Dertig

Zondag 21 oktober 2008, 11.30 uur

Ik had geen kans om dieper op Davids opmerking in te gaan. Ik dacht alleen: Catherines broer? Hoezo? Zou Catherines broer Hofsteders dreigbrieven hebben geschreven? En zo niet, wie dan wel? Wie haatte Charles zo erg dat hij ervoor naar de Middellandse Zee was afgereisd om zijn laatste, ongefrankeerde dreigement persoonlijk bij hem in de bus te steken? Aan vijanden had Hofsteder geen gebrek. Ik kon rustig vijf of zes kandidaten opnoemen die in aanmerking kwamen voor de rol van koningsmoordenaar. De oude Grieken brachten bewondering op voor wie de leider van een land vermoordde, als hij hem maar openlijk had beschuldigd van tirannie. Maar was Hofsteder een tiran? En was moord niet altijd verwerpelijk, zelfs al waren de motieven ervoor begrijpelijk en excusabel?

‘Thomas, ik blijf je maar voorstellen aan interessante mensen. Dit is Marcel De Sutter.’

Hofsteder had zijn hand op de schouder van de journalist gelegd alsof hij een oude vriend was, met wie hij een leven lang lief en leed had gedeeld. De Sutter knoopte zijn jasje open (zijn hemd spande om zijn buik) en stak zijn hand naar me uit. Hij was slecht geschoren en hij was die ochtend duidelijk te zuinig geweest met zijn deodorant.

‘Ik ken u van uw programma,’ zei hij met een valse glimlach. ‘Wanneer zien we nog eens iets van u op de treurbuis?’

Het was exact de opmerking die ik van hem had verwacht, op een toon die het midden hield tussen spotzucht en geslijm. Ik kon me heel goed voorstellen waarom Charles een diepgewortelde afkeer van hem had. Ik mompelde iets over een sabbatjaar en veegde—zonder dat hij het zag—mijn hand af aan mijn broek.

‘Bent u ook hier om de meester te huldigen?’ ging De Sutter door. Eigenlijk zei hij ‘guldigen’ en ‘gier’. Als deze man Hofsteders dreigbrieven had geschreven, zou ik Charles met plezier tegen hem verdedigen.

‘Hou toch op, Marcel,’ kwam Hofsteder tussenbeide. ‘Om hem te honen en te bespotten, zul je bedoelen?’

‘Je zult het zien: om twaalf uur maken ze bekend dat Harry Wu hem heeft, met zijn boek over de strafkampen. Het Westen heeft China veel te veel krediet gegeven in verband met de Olympische Spelen. Dan gaan ze extra dwarsliggen in Stockholm.’

Hij zette de radio aan, blijkbaar op France Culture, want de omroeper kondigde een kort stuk aan van Jean-Sébastien Bach, een koraal uit een van zijn cantates, als ik het goed had gehoord.

We keken allemaal tegelijk op onze horloges. Het was kwart voor twaalf. Hofsteder ging languit op de bank liggen en dirigeerde het stuk met twee vingers mee, zijn ogen gesloten. Niemand durfde wat te zeggen, laat staan dat hij de kamer uit waagde te lopen. Alleen Marcel wenkte zijn gelegenheidsfotograaf en fluisterde hem iets in zijn oor. David begon meteen aan zijn camera te prutsen. Ik zag het artikel met de foto in Vlaanderen al op de voorpagina staan: ‘Gefrustreerde Hofsteder beschuldigt Zweedse Academie van politieke manoeuvres’. Ik hoopte maar dat Charles terdege besefte welke gifslang hij in huis had gehaald.

Pas toen het herkenningsmelodietje van het twaalfuur-nieuws begon, kwam onze gastheer overeind zitten.

‘De weddenschappen zijn open,’ zei hij geamuseerd. ‘Wie stemt voor de Chinezen?’

‘Sst!’ siste Marcel. Hij kwam pal bij de radio staan en fronste zijn voorhoofd om het snelle Frans beter te kunnen verstaan. De Nobelprijs was blijkbaar geen wereldnieuws. De omroeper begon meteen omstreden uitspraak van de Amerikaanse president, ging verder over een nieuw verkooprecord van een schilderij van Francis Bacon, en eindigde met de aankondigingvan een optreden van het West·Eastern Divan Orchestra van David Barenboim, die avond in Lyon.

‘Natuurlijk niet. Wat ben ik dom!’ Hofsteder sloeg met zijn vlakke hand op zijn voorhoofd. Van ieder ander had ik de geste theatraal en aanstellerig gevonden, maar niet van hem.

‘Geen Nobelprijs vandaag, jongens. Opa heeft zich vergist. David, het spijt me verschrikkelijk dat ik je voor vandaag heb uitgenodigd. Waar was ik met mijn verstand? Het is zondag! Die oude heren van de prijs zitten vandaag natuurlijk allemaal in hun zwartekousenkerk.’

‘Maar de 21ste is toch een vaste traditie?’ pruttelde Marcel tegen. ‘Ze maken de prijs altijd op de 21ste bekend. Misschien om één uur?’

‘Nee, Marcel. Het is net als bij de hoeren. Jamais Ie dimanche.’ Hij keek me vragend aan.

‘Neuer on Sunday’, zei ik. ‘Melina Mercouri.’

‘Zeer goed, Thomas. Weet je ook het jaar?’

‘Nee. De jaren’60?’

‘Bull’s eye. 1960, op de kop. Regisseur: Jules Dassin. Een oscar voor Manos Hadjidakis, voor de filmmuziek. Wacht, ik zet de cd even op.’ Net toen hij in zijn platenrek begon te zoeken, ging de telefoon.

Charles keek om zich heen of Catherine in de buurt was, zuchtte en wuifde ongeduldig in onze richting.

‘Wil er iemand opnemen, alsjeblieft?’

Ik was het eerst bij het toestel. Een diepe mannenstem stelde zich voor en vroeg naar ‘de heer des huizes’. Ik zwaaide met de hoorn.

‘Henry Muller voor jou, Charles.’

Charles nam de hoorn van me over. Ik zag hoe Marcel De Sutter onder de indruk was. Harry Muller was de beroemdste romanschrijver van Nederland. Misschien hadden we uit beleefdheid niet moeten meeluisteren, maar we stonden per slot van rekening allemaal op een paar meter van het toestel.

‘Henry?’ Hofsteders gezicht betrok, maar we hoorden hoe hij de ergernis uit zijn stem probeerde te houden. ‘Je meent het! Wanneer? Ben je daar zeker van? Godverdomme, hoe is het mogelijk!’ Ik zag hoe de vingers van zijn linkerhand zich uitspreiden als een kwaaie klauw en toen weer samenbalden alsof ze een vuistbijl vastklemden. We zagen het allemaal. ‘Herr Doktor Haselstrauch…En wat zegt hij zelf? Ja, dat zal wel. Godverdomme, Henry, nu kunnen wij er wel definitief naar fluiten, niet? Ja, één miljoen, maar het gaat niet om het geld, dat weet jij toch ook? Ja, zeg hem dat hij meteen naar de Cöte moetkomen, ik trakteer in het Negresco. Wel, wel, wel…Weet je nog: Parijs? Dus Cis heeft het dan toch gehaald. Goed dat je me gebeld hebt, Henry. Ja, dat doe ik. Jij ook.’

Hij legde neer, keek een ogenblik door het raam naar buiten. Toen, alsof hij helemaal alleen in de kamer was, liep hij de gang in. We hoorden hem allemaal zo duidelijk als wat en we keken elkaar aan alsof God net aan ons verschenen was.

‘Cath! Catherine! Ha, daar ben je.’ Hij hijgde alsof hij net een honderd meter horden had gelopen. ‘Je raadt nooit wie ons net gebeld heeft. Henry! Ja, Henry Muller uit Amsterdam. Groot nieuws. Cis heeft hem, hij heeft het hem zelf gezegd. Cis, Cis Haselaar gaat morgen de Nobelprijs krijgen voor Literatuur. Mijn God, nu zal die jongen pas echt onuitstaanbaar worden.’

DRIE MUSKETIERS

Dit is een historische foto…Parijs, 1965. Charles Hofsteder, Henry Muller en ik, nauwelijks een paar jaar na onze debuutromans. Kijk toch, die zelfverzekerdheid, die arrogantie, zelfs in die sjofele regenjassen. En wat waren we nog jong en mooi! We hadden gezworen de wereld te veroueren, de Nobelprijs: voor minder zouden we het niet doen, we waren de drie musketiers! Ik weet nog hoe ernstig Henry keek toen hij het zei: voor zijn zeventigste zou hij hem hebben. Hij was Athos. Charles lachte alleen maar, alsof hij toen al voor zichzelf had uitgemaakt dat hij best genoegen wilde nemen met bloedmooie vrouwen, dure pakken en chique hotels, zoals Aramis. En ikzelf? Ik denk dat ik van ons drieën altijd degene ben geweest met de minste ambitie. Reizen, dat vond ik toen al heel belangrijk. En mijn vrijheid, maar dat zal wel typisch zijn voor elke artiest. Typisch voor Porthos ook.

(bijschrift bij een foto uit Op reis door mijn leven, van Cis Haselaar, 1994)