Vijf
Maandag 6 oktober 2008, 14.30 uur
Wat ik ook probeerde, hoe beeldend ik de vorige avond in Rouen voor Ellen ook trachtte te beschrijven, mijn lieve lief weigerde hooghartig tot de Hofstederfanclub toe te treden. Als ik een week wilde gaan logeren aan de Cöte d’Azur was dat mijn zaak. Bon voyage. Zij zou intussen wel naar België reizen, naar haar ouders en haar broer, dat had ze hen al veel te lang beloofd, of in Arques op me blijven wachten.
‘Charles vond het jammer dat je niet was meegekomen. Hij was allercharmantst.’
‘Dat zal wel. Oozing charm from every pore. Het is een reflex bij hem. Zoals bij Zoltan Karpaty.’
We hadden vorig jaar nog eens samen naar de dvd van My Fair Lady gekeken en de Hongaarse spraakleraar eendrachtig uitgeroepen tot Oen van het Jaar.
‘Maar wat heb je toch tegen die brave man? Heb je hem eigenlijk ooit ontmoet?’
Ellen aarzelde. Ze kende mijn hebbelijkheden intussen wel. Ne touche pas a mon pote, ‘geen kwaad woord over mijn vrienden’ was er één van.
‘Oké, je zult me wel een trut vinden, maar misschien vallen dan de schellen van je ogen. Hoe oud zullen we geweest zijn? Negentien? Ja, het was in 2000, ik zat in mijn tweede jaar filosofie. Die gasten van het Cultuurcafé hadden Hofsteder naar Brussel uitgenodigd voor een lezing. De helft van hun jaarbudget was opgegaan aan zijn honorarium, naar het schijnt. Om het de Grote Schrijver die avond zo aangenaam mogelijk te maken, hadden ze een aantal reine maagden opgetrommeld, voor zijn ditjes en zijn datjes. Ik moest voor zijn whisky zorgen, Mieke, mijn beste vriendin, was meneer zijn chauffeur, in de Saab van haar vader. Alles liep die avond zoals het moest. Mieke pikte Hofsteder op bij het station, bracht hem naar het Métropole—nee, hij was alleen—en haalde hem weer op voor de lezing. Hij zat achterin, zoals in een taxi. Hij behandelde Mieke ook helemaal als een taxichauffeur, zei ze. Maar goed, wat had ze anders verwacht? Pas helemaal op het eind van de avond, nadat hij nog was doorgezakt met een paar ouwe gabbers en Mieke hem terugbracht naar het De Brouckèreplein, begon hij een tikje meer aandacht aan haar te besteden.’
‘Hij vroeg haar mee naar zijn kamer.’
‘Precies. Ik zie dat jij exact hetzelfde gedaan zou hebben. Hij zei: even maar, om de receptioniste te overbluffen. Omdat die bitch aan de balie zijn naam niet had herkend. Mieke vond dat eigenlijk wel grappig, dus ze maakte geen bezwaar toen hij haar een arm gaf en een beetje overdreven op haar leunde. Ze dacht: ach, zo’n onschuldige oude baas. En eigenlijk was het ook wel een mooi verhaal voor haar vriendinnen.’
‘Hoe oud was hij toen?’
‘64? 65? Op zijn kamer wilde hij per se een gedicht aan haar voorlezen. Nee, niet van hemzelf, iets van Baudelaire. Il faut toujours étre iure, misschien ken je het wel: de poésie, de uin ou de uertu. En toen ineens, terwijl ze met haar rug naar hem toe stond om de overgordijnen dichtte schuiven, zoals hij had gevraagd, sloeg hij zijn armen om haar middel, tilde haar rok op en probeerde haar slipje naar beneden te trekken.’
‘Nou nou. Dus geen uertu.’ Misschien had ik verontwaardigder moeten reageren, maar ik kon het niet helpen: ik vond het een pikant verhaal.
‘Ja, nou nou. Natuurlijk wilde Mieke maken dat ze wegkwam, maar Hofsteder smeekte haar of ze nog even wilde blijven. Hij wilde haar niet verkrachten, dat moest ze vooral niet denken. Hij had gewoon eens willen testen of het lukte.’
‘Wat lukte?’
‘Wat Georges Simenon had geflikt. Die had in zijn leven 10.000 vrouwen gehad, zei hij. En hij vertelde dat die op een keer gewoon een kamermeisje had genomen, zonder inleiding, van achteren, en hoe ze alleen maar had gezucht en gezegd had: ‘Mais monsieur…’’
‘En toen?’
‘En toen ging hij op de rand van zijn bed zitten en viel als een blok in slaap. Mieke heeft het me achteraf zeker vijf keer verteld. Ze had nog altijd spijt dat ze zijn pantalon niet had uitgetrokken en een foto had gemaakt van de schrijver in zijn onderbroek.’
Ellen pakte een rekenmachientje en begon iets belangrijks uit te rekenen voor een leverancier. ‘Snap je nu een beetje waarom ik niet zo tuk ben op een privé-audiëntie? Ga jij maar rustig alleen. De kans dat de oude sater jou naar zijn kamertje zal willen lokken is vrij klein.’
Ik stommelde bedremmeld de trap af, omdat ik dacht dat ik de telefoon had gehoord bij de receptie. Het was Hofsteder. Voor zijn doen klonk hij bijzonder joviaal.
‘Thomas? Met Charles. Ben je al hersteld van mijn discours van gisteravond? Ik mag het hopen. Herinner je je nog mijn klaagzang over dat gestolen manuscript? Wil je me een lol doen, jongen? Kun je het even voor me oppikken voor je hier naartoe komt? Wat? O, gewoon afpakken. Je verkoopt hem een lel voor zijn kop en daarna hou je een vlam tegen zijn voetzolen. Of beleefd vragen, het dondert niet. Heb je iets om te schrijven, dan geef ik je zijn adres!
EEN MEESTERWERK IS ZOEK
Na de Incaschat der Cordillera en de legendarischegoudkist van kapitein Kidd heeft de literaire wereld er sinds gisteren een nieuwe mysterieuze legende bij gekregen. Uit absoluut goed ingelichte bron vernemen we dat ons veelvuldig gefotografeerde goudhaantje uit de Coupure een beetje slordig is geweest met zijn meesterwerken. Charles toch, waarom moet ge in godsnaam zo dikwijls verhuizen? Op de vlucht voor de attenties van uw groupies misschien? Of was het voor de openstaande rekeningen van uw whisky’s in de Boomerang? In ieder geval, weg is weg: het zoveelste Hofstederboek zal voorlopig het licht nog niet zien. Dat komt ervan als ge uw bewonderaars aan het verhuizen zet in plaats van een deftige jirma het vuile werk te laten doen.
Naar het schijnt is de auteur helemaal ondersteboven van de verdwijning van zijn manuscript. Of moeten we zeggen: de diefstal?
‘Al dat werk,’ horen ze hem zuchten, ‘en het was weer eens geniaal geweest…’
We twijfelen er niet aan, beste Charles. Kop op. Hopelijk zien die dikke nekken in de Scheldestad u even graag als wij. En als we het meesterwerk terugvinden, komen we het persoonlijk brengen. Zover ligt Antwerpen nu ook weer niet van Gent.
V. Veer
(De Dageraad, 4 augustus 1981)