer.
Samuel reed hun oprit op. Hij keerde zich naar me toe terwijl hij de motor afzette en haalde diep adem voor hij iets zei.
– Zeg Ditte, ik dacht …
Ik duwde de deur open, mompelde ‘bedankt’ en rende ervandoor zonder te luisteren.
Toen ik binnenkwam was ik nog steeds een beetje beverig. Maar het voelde meteen beter toen ik hoorde dat mijn moeder in de keuken bezig was. Een heerlijke geur kwam me tegemoet. En Woef.
Hoewel die snel weer naar de keuken wilde. Toen ik achter haar aan liep zag ik waarom. Op het fornuis sisten drie koekenpannen met gehaktballen en in de oven lag een braadslee met gehaktbrood. Als mijn moeder een keer kookt, doet ze het gelijk voor een heel weeshuis.
Ze stond in de keuken en haalde aardappelschillen uit de gootsteen. – Waar ben jij geweest? vroeg ze. Haar wangen waren rood van de warmte van het fornuis. Op de radio waren klassieke rocknummers te horen.
Het was verleidelijk om de waarheid te vertellen. Maar tegelijkertijd wist ik dat ze ontzettend kwaad zou worden en ik waarschijnlijk een maand huisarrest zou krijgen. In die geurende keuken veranderden de autorit met Samuel en mijn bange vermoedens in niet meer dan een boze droom.
– Ik heb gejogd.
– Niet in het bos, toch?
– Nee, alleen maar hier in de buurt.
– Pappa heeft gebeld. Hij zei dat ik tegen je moest zeggen dat je vrijdag je zwemtas klaar moet zetten.
Ik was blij, maar ook een beetje verdrietig. Waarom belde hij mij niet? Mijn moeder zong met een folksong mee.
– … still lovin’ yooouuu …
– Ik ga douchen.
– Als je klaar bent eten we gehaktballen en aardappelpuree.
Pas toen ik onder de warme straal stond, durfde ik aan mijn angst toe te geven en verwenste mezelf om mijn onnadenkendheid. Wat was Samuel van plan toen hij de auto aan de kant zette? Hij wilde niets over een reparatie aan zijn auto horen. Maar Linus had toch het bonnetje gezien? Waarom loog Samuel?
Wat een geluk dat we Grankvist waren tegengekomen! Anders …
Ik deed de kraan uit en droogde me snel af. Ik wilde terug naar de warmte van de keuken.