2        Hoe herken je een depressie?

Hoewel een op de vijf Nederlanders in zijn leven een depressie mee zal maken, blijkt dat de bekendheid met het fenomeen depressie erg gering is. Een op de zes ondervraagden bij een NIPO-onderzoek naar depressies, wist geen enkel kenmerk van depressie te noemen. Van de mensen die aan een depressie lijden, zoekt veertig procent geen hulp. Voor een deel komt dat natuurlijk omdat zij menen dat ze het ook zonder hulp wel zullen redden. Vooral sommige mannen schijnen het moeilijk te vinden om hulp te vragen. Ze zien een depressie als een teken van zwakte en zijn geneigd om depressieve symptomen te onderdrukken door extra hard te werken of door te drinken en ze benoemen hun depressieve klachten als ‘overwerktheid’ of ‘burn-out’. Waarschijnlijk komt het mede hierdoor dat er zoveel meer depressies bij vrouwen gediagnosticeerd worden dan bij mannen. Vrouwen zoeken eerder hulp en zijn duidelijker over hun depressieve gevoelens. Een deel van de niet-hulpvragers is zich echter helemaal niet van zijn stemmingsstoornis bewust.

De symptomen

Het vervelende is dat je in het begin een depressie vaak helemaal niet herkent, zelfs al ben je redelijk op de hoogte. Bij het woord depressie denken veel mensen aan somberheid. Die somberheid hoeft echter, zeker in het begin, helemaal niet op de voorgrond te staan. Zelf ben ik, als het een tijd goed met mij is gegaan, vaak ook vergeten hoe het ook alweer precies was. En dan herken ik de depressie niet altijd meteen. Mijn man en ik worden er wel steeds beter in. Zoals beschreven in de criteria van de DSM-IV is een stemmingsverandering wel een vereiste om tot de diagnose depressie te komen: de persoon is down, vlak, terneergeslagen, ongelukkig, of er is sprake van interesseverlies en verlies van plezier in bijna alles.

Interesseverlies

Hoe het begint? Vaak verdwijnt het eerst de interesse in activiteiten en in de mensen om je heen. Je merkt dat je mat wordt. Dingen die je eerst met veel enthousiasme deed, lijken ineens een stuk minder belangrijk en leuk, ze verdwijnen naar de achtergrond. Je ziet de zin er ook helemaal niet van in. Dus waarom zou je het doen? Die afwas is er morgen ook nog wel. De krant is toch alle dagen hetzelfde. Wie wordt er nu zo heel veel beter van als ik mijn badkamer juist vandaag schoonmaak? En wat zou ik nu eigenlijk wél nuttig of leuk vinden om te doen? Geen idee, eigenlijk heb ik helemaal nergens zin in. Alles lijkt doelloos. Nergens plezier in, ook niet in mensen. Ik kan niet meer genieten. Dus blijf ik zitten. Denken over wat ik zou kunnen doen áls ik iets zou doen. Het is een gevoel van toenemende onrust, zonder dat er een verlossende actie op volgt.

Piekeren

Piekeren lukt echter moeiteloos. Je blijft uren tobben over hetzelfde probleem. Het lijkt alsof je gedachten in een eindeloze carrousel zijn beland. Rondje na rondje komen dezelfde beklemmende zinnetjes voorbij. ‘Ik vind mijn werk niet meer leuk, bovendien kan ik het niet, ik kan de verantwoordelijkheid niet aan, ik moet hier weg, ik wil het niet meer, hoe kom ik hier weg, ik vind het niet leuk, bovendien functioneer ik niet goed, als ik nu wegga, merken ze niet dat ik het eigenlijk niet meer aankan, maar waar moet ik heen? Ik hou het niet vol, ik wil hier weg, ik moet hier weg, iedereen ziet dat het slecht met mij gaat, maar waar moet ik heen?’ En zo nog heel, heel lang verder. Soms kan dergelijk gepieker de vorm aannemen van een obsessie. Je kunt al je aandacht, al je energie, al je gedachten nog maar aan één onderwerp wijden. Je omgeving wordt er stapelgek van en jijzelf ook op den duur. Uiteindelijk wordt het een soort bewustzijnsvernauwing, die heel beklemmend kan zijn en waartegen naar mijn idee vooral medicijnen helpen, want het stadium ‘hou eens op met dat gedoe’ ben je dan allang voorbij.

Slaapstoornissen

Het zou fijn zijn als je na zo’n dag piekerarbeid goed zou slapen, maar nee. Beginnende depressies manifesteren zich juist vaak door veranderingen in het slaappatroon. Kort/slecht slapen, heel vroeg wakker worden of juist veel te veel slapen, zoals bij de winterdepressie. Tegenwoordig herken ik mijn beginnende depressies vaak het eerst aan een andere manier van slapen. Ik heb het gevoel dat ik niet diep genoeg meer slaap, mijn bewustzijn lijkt zich steeds ergens aan de oppervlakte van de slaap op te houden, en tussendoor word ik ook nog eens vaak wakker. Ook kan het gepieker ’s nachts doorgaan, niet in de vorm van vervelende gedachten, maar wel door een soort rondtollen van een woord dat steeds terugkomt of een droombeeld waaraan ik lijk te blijven vastzitten. Zeg maar een soort koortsdromen, maar dan zonder koorts. Sommige mensen gaan meer drinken, in de hoop dan beter te slapen. Een heilloze poging, want ook van veel alcohol ga je oppervlakkig en slecht slapen. In haar boekje Klein leed schrijft Betsy Udink hierover: ‘Ik moet het kunnen, ieder normaal mens kan het, alle dieren kunnen slapen, alleen ik niet. Mijn gedachten gaan oncontroleerbaar hun eigen gang. Ik kan ze niet vangen, ik kan ze niet vastpakken en opvouwen en met het vuilnis meegeven.’

Doemgedachten

Het zou fijn zijn als je na zo’n rotnacht prettig wakker zou worden, maar dat blijft valse hoop. Tijdens de depressie kan de stemming op een dag nog flink schommelen en de ochtend is zelden de beste periode. Na zo’n rommelige nacht word je al moe wakker, vaak met een gevoel van grote wanhoop. Alles is bezig fout te gaan. Het kan alleen nog maar erger worden. Er is altijd wel een actueel probleem (dat je normaal gesproken prima aan zou kunnen) dat nu uitgroeit tot iets van weerzinwekkend formaat. Financiële zorgen hebben me wel aan het denken gezet over mijn toekomstig leven als zwerfster, een verschil van mening in de relatie leek alleen nog maar te kunnen leiden tot een scheiding. En dat werk? Nu ja, daar moest ik toch al weg!
De doemgedachte kan heel zwaar op je rusten. Angst en paniek. Ogenschijnlijk gaat alles in je leven prima. Maar die dreiging. Als een zwaard van Damocles hangen je toekomstige mislukkingen te wachten. Want er gaat iets fout. Er is iets mis. Je weet alleen nog niet precies uit welke hoek de doodklap zal komen. Wat in deze situatie het best helpt, is eenvoudig: opstaan. Tijdens het douchen en aankleden beweeg je voldoende om het serotoninefabriekje weer aan het werk te zetten, er komen andere prikkels binnen dan alleen het slaapkamerbehang, en er worden in de meeste gevallen ook weer eisen aan je gesteld (werk, sociale contacten), zodat je langzaam op gang komt en weer wat meer van deze wereld wordt.

Humeurigheid en stemmingsschommelingen

Behalve dit nare begin van de dag kan de stemming ook nogal fluctueren. Bij mij is de namiddag (schemering) vaak ook nog een fors dieptepunt, terwijl ik mij ’s avonds het best voel en daardoor (te) lang opblijf om van die goede momenten te genieten.
Ook irritatie kan een aanwijzing zijn voor depressie. Opmerkingen van anderen die steeds weer verkeerd lijken te vallen, veel minder geduld kunnen opbrengen dan anders, een aanhoudend slecht humeur, al dan niet met heel boze uitvallen, overgevoeligheid voor lawaai, schrikachtigheid. (Er is verdomme helemaal niks met mij, hoe kom je erbij, IK HEB GEWOON EEN ONTZETTEND SLECHT HUMEUR!) Ik ken iemand die ongeremd kan doormopperen over hoe slecht alles in dit land geregeld is, de politiek, het koningshuis, noem maar op. Bij hem is dat een duidelijke aanwijzing dat het mentaal wat minder gaat. Wetenschappers als dr. Fava van Harvard en de Nederlandse professor Herman van Praag onderscheiden een subtype depressie, waarbij het moeilijk kunnen beheersen van angst en boosheid en een verlaagde stresstolerantie op de voorgrond staan. Sommige depressieve mensen die verder toch een vrij gematigd temperament hebben, kunnen last hebben van plotselinge woedeaanvallen ten gevolge van een serotonerge verstoring.

Veranderde voedingsgewoonten

Mensen met een klassieke depressie gaan minder eten. Alles smaakt naar karton, of zelfs dat niet eens, en ook het plezier in eten verdwijnt. Er zijn echter ook vormen van depressie waarbij de behoefte aan voedsel, en dan met name koolhydraatrijke voedingsstoffen, juist groter wordt, met als gevolg ongewenste gewichtstoename. Ook snoep, vooral chocola, doet het goed in de serotoninehuishouding.
Chocoladepudding staat voor mij gelijk aan een levensreddend antidepressivum. Mensen die gevoelig zijn voor de dempende werking van alcohol of drugs kunnen als vorm van zelfmedicatie meer gaan gebruiken om zich toch nog een beetje prettig te voelen. Hierdoor kan een verslaving ontstaan, die de depressie maskeert.

Vermindering van sociale contacten

Een vriendin van mij merkte op dat ik iedere keer als wij elkaar ontmoetten, zei dat het ‘iets beter’ ging, dus dat het inmiddels wel buitensporig goed moest gaan. Ik antwoordde toen dat ik in tijden dat het slecht gaat niets laat horen. Depressieve mensen hebben de neiging zich terug te trekken. Als je toch al somber en tobberig bent en daardoor een beetje in een eigen wereld leeft, is het contact met anderen steeds minder aantrekkelijk. Want waar moet je het over hebben? Er valt niets leuks te vertellen en op je ellende zit niemand (zeker niet bij voortduring) te wachten. Je hebt het gevoel dat je eruitziet als een dweil: oud, ziek en futloos (en vaak is dat ook zo). Je denkt dat je een ander niets te bieden hebt wat de moeite waard zou kunnen zijn. Daar komt nog bij dat de ander ineens ook een stuk minder leuk lijkt: de hele mensheid maakt een afwerende, treurige en miezerige indruk. Overal zie ik mislukkelingen, die ook maar doormodderen op weg naar het einde en dan zijn ze ook nog vaak irritant en luidruchtig. En als ze echt vrolijk zijn, lijken ze helemaal van een andere planeet te komen. Je blijft dus liever thuis, zonder telefoon en soms zelfs in bed. Als je je toch onder de mensen moet begeven, houd je bij voorkeur je mond. Veel moeite kost dat niet, want het lijkt wel of je steeds minder tekst krijgt in dit drama. Ik heb dagen op mijn werk meegemaakt, waarbij ik niet veel verder kwam dan ‘goedemorgen’ en ‘prettige avond’.

‘Depressieve mensen zijn geen leuke mensen. Ze zijn chagrijnig, geprikkeld en hebben – dat is de aard van hun aandoening – nergens lol in. Ze huilen. Ze maken verwijten. Ze doen zielig. Ze zijn constant met zichzelf bezig. Het is de schuld van de hele wereld. Hadden ze maar zus gedaan of hadden ze maar niet zo gedaan, was de wereld maar niet zo slecht. Waren ze maar nooit geboren. Waren ze maar dood. Niemand houdt van hen.’

Uit Klein leed van Betsy Udink.

Verlies van seksuele interesse

Bij een depressie kan ook de seksuele behoefte aanzienlijk afnemen. De behoefte aan aanraking weer niet, want je houdt wel de behoefte om getroost en gekoesterd te worden.

Schuldgevoelens

Over je falen als huis- en bedgenoot, als ouder, als werknemer, ja, eigenlijk helemaal als mens, kun je je ook behoorlijk zorgen maken. Je schiet nogal tekort als je er als zo’n vreugdeloos, tobberig en zwijgzaam geval bij loopt en anderen kunnen – hoe geduldig ze ook zijn – vaak maar moeilijk verbergen dat je op dat moment inderdaad niet het leukste gezelschap bent. Foute dingen die je gedaan hebt, worden alsmaar fouter en je loopt het risico te gaan denken dat je je omgeving alleen maar tot last bent, en dat je dus zwaar overbodig bent geworden…

Alles grijs

Een depressie ontstaat sluipend, zo verdwijnt ook de kleur langzaam uit je leven. Het lijkt alsof alles steeds valer en grijzer wordt, letterlijk. Nu gaat het geleidelijk, niet alsof je de tv op zwartwit hebt gezet. Maar toch!
Vaak merk ik het verschil pas goed wanneer ik dan weer aan de medicijnen ga. Dan blijkt het leven ineens weer een feest van kleur te worden. Alles sprankelt en spettert als een uitbundig boeket, warme tinten, diepe kleuren, je geniet weer van die vrolijke boekenruggetjes. Met kleur is het leven beslist mooier.

Oogklepjes op

Wanneer mijn depressie in de herfst op volle toeren raakt, lijkt het of mijn blikveld inkrimpt, zoals bij een paard met oogkleppen. Lange tijd dacht ik dat deze observatie zich tussen mijn oren bevond. Totdat ik ergens las dat het blikveld inderdaad kleiner wordt, en daarmee wordt de donkere ‘dode hoek’ dus wel degelijk groter. Bovendien ben ik, kopschuw voor contact, ook nog eens geneigd oogcontact te vermijden en alleen maar naar de grond te kijken.

Besluiteloosheid

Mensen met een depressie hebben vaak aanzienlijke moeite met het nemen van beslissingen. En die hoeven helemaal geen ingewikkelde levensproblemen te betreffen. Ook de keuze van het toetje kan al een immens vraagstuk zijn. Mijn man merkte eens op dat ik voor het schap met de zuivelproducten stond alsof het een boekenkast was, waaruit ik een verantwoorde keuze moest maken. Boodschappen doen kost door dit gepuzzel veel meer tijd en geeft soms ook frustratie of lichte paniek, als je er echt even niet uitkomt. De kans dat je voor een dralende winkeldief wordt versleten, is zeker aanwezig.

Veranderd tijdsbesef

In een depressie lijkt de tijd bijna tot stilstand te komen. Dagen duren ten minste drie keer zo lang als je gewend bent, misschien nog wel langer. Ik heb wel met afschuw naar de klok zitten staren, omdat ik niet kon geloven dat vijf minuten werkelijk zo waanzinnig lang duurden. ‘Hij moet stilstaan, die klok, dit bestaat niet.’ Aan de klok bleek het niet te liggen.
Dagen die toch al niet zo prettig zijn en werkdagen die je op je tenen of je tandvlees doorbrengt, worden zo nog eens extra lang.

Even een literair citaat. Milan Kundera schrijft in De grap:

‘Het was niet de tijd waar ik vroeger mee te maken had gehad, tijd in de vorm van werk, liefde, alle mogelijke inspanningen, een tijd die ik argeloos accepteerde omdat hij zich niet opdrong en zich discreet verborg achter mijn activiteiten. Nu kwam hij in al zijn naaktheid, met zijn ware en oorspronkelijke gezicht, en dwong me hem bij zijn ware naam te noemen (want nu leefde ik in de pure tijd, de pure lege tijd), om hem geen moment te vergeten, om hem steeds in mijn gedachten te dragen en voortdurend zijn gewicht te voelen.’

Vertraging

Niet alleen de tijd gaat langzamer, ook jijzelf lijkt een vertraging te hebben ondergaan. Gedachten moeten van heel ver komen en bewegen zich stroperig naar buiten, je praat langzamer, beweegt trager. Mijn man zegt dan:‘Je staat weer een tandje lager.’ Dat ik langzamer ben, heb ik zelf niet eens zo in de gaten, maar ik merk wel dat gesprekken allemaal net iets te snel gaan en dat ik de televisie niet meer kan bijhouden. Lezen wordt ingewikkelder, ook al omdat je er zelf steeds tussendoor zit te piekeren. Maar ook het begripsvermogen lijkt het wat af te laten weten. Om over het geheugen nog maar te zwijgen.

Negatief zelfbeeld

Op grond van het voorgaande mag wel duidelijk zijn dat je in een depressie ook met je ego op steeds slechtere voet komt te staan. Want ook voor jezelf ben je geen prettig gezelschap. Het gevoel dat je voortdurend disfunctioneert kan heel pijnlijk zijn, vooral als je buiten je depressieve perioden wel een capabel en punctueel mens bent. Zelf zie je natuurlijk ook die kringen onder je ogen wel, de hangende oogleden (bij mij is een extra huidplooi boven het ooglid zichtbaar die er in goede periodes niet is), die doffe, wanhopige, starende blik.
Je wordt een beetje slonzig. Een paar dagen achter elkaar dezelfde kleding dragen, blijkt een gevoel van veiligheid te geven: dit is een beproefde combinatie, hier hoef ik niet meer over na te denken. Je trekt ook rustig ‘rare’, een beetje armoedige kleding aan, omdat je nu eenmaal het gevoel hebt op een eiland met geheel eigen kledingvoorschriften te zitten. (Bijbehorende gedachte: je ziet er niet alleen raar uit, je kunt ook niets. En het komt nooit meer goed.)

‘Ik heb dat, geloof ik, met andere depressieve mensen gemeen, dat mezelf extreem op de kop zitten, de huid vol schelden, nooit eens een goed woordje voor mezelf over hebben, nooit eens met mezelf in mijn sas zijn. Een schouderklopje kan er niet af. Niks is goed genoeg, hoe ik me ook uitsloof, het kan en moet altijd beter.’

Uit Klein leed van Betsy Udink.

Disfunctioneren

Depressieve mensen lijken inderdaad nogal perfectionistisch te zijn, ze willen alles goed doen en door iedereen aardig gevonden worden. Als je depressief bent, gaat dat niet. Je kunt niet meer goed nadenken. In je hoofd lijkt een onontwarbare kluwen te zitten, waar alle input ogenblikkelijk in verstrikt raakt. Je hebt geen greep meer op de dingen, ordening ontbreekt en je wordt paniekerig als je die ordening toch probeert aan te brengen.
Ik heb huilend staan afwassen, omdat ik niet meer in kaart kon brengen hoe ik die berg vuil serviesgoed van de ene kant schoon en droog naar de andere kant van het aanrecht zou kunnen krijgen. Het leek een onmogelijke klus geworden.
Bij de lichttherapie sprak ik eens een mevrouw die huilend had staan strijken. Veronderstelling: er wordt door depressieve lieden vast heel wat afgesnotterd tijdens het huishouden.

Concentratiestoornissen en vergeetachtigheid

Concentratiestoornissen en vergeetachtigheid maken je steeds ongeschikter voor het arbeidsproces. Ik kan me een situatie herinneren waarbij het door mijn afwezigheid nauwelijks meer tot me doordrong dat er tegen mij gesproken werd. Zodra ik me dat realiseerde, moest ik vragen:‘Wat zeg je?’ De informatie uit zo’n zin kon ik door gebrekkige concentratie en vergeetachtigheid nooit in één keer bevatten. Ik moest dus nog een keer vragen: ‘Wat zeg je?’ En dan moest er ook nog een adequaat antwoord van mij op volgen. Zulke mensen horen in de ziektewet! Maar dan moet je natuurlijk wel zelf eerst toegeven dat het echt niet meer gaat.

Gevoelloosheid

Vanuit somberheid en huilerigheid kan de depressie, zeker als er sprake is van een ernstige vorm, uiteindelijk in het niet-kunnen-voelen uitmonden. Alles wordt steeds doodser, doffer en leger. En ook emoties die vroeger bovenop lagen – liefde voor anderen, verdriet om pijnlijke verliezen – zijn niet meer voelbaar. Je hebt het gevoel te willen huilen, maar het gaat niet meer. Het gemis van deze vorm van menselijkheid is echter wel pijnlijk, wat een beetje paradoxaal is.

Lichamelijke klachten en moeheid

Mensen met depressies hebben vaak lichamelijke problemen: hoofdpijn, buikpijn, hartkloppingen, spier- en gewrichtspijnen, kleine infecties, enzovoort. Soms uit de depressie zich zelfs voornamelijk als een lichamelijke aandoening, waarvoor dan geen duidelijke aanwijzing kan worden gevonden. En dan beland je via een omweg toch nog in het zogenaamde psychische circuit. ‘Ik ging in therapie omdat mijn huisarts er gewoon geen lichamelijke verklaring voor kon vinden dat ik zo vaak lichte griepklachten had en ook omdat ik niet begreep waarom ik zo gespannen was,’ zegt John Cleese in het boek Hoe overleef ik mijn familie, dat hij schreef samen met Robin Skynner. Ook ernstige moeheid en burn-out kunnen mensen uiteindelijk bij de psychiater doen belanden.
Moeheid is een van de kenmerkende symptomen van een depressie. Je wordt moe wakker, voelt je te moe om een stap te verzetten, je armen en benen voelen loodzwaar aan, je slaapt ook nog eens slecht en uiteindelijk ben je zo ontzettend moe dat je eeuwig zou willen slapen.

Suïcidaliteit

Een depressie is geen ‘gezonde ziekte’. Je wordt er op alle levensgebieden door aangetast, en hoe rooskleurig je bestaan objectief gezien ook mag zijn, een echte depressie voelt aan als een dwingend psychisch lijden. Een letterlijk psychische pijn. Als er voor dat lijden ook nog eens geen aanwijsbare reden is, is dat helemaal onverdraaglijk. Waarom moet ik mij voelen en eruitzien als iemand die op weg is naar het schavot, terwijl ik best een prettig leven heb? Er kan een moment komen dat je het niet meer aankunt. Zo wil je niet leven, zo kun je niet leven, het is niet vol te houden. Het heeft geen zin meer. Niet voor jou en niet voor je omgeving. Je gaat piekeren over manieren om ermee op te houden. Kreeg je maar een dodelijke ziekte, dan was je er op een nette manier vanaf. Zelf beschikte ik jarenlang over een doos met allerhande pillen bij wijze van nooduitgang. Het is goed om je te realiseren dat die nooduitgang er is. Wat is er erger dan een afschuwelijk leven zonder nooduitgang? Dat is zo’n beetje de hel. Het is een troost dat je in geval van nood altijd nog af kunt stappen. Daarom zou het denken en praten over zelfdoding ook wat minder een taboe moeten zijn.

Iets anders is natuurlijk om het daadwerkelijk te dóén. Aangezien zelfdoding (in Nederland zo’n 2000 gevallen per jaar) onherroepelijk is, vind ik dat je eerst alle mogelijkheden moet benutten om er op een fatsoenlijker manier uit te komen. Want ik blijf suïcide echt onbehoorlijk vinden. Deels vanuit een soort besef dat het leven toch een mooi cadeau is, wat je niet zomaar terug moet geven (dit overigens zonder geloof in een god). Maar daarnaast vind ik vooral dat je een grote verantwoordelijkheid hebt ten opzichte van de mensen die van je houden. Zelf ertussenuit piepen en hen laten zitten met het gemis en het blijvende gevoel dat ze gefaald hebben om jou te helpen of dat je niet genoeg van hen hield om hun deze ellende te besparen. Goed, je leven is uiteindelijk van jou, maar je leeft wel temidden van anderen. Voor mij is er maar één optie: blijven zoeken naar oplossingen!
Dit klinkt vast erg normerend, en zo is het ook bedoeld.

‘Zo is het ook met hulp bij zelfmoord. Je bent in de aap gelogeerd als je depressief en eenzaam bent en in de waan verkeert dat je “klaar bent met je leven” en je een dokter tegenkomt die dat leven van jou ook maar niks vindt. Een dokter die bereid is om de rol van beul te spelen. Dan ben je mooi van dat leven af, maar verder heb je ook niks meer.’

Uit Klein leed van Betsy Udink.

Interview met Emma Brunt

Emma Brunt is schrijfster en journaliste, ze werkt onder andere voor Het Parool en voor HP/De Tijd. Enige jaren geleden leed zij zelf aan een hevige depressie. Ze heeft daar destijds veel over geschreven en daarmee de depressie uit het verdomhoekje gehaald. Haar verhaal is illustratief voor hoe een depressie je kan verlammen en beheersen.

‘Ik ben achtenvijftig. Zo rond mijn vijftigste werd ik voor het eerst echt depressief. Ik denk zelf aan iets hormonaals, omdat het samenviel met de menopauze. Op mijn dertiende ben ik misschien ook een paar jaar depressief geweest, maar toen benoemde ik dat niet zo. Je hebt dan nog geen vergelijkingsmateriaal. Ik vond het leven van mijn dertiende tot mijn zeventiende afgrijselijk. Maar ik dacht toen dat het gewoon zo afgrijselijk was. Op mijn tweeënveertigste ben ik gescheiden. Ik ben toen een aantal jaren als een bezetene voor de problemen uit gedraafd. Roekeloos. Escapistisch. Promiscu, zo’n beetje met een “hellhound on my trail”. Ik was heel hard aan het weglopen, de vlucht vooruit, maar ik noemde het een tweede puberteit. Achteraf ben ik wel erg tekeergegaan, ik was toen al behoorlijk uit mijn evenwicht. De depressie is mij als een soort uitgestelde rekening gepresenteerd. Op mijn vijftigste had ik een paar vriendjes verloren. En toen was mijn incasseringsvermogen op. Je hebt geen veerkracht meer. Kreeg paniekaanvallen. Ik was helemaal mijn oriëntatie kwijt, ik kreeg mezelf steeds minder in beweging. Werken ging nog wel, dat is altijd wel doorgegaan, maar daar ging dan ook al mijn energie in zitten. Ik lag hele weekends in bed. En dan krijg je van die innerlijke tweegesprekken. Zegt de ene stem: “Je moet naar de bakker.” En dan dat andere zielige piepstemmetje: “Ik kan altijd nog naar de avondwinkel gaan.” De motor wilde nog wel lopen, maar het kostte steeds meer moeite om te starten. Om alleen al te douchen en me aan te kleden. Een dag was zo voorbij. Niks gedaan. Alles werd stroperig. Mijn denken werd stroperig. Mijn kortetermijngeheugen liet me in de steek. Mijn keuken hing vol met van die gele post-it-stickertjes. Dan las ik “Marijke bellen” en dan dacht ik: waarover in godsnaam? Ik had een gat in mijn kop. Later, toen ik die lijsten las met depressieve symptomen, herkende ik heel veel. Wilszwakte, traagheid, je komt niet tot daden, je kunt je niet soepel van situatie A naar situatie B bewegen. En ik had veel schuldgevoelens. Ik had alles verkeerd gedaan, obsessieve schuldgevoelens. Ik was blij toen ik ontdekte dat het een depressief symptoom was. Ik dacht: dan kan ik er misschien een onsje afdoen, want het ontaardde in pure zelfhaat. En je neemt jezelf die depressie ook nog eens kwalijk. Niets deugt er meer aan je en je kunt je niet voorstellen dat anderen nog iets aan je vinden. Een vreselijk naar slonsje. Je bent net een beer op een gloeiende plaat. Zowel heden als verleden zijn bedreigend en een toekomst zie je niet. Ik draaide alsmaar Mahler, de Kindertötenlieder, eindeloos, en ik dronk veel. Want ik sliep ook verschrikkelijk slecht. Drank wordt dan een soort valium, misschien kan ik dan de boel wat dimmen en slapen. Gesedeerd somber is minder erg dan klaarwakker. En daardoor ontstond er ook een soort theatrale overdrijving, die ik op een perverse manier ook weer prettig vond.

Die acute depressie heeft wel een jaar of twee geduurd. Ik was al bij een aardige psychiater om over onderliggende problemen te praten. Ik heb een rotjeugd gehad. Ik had inzicht genoeg. Wonderbaarlijke inzichten. Maar de depressie ging niet over. Achteraf vind ik het nalatig dat hij me zo heeft laten doorkrukken. Ik had veel eerder aan de medicatie gemoeten. Op een feestje hoorde ik over de werking van prozac. Dat heb ik toen aarzelend voorgesteld aan mijn psychiater. En ik mocht het proberen. Binnen een week voelde ik me gewoner. Niet super, maar gewoon. Ik was nog steeds gescheiden, en niet vrolijk, maar die blokkade was opgeheven. Ik kon weer opstaan, douchen en naar buiten. De veerkracht was weer terug.

Toen ben ik pas over depressies gaan schrijven en lezen. Ik dacht: als prozac helpt, is het dus een echte depressie. Ik had me voordien niet gerealiseerd dat het een neurologische ziekte is, een echte lichamelijke aandoening. Je loopt in feite een wandelwedstrijd met een gebroken been. En ze laten je maar aanklooien. Psychiaters in het algemeen. Ze laten je maar praten en praten. Maar je moet het één met het ander doen. Praten en pillen. Door die depressie ontstaat er een neurofysiologisch spoor in je hersenen, dat sluipt erin en dat gaat er niet zomaar uit. Ik denk dat er ontzettend veel mensen met een ondergediagnosticeerde depressie rondlopen. Misschien zijn er wel veel mensen die antidepressiva slikken, maar zijn dat wel de goede mensen? Ik kreeg naar aanleiding van mijn columns zoveel telefoontjes, het leek wel een soort aanloopspreekuur. Dan belde er een moeder: “Mijn zoon ligt al drie maanden in bed en hij komt tot niks, zou het een depressie zijn?” Of:“Waar kan ik zo’n pil krijgen, want mijn huisarts werkt niet mee?” Artsen zouden veel attenter op depressies moeten zijn. Het doet geen kwaad om antidepressiva te slikken als je niet depressief bent, maar het omgekeerde, blijven doorlopen zonder medicatie, kan wel kwaad. Mensen worden het bos in gestuurd. Ik kan me daar nog steeds boos over maken.

Ik heb een jaar of anderhalf prozac geslikt. Bijwerkingen? Geen last van. Als mensen klagen over bijwerkingen denk ik: dan ben je vast nog niet zo depressief. Niks is erger dan een depressie. Afvlakking? Ik was juist blij dat de scherpe kantjes overal vanaf gingen. Alles raakte me, het was of al mijn zenuwen bloot lagen. Ik kreeg van anderen hele smalende reacties. Die vonden het een aanstellerige grachtengordelpil. Het werd weinig serieus genomen. Ik had in die tijd ook heel vervelende radio-interviews. Alsof prozac een soort partypil is, een verkapte vorm van drugsgebruik. Veel mensen kunnen zich niet indenken wat een depressie inhoudt. Nu, ik ben dolblij dat ik prozac ben gaan gebruiken.

Nadien ben ik nooit meer zo depressief geweest, ik ben nu niet in behandeling en ik gebruik ook geen medicijnen, maar ik heb nog wel af en toe een flinke dip. Als alleenstaande moet je daar zelf ook heel alert op zijn. Er is niemand die zegt: “Heb je nu alweer het hele weekend in bed gelegen?”
Ik kan de depressie nu in een eerder stadium herkennen. En ik begin bijvoorbeeld niet meer aan dat depressieve gepieker. Want dat is geen denken, dat zijn dwanghandelingen. Een cirkelvormig circuit. Het is een soort smalspoor in je brein. Ik wilde een plan trekken voor de toekomst en dan verzandde ik in schuld en spijt. Maar dat doe ik dus niet meer, ik ga dan leuk naar een komedie kijken. Aan een depressie zit zeker ook een cognitieve kant. En daar kan je greep op krijgen. Als ik merk dat ik overal tegen opzie, en smoesjes verzin om niet naar een feestje of een film te hoeven, dan merk ik dat de depressieve gevoelens er in een milde vorm weer zijn. Door de depressie worden bepaalde gedragspatronen gegenereerd. Dat is een levensstijl, die je moet veranderen. Maar je valt er makkelijk in terug. Dan ga ik weer in bed, met de tv aan. Terwijl het veel beter zou zijn om op tijd op te staan. Ja, sport helpt, maar daar ben ik niet zo van. Maar het is wel goed om uit te gaan, onder de mensen te komen. Maar die drempel is zo groot als je depressief bent.

Toch heeft de depressie me ook wel wat opgeleverd. Je begrijpt de gekte van anderen beter, je wordt toleranter, aardiger, gevoeliger voor signalen. Ik kan mezelf nu ook beter vergeven. Niet langer die strenge instantie, maar ik heb geleerd om zachtzinniger met mezelf om te gaan. En ik ben dankbaarder voor tijden dat het gewoon redelijk gaat. Je leert om de lat wat lager te leggen. Ik maak me ook niet meer zo druk als ik niet slaap. Dan denk ik: ach, ik heb de hele nacht nog voor me. Dat kan ik me met mijn werk permitteren. Ik ben ook minder zelfgenoegzaam geworden. Minder narcistisch. Bescheidener. Ik kan me ook beter hulp laten aanleunen. Niet alleen een luisterend oor zijn, maar zelf ook eens jammerend aan de telefoon hangen. Die ander wil ook wel eens horen dat aan jou een schroefje loszit. Dat doet je vriendschap alleen maar goed. Ach, er blijft natuurlijk die angst. Oud en eenzaam. Alles alleen moeten doen. Angst voor armoede. Stel dat ik mijn werk kwijtraak. Ik vond mezelf altijd bohemien en easy going. Ik dacht dat ik weinig angsten had. Achteraf kende ik mezelf slecht. Ja, ik heb door die depressie psychologisch wel aan diepgang gewonnen.’