Een·en·dertig
Zondag 21 oktober 2008, 12.15 uur
Het nieuws was in de woonkamer van La Boune Estelle ingeslagen als een spijkerbom. Catherine was naast Charles komen staan, haar beide armen om zijn bovenarm geklemd, alsof ze hem op dit hachelijke moment met al haar kracht wilde bijstaan.
Ik had haar nog nooit zo mooi gezien. Ze droeg een marine-blauwe trui met lange mouwen en een streepjesbroek in stretch, met opgestikte zakken. Haar haren had ze samengebonden meteen donkerblauw sjaaltje metpolkadots en ze had een collier om, voor zover ik het kon zien, met echte parels. Als een ervaren filmactrice had ze blijkbaar aangevoeld dat er foto’s van haar zouden worden gemaakt en de blik waarmee ze de fotograaf bekeek, stond dwingend en sereen.
‘Haselaar…meester, wie had dat gedacht?’ Marcel De Sutter dribbelde door de kamer als een man die de uitgang zocht in een brandend huis. Hij had zijn gsm in zijn hand, drukte op een paar knoppen, stak hem toen weer weg en keek ons een voor een vragend aan.
‘Is dit officieel? Heb ik iets gemist? Hebben ze het gezegd op de radio?’
Hofsteder had een sigaret opgestoken en inhaleerde de rook zo diep hij kon.
‘Nee, Marcel, dit is volledig off the record. Cis is voorlopig de enige die het weet. Pas morgen om twaalf uur maakt Stockholm de laureaat bekend.’
‘Meester, maar dan…Sta me toe…Ik bedoel: dit is voorpaginanieuws. Ik zal u niet citeren, ik laat uw naam er helemaal uit. Maar laat me tenminste…’ Hij haalde een ouderwetse zwarte Sharp-organizer uit zijn zak en begon er zenuwachtig in te zoeken. ‘Zou hij te benaderen zijn, Haselaar? Ach, ik heb hem niet. Hoe kan dat nu? Heeft u zijn nummer? Natuurlijk wel…Zou u niet…? Ik bedoel: ik zeg hem gewoon dat ik een gerucht heb gehoord, een vogeltje heeft het in mijn oor gefluisterd. Al geeft hij maar een kort commentaar…’
Ijskoud maakte David de ene foto na de andere. De teleurgestelde vriend van de bekroonde schrijver, meteen na de bekendmaking van de prijs. Ik had als ijzeren wet dat mannen die ook in huis een dure zonnebril in hun haar hadden, voor geen eurocent deugden. David Meurs was geen uitzondering.
‘Alsjeblieft, Marcel, dit gaat absoluut tegen alle regels in. Ik wil best droevig kijken voor de foto, je mag gerust weer een van je fraaie commentaren in de krant zetten, maar ik bid je: laat Haselaar er buiten. Hij zou het me nooit vergeven.’
‘Is er dan sprake van enige animositeit tussen u beiden?’ Ik herkende de gretigheid van de journalist die denkt dat hij een primeur op het spoor is. Nog geen vijfjaar geleden zou ik me waarschijnlijk net zo hoerig hebben gedragen.
‘Nee, nee, we zijn de beste vrienden. Maak er nu geen ranzig Story-verhaaltje van. Schrijf je artikel, ik wil je best helpen, maar wacht zoals iedereen tot het embargo verstreken is. Twaalf uur, morgenmiddag. Kom op, be a sport. Je bent ten slotte de gast in mijn huis.’
Achter zijn brillenglazen kneep De Sutter zijn kleine varkensoogjes halfdicht. Voor de zoveelste keer keek hij op zijn horloge.
‘Oké dan…Goed. Maar dan mag ik u nu een paar vragen stellen? Wat vindt u zelfde grote literaire kracht van Haselaar?’ Hij ging met zijn notitieboekje aan de tafel zitten en keek Hofsteder vol verwachting aan. Catherine liep de kamer uit. Ik liep achter haar de trap op. Bij de deur van haar slaapkamer had ik haar ingehaald.
‘Dit is onverwacht.’
‘Ja.’ Ze speelde met haar collier.
‘Het was mooi geweest, als Charles hem had gehaald.’
‘Ja…We hadden het geld goed kunnen gebruiken.’
‘Is zijn wraaklijstje nu afgewerkt?’
‘Misschien. Ik zou er niet op rekenen.’
Ik aarzelde, maar toen herinnerde ik me weer de verbazing op Meurs’ gezicht.
‘Moet David zich nog zorgen maken? Je man schijnt de strijdbijl voorgoed begraven te hebben.’
‘Dat is voor hem nooit een reden geweest om op te houden met iemand te haten. En Charles is niet de enige man ter wereld met wraakgevoelens.’
Ze zei het op zo’n nonchalante manier, dat de haartjes in mijn nek overeind gingen staan.
We zaten nu op de rand van het bed. Catherine had haar armen om haar lichaam geslagen, alsof iemand haar een dwangbuis had aangetrokken. Ze rilde. Ik legde een deken over haar. Ze schurkte zich tegen me aan, een klein kind dat troost zoekt bij haar vader. Of was ik een oude parochiepriester in een stoffige kerk en was dit sinds jaren haar eerste biecht?
‘Toen ik de eerste keer met Charles had gevrijd, wilde ik hem vermoorden.’
‘O? Was het zo slecht dan?’ Iemand moest de domme dingen zeggen om de sfeer te verluchten.
Ze lachte het kleinst mogelijke lachje. ‘Ja, het was slecht, maar de volgende dag was ik verliefd.’ Er stonden nu tranen in haar ogen. ‘Ik had hem achterna gezeten op al zijn voordrachten…Het was best nog moeilijk om met hem in contact te komen, met al die starjkkers in zijn buurt. Maar toen, op een avond in de winter…Het was in Antwerpen, in de Arenbergschouwburg. Zijn vrienden hadden een hulde-avond georganiseerd, de zoveelste. Hij werd zestig, ik was vijfentwintig.’
Ik vond het niet moeilijk om me het jonge, sexy meisje van tien jaar geleden voor te stellen, met de gretige ogen en het uitdagende figuur. Zoveel was ze in die jaren niet veranderd.
‘Ik had een vriend meegenomen, om me een houding te geven. Ik wachtte Charles op, beneden in de hal, meteen exemplaar van zijn beroemde eerste dichtbundel in mijn hand.’
‘Liefdewaan.’
‘Ja. Ik had nog nooit zoiets moois gelezen. Hoe hij het verlangen van een vrouw beschrijft, het verlangen naar een minnaar die ze nog niet heeft…Zijn kracht die me verpletteren zou…’
‘…tot hij verslaafd aan me zou zijn.’ Ik kende de regels. Ellen had ze me ook al voorgelezen.
‘Ik bewonderde hem enorm. En tegelijk haatte ik hem uit de grond van mijn hart.’
‘Haatte je hem om dezelfde reden als je broer?’
Ik had maar een half vraagteken achter mijn zin gezet. Ik had geen zin om me nog langer van de domme te houden. Morgen rond deze tijd was ik hier al ver vandaan.
Catherine keek me aan alsof ze wilde inschatten in hoeverre ze me kon vertrouwen. Vervolgens zuchtte ze diep, als een oplichtster die blij was dat de politie haar eindelijk had aangehouden, na een lange, wanhopige vlucht.
‘Dus David heeft het je verteld…O, Thomas, laat Charles dit alsjeblieft nooit aan de weet komen. Het zou een ramp zijn als hij zou denken dat hij al die jaren—hoe zeggen ze dat?—een adder aan zijn borst heeft gekoesterd.’
Ze maakte de deur van haar slaapkamer open en luisterde bij de trap. Ik kon horen wat ook zij hoorde: de kefferige vraagjes van Marcel De Sutter en Hofsteders brommende replieken.
‘Hadden we hen wel alleen mogen laten?’
‘Zolang die journalist erbij is, zullen ze elkaar niet vermoorden.’
‘Ik hoop dat je gelijk hebt. David is al jarenlang uit op vergelding. Veel langer dan ik.’
‘Maar waarom dan? Wat had Hofsteder jullie misdaan?’
Toen begon ze te vertellen. Ze vertelde over haar vader die bij hen was weggegaan toen ze vier was. Over de zogeheten ‘eerlijke’ armoede die ze als kind had gekend en hoe haar moeder hard had gewerkt om haar en haar broer een goede opvoeding te kunnen geven. Over het kleine rijtjeshuis in het stille dorp, waar iedereen iedereen beleerde vanachter de gordijnen, ook die eerste avond in de herfst, bijna twintig jaar geleden, toen Hofsteder zijn opzichtige sportauto voor het huis had geparkeerd en met een bos bloemen in zijn hand voor de deur had gestaan.
‘Mama was de liefste en de dapperste vrouw die ik ooit heb gekend. Ze trok zich niets aan van wat de mensen zeiden. Ze heeft Charles binnengehaald als een koning. Ondanks zijn branie was hij een bange, hulpeloze man, zei ze later, ze had de droefheid in zijn ogen gezien en ze wilde hem haar liefde geven. Ik herinner me de avond nog goed, misschien is het wel mijn vroegste herinnering. We waren allebei nog wakker, David en ik, de babysit was maar net vertrokken. Charles stond als een monoliet in het midden van de kamer. Hij gunde ons geen blik, al zijn aandacht ging naar mijn moeder, maar hij bekeek haar op een manier die ik als kind nog niet begreep. In mijn ogen was Charles een boze man, een bedreigende reus met een zachte stem die het niet goed met ons meende, van wie we bang moesten zijn. We werden meteen naar boven gestuurd, maar noch David noch ik viel meteen in slaap. En toen hoorde ik het gebons, het hatelijke gebons op de divan, dat je als kind alleen maar in verband kunt brengen met slaan en geweld. Ik haalde David uit zijn bed. Voorzichtig liepen we samen de trap af. Achter de deur, in de gang, stonden we te luisteren, tot ik de kreten, de gesiste aanmoedigingen en verwensingen niet langer kon verdragen. En toen deed ik de deur open.’
Haar hand zocht mijn hand. Ik streelde haar vingers.
‘Ken je de roman Atonement? Zo voelde ik me, als Briony, het meisje dat ziet hoe haar zuster geneukt wordt door een huisvriend, voor de eerste keer, en niet begrijpt dat het iets is van volwassenen, waar zij nog geen deel aan heeft. Ikwas bang en kwaad en ik voelde me dom en verraden, vooral toen mama zich losmaakte uit Charles’ omhelzing en ik zag dat ze ons als indringers beschouwde. Ze bracht ons terug naar bed, in een haastig omgeslagen kamerjas, sst, sst, het is niets, gaan jullie maar rustig slapen. Het moet verschrikkelijk voor haar zijn geweest: een eenzame vrouw die hunkerde naar liefde en voor het eerst weer een man in haar armen hield, en dan wij, haar kinderen, haar oogappels, nog veel te jong om iets van de menselijke hartstochten te begrijpen, die zich schreiend onder de dekens verstopten. Door haar schuld.’
‘En Charles? Hoe reageerde hij?’
Catherine haalde haar schouders op. ‘Als een man. Een onverschillige, beleefde man, die net zijn pretje heeft gehad. Hij is nog even gebleven, zei mijn moeder. Hij heeft zelfs hun glazen nog naar de keuken gebracht. Toen heeft hij haar tweemaal gekust, tweemaal, kun je je dat voorstellen? Op haar wangen, alsof ze jarig was of zo. Daarna is hij in zijn auto gestapt en is hij weggereden. Ze heeft hem nooit meer teruggezien. Een paar jaar later was ze een personage geworden in één van zijn boeken. Loops noemde hij haar, een loopse vrouw in een armoedig rijtjeshuis, in een verregend dorp waar hij niets te zoeken had.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Beneden hoorde ik de voordeur dichtslaan, maar in de woonkamer klonk nog altijd de hijgerige stem van Marcel De Sutter. Moest ik me als man nu schamen voor alle mannen van de wereld?
‘Heeft je moeder geprobeerd om contact met hem op te nemen?’
‘Nee, daar was ze te trots voor. Ze is alles van Charles gaan lezen, ze heeft alles over hem uitgeknipt wat ze kon vinden. Hij werd een obsessie voor haar, in die mate zelfs dat ze voor hem andere goedmenende aanbidders uit het dorp heeft afgewezen. Achter haar rug begonnen de mensen om haar te lachen: Brenda met haar schrijver, ze kon niet over hem zwijgen, ze was verliefd. Mijn broer was razend, hij haatte Charles, vooral toen mama ziek werd en ze haar voor de eerste keer wilden interneren. Je hebt misschien gehoord over Davids esbattementen op de Boekenbeurs. Soms was ik bang dat hij Charles te lijf zou gaan, dat ze hem zouden opsluiten in een jeugdgevangenis. Ik probeerde hem zijn wraakgevoelens uit zijn hoofd te praten, ik beloofde hem dat ik mama zou wreken, op mijn manier, als de tijd er rijp voor was.’
‘En toen in Antwerpen, in de Arenberg…?’
‘Ja. Ineens ging het snel. Ik voelde me als die moordenaar van Lee Oswald in Dallas, hoe heette hij ook weer, die zijn slachtoffer in het politiebureau stond op te wachten om hem neer te schieten, voor het oog van de camera’s. Alleen had ik geen revolver bij me, maar een boek, een dichtbundel over de liefde. Charles was allerinnemendst, zoals alleen hij dat kan zijn. Hij vroeg mijn naam, voor zijn opdracht, een oude schrijverstruc, daarna of we met hem wilden meekomen. Zijn vrienden gingen zijn verjaardag vieren, zei hij, ergens in de buurt van de schouwburg, in een restaurant in het Quartier Latin. Ik gaf mijn chaperon een teken: van hier af kan ik het alleen wel aan. Ik mocht naast de jarige zitten, de hele avond sloofde hij zich voor me uit. Al zijn vrienden ginnegapten en maakten grappen: ‘Charles, jij sater, jij cradle snatcher, ze zou je kleindochter kunnen zijn!’ Maar hij negeerde hen en vroeg me uit over mijn leven, mijn studies, wat ik las, van welke films ik hield. Ik speelde het naïeve meisje, ik liet hem me alles uitleggen, over kunst, over muziek, over wie hij de grootste schrijvers van de wereld vond. Een vrouw weet meteen of ze een man in haar macht heeft en ik juichte van binnen, omdat ik zonder dat hij er erg in had, was doorgedrongen tot in zijn ziel. Toen het souper afgelopen was en zijn vrienden hem presten om nog met hen mee te gaan, zei hij dat hij moe was. Hij werd nu stilaan een oude man, zei hij, en ze moesten hem met respect behandelen. Terwijl hij met me meeliep naar mijn wagen, raakte hij even mijn hand aan, misschien wel per ongeluk. Ik greep de zijne. We bleven staan, midden op straat, voor een etalage. Hij omhelsde me. Ik dwong mezelf aan mijn moeder te denken, die zestien jaar eerder ook in zijn armen van de liefde had gedroomd en hoe ze door hem was teleurgesteld. Ik wilde Charles verliefd op me laten worden en hem dan dumpen, zoals een man een vrouw dumpt die hij beu is. Nog diezelfde avond werden we minnaars. Hij had te veel gedronken en zijn grote lijf was log en zwaar. Het was die nacht niet moeilijk om hem te haten, hij was onhandig en hij vrijde als een oude vent, moeizaam en zonder fantasie. Toen hij in slaap viel in zijn brede bed, had ik hem volledig in mijn macht. Ik had zijn huis in brand kunnen steken of zijn boeken, of zijn penis eraf snijden met zijn ouderwetse scheermes uit de badkamer. Ik wilde een briefje schrijven voor op zijn nachtkastje, waarin ik hem uitlachte, waarmee ik zijn hart zou breken. Ik wilde mijn broer bellen of mijn moeder en hun vragen wat ik met de grote Hofsteder moest doen…’
Ineens, alsof de zon doorbrak op een novemberdag, maakte de haat in Catherines gezicht plaats voor zachtheid, als op een schilderij van Botticelli.
‘Natuurlijk deed ik niets van dat alles. Ik bleef naast hem liggen en keek hoe hij ademde, hoe de verwaande, verwende lijnen in zijn gezicht zich ontspanden en hoe hij zich in volle vertrouwen had overgegeven aan de nacht, aan mij. Het was exact zoals in het liedje: ‘Les hommes endormis, loin de tout, loin de nous, les éternelles inquiètes. On les guette, on les guette…’ Toen hij ‘s-morgens wakker werd en vroeg of ik goed geslapen had en of hij mijn brood mocht toasten omdat het al twee dagen oud was, wist ik dat ik mijn wraak zou moeten uitstellen. Ik was voor hem gevallen als een blok.’
‘Sleeping tuith the enemy…’
‘Ja. Zelfs veel later, toen David opbelde om te zeggen dat mama zelfmoord had gepleegd, was mijn eerste gedachte er geen meer van haat. Een vrouw die bemind wordt en bemint, stelt haar man op de eerste plaats. Charles was mijn man.’
‘Jullie zijn zelfs getrouwd.’
‘Het was Charles’ idee, niet het mijne. Ik wist dat ik in Vlaanderen over de tongen ging: ‘Ze heeft hem, ze heeft hem aan de haak geslagen’, maar ik was net zo blij geweest als ik zijn bijzit was gebleven, zijn maïtresse. Charles had me nodig. Zonder vrouw was hij nergens. Er kwam zoveel op hem af, dat hij nauwelijks nog de tijd had om te schrijven. Ik vond het fantastisch om voor hem te zorgen en tegelijk was hij de vervulling van mijn leven. We’re a couple of swells, zong hij soms, als hij weer eens een prijs had gekregen en we zaten in het vliegtuig naar Venetië om het geld meteen op te maken in het Gritti Palace Hotel. Ik was nog nooit zo gelukkig geweest.’
‘En David? Vond hij je een verraadster?’
‘Tegen die tijd had David weer andere zaken aan zijn hoofd: zijn sekte en later zijn fotografie. Daarom was ik ook in paniek toen die dreigbrieven kwamen. Ik was bang dat hij opnieuw domme dingen zou doen.’
‘Hij beweert dat hij de brieven niet heeft geschreven.’
‘Ben je daar zeker van? Heeft hij dat gezegd?’ Ze klonk opgelucht. ‘Maar wie…’
‘Geen idee. Er zijn kandidaten genoeg.’
En toen ging de bel en sprong Catherine op van het bed. Pavlov, dacht ik in een flits, en meteen daarna, toen er opnieuw werd gebeld, veel dwingender nu: waarom doet niemand beneden de deur open?
‘Charles?’
Toen ze geen antwoord kreeg, liepen we de trap af. In de woonkamer stond Marcel De Sutter bij het raam. Ik hoorde hoe hij door de telefoon opgewonden met iemand praatte.
‘Ik zwéér het je, Peter. Ik heb zelf met hem gesproken. (…) Ja, natuurlijk. Checken en dubbelchecken, ik ben niet gek. (…) Dit moet op de één. Nee, het móét. (…) Kom op, iedereen kent Charles Hofsteder, vraag het aan eender wie op straat. (…) Exclusief, van onze redacteur aan de Cöte d’Azur. De foto’s worden vanmiddag nog doorgeseind. (…) Ja, je krijgt de tekst later nog vanuit mijn hotel, maar dan kun je nu al…’
De rest van zijn betoog ging verloren in de discussie bij de voordeur. Catherine had de deur opengedaan voor twee Franse politiemannen, vervaarlijke mannen met een petje en een witte streep over hun uniform. Ik kwam naast haar staan.
‘Thomas, Charles is verdwenen. Volgens de politie heeft hij hen een halfuur geleden opgeroepen en nu is hij weg!’ Ze pakte mijn arm vast en liet hem niet meer los. ‘Het was een kwestie van leven of dood, zei hij. Volgens hen klonk hij alsof hij het meende.’