Tien
Zaterdag 11 oktober 2008, 15.30 uur
Volgens mijn Guide du Routard was Villefranche-sur-Mer zo’n beetje het vakantiedorp van Nice, zeg maar het Mariakerke-Bad van Oostende. Niçoises en Ni&ccdeil;ois die een hele dag hadden gewerkt in hun rumoerige, dynamische stad, gingen ‘s-avonds of in het weekend ver van alle drukte uitblazen of een visje eten bij hun kleine buur. Vanuit Villefranche liep een charmante wandelweg naar Beaulieu en nog verder naar Le Gap Ferrat en zelfs nu in oktober, had ik er ‘s middags in zee nog oude, verrimpelde badgasten gezien of stellen die een boek zaten te lezen op het smalle keienstrand. In de smalle straatjes die van de Quai tegen de heuvel omhoogliepen waren de gebruikelijke kunstgaleries gevestigd, met afschuwelijke schilderijen voor de toeristen, in schreeuwerige kleuren. Er was de Chapelle Saint-Pierre en de indrukwekkende Citadel, een fort uit de zestiende eeuw, waar de Villefranchers hun stadhuis en een paar kleine musea hadden ondergebracht, omringd door enorme gedempte grachten, waar ze hun auto’s parkeerden.
Met mijn benen over de rand van de kaaimuur had ik Ellen gebeld, maar haar opnieuw niet thuis getroffen. Daarna had ik nog zitten lezen tot het kil en donker werd. Net toen ik op mijn hotelkamer op het piepkleine tv’tje naar een reportage over Français Mitterrand wilde gaan kijken, belde ze terug. In het kort vertelde ik haar over de voedselvergiftiging in La Vie en Rose. Het deed me plezier dat haar stem bezorgder klonk dan normaal.
‘En jij had niks? Jij had toch ook oesters genomen, had je gezegd?’
‘Ja, ik snap het niet. Ijzeren maag waarschijnlijk.’
‘Mmm. En het was Hofsteder die je naar het restaurant had gestuurd?’
‘Ja, hoezo?’
‘Pas op voor die man, Thomas. Laatje niet voor zijn karretje spannen. Hij is zo slim als jij en ik samen. Ga je het hem vertellen, van zijn vrouw?’
‘Ik dacht van niet. Het zijn mijn zaken niet.’
‘Haal zijn boekenkast leeg en kom maar gauw terug naar huis. Morgen zijn mijn Italianen weg. Dan geven we de librairie hier een goeie winterbeurt. Hou je nog van me?’
‘Wat is dat voor een belachelijke vraag?’
‘Oké, dan wil ik ook een winterbeurt.’ En ze hing lachend op.
Ik sloeg het dekbed van mijn eenpersoonsledikant op en keek angstig uit naar verdachte zwarte puntjes in de lakens. Tot mijn opluchting vond ik er geen.
Luizennest. Waarschijnlijk had Catherine het als een literaire metafoor bedoeld. Zoiets als slangenkuil. Of adderkluwen.