3

Walkietalkie

Charlie had het plan uitgewerkt alsof het om een bankoverval ging.

Hij zou tijdens de pauze de lerarenkamer binnen glippen en de walkietalkie onder een stoel verstoppen. Gelijk na schooltijd begon de wekelijkse lerarenvergadering. Als het schoolplein eenmaal leeg was, zouden we ons verstoppen in het schuurtje met de gymspullen en met behulp van de tweede walkietalkie meeluisteren.

Als ze niks zeiden, had ik niks te vrezen en zouden we de brommerhelm van Becky volgieten met mayonaise. Als ze mijn verbanning naar Fenham zouden bespreken, werd het tijd om drie uur per dag huiswerk te gaan maken en voor al mijn leraren cadeautjes te kopen.

Er zaten duidelijk zwakke plekken in het plan. Misschien hadden ze wel iets belangrijkers te bespreken dan mij. Of misschien hadden ze het vorige week al over mijn verbanning naar Fenham gehad. Ik denk eerlijk gezegd dat het Charlie meer ging om het afluisteren van de leraren dan om mijn gemoedsrust.

In het ergste geval zou de conciërge ons betrappen. Toen meneer McLennan vorig jaar de Petterson-tweeling in het gymhok betrapte, deed hij net alsof hij ze niet had gezien en sloot ze de hele nacht op. Hij was bijna ontslagen, maar toen had de directrice bedacht dat het wel handig was als iedereen wist dat de school werd bewaakt door een gevaarlijke gek.

Aan de andere kant: wat kon ik anders doen? Ik had zelf geen briljant plan en ik deed in ieder geval iets positiefs. Mama zei altijd dat het heel leuk is om iets positiefs doen. Veel beter dan de hele dag chagrijnig rond te hangen. Zoals een bepaald lid van het gezin.

Bovendien hadden twee mensen het op mijn leven gemunt: een met een schaar zwaaiende kokkin en een kungfu-deathmetal-motorrijder. De één woonde in Charlies huis en de ander bracht een heleboel tijd in onze flat door. Al met al was het gymhok waarschijnlijk de veiligste plek.¬

 

Ik zag Charlie de volgende morgen bij het schoolhek, net voor de dagopening. Er zat een groot wit verband om zijn rechterhand, waar bloedvlekken doorheen schemerden. Er schoot een afgrijselijk beeld door mijn hoofd.

“O God!” zei ik. “Ze heeft je vingers eraf geknipt.”

“Wat?”

“Met de snoeischaar.”

“Nee, nee, nee.” Charlie lachte hoofdschuddend. “Ze is wel gek, maar niet zo gek. Ik probeerde te ontsnappen. Ik sprong over de vensterbank en ging zo snel mogelijk de ladder af. Ik wilde pas terugkomen als ze was afgekoeld.”

“Maar ze had de ladder in tweeën geknipt.”

“Daar kwam ik toen achter.” Hij hield zijn gewonde handen omhoog. “Ik kwam op een berg oude bloempotten terecht.”

“Ernstig.”

“Het had veel erger kunnen zijn,” zei hij. “Naast de bloempotten stond een doos met tuingereedschap.”¬

 

We begonnen de ochtend met natuurkunde bij meneer Kosinsky. Meneer Kosinsky vond zichzelf erg grappig. Wij vonden hem een wandelende tak met achterlijke sokken. Je kon zijn sokken altijd zien omdat zijn broeken te kort waren. Vandaag stonden er allemaal kleine sneeuwpoppetjes op.

“Wat een traktatie. De grote geesten van het zesde jaar,” zei hij terwijl hij met een zwaai zijn jas uitdeed en over de rugleuning van zijn stoel hing. “Eens kijken, waar waren we de vorige keer gebleven? Misschien bij de rol van quarks en gluonen in de kwantumveldentheorie?”

“Zwaartekracht, meneer,” zei Mehmet. “We hadden het over de zwaartekracht.”

“Ach ja, mijn fout,” zei meneer Kosinsky terwijl hij zijn slungelachtige lijf op zijn stoel schoof. “Nou, wie kan mij even een korte samenvatting geven van wat we maandag hebben gedaan?”

Dennis stak zijn hand in de lucht en begon iedereen te vertellen over Isaac Newton en ontsnappingssnelheid en waarom het zo moeilijk is om naar de wc te gaan in een ruimteschip.

Ik keek meneer Kosinsky in de ogen. Vond hij mij een hersenloze lastpost? Had hij besloten dat hij het niet kon verdragen om mij nog langer les te geven? Was hij een man die iemand van school zou willen sturen?

Ik wierp een blik op Megan Shotts. Ze zat zoals gewoonlijk op de achterste rij en sneed met een zakmes stukken uit haar tafeltje. Megan sloeg kleine jongetjes in elkaar op het schoolplein. Ze had de zijspiegels van meneer Bentons auto eraf getrapt. Vorige zomer had ze alle sprinkhanen uit het biologielab losgelaten. Ik vond er één terug in mijn broodtromel. Ik kon heel vervelend zijn, dat wist ik ook wel. Maar ik kon niet in Megans schaduw staan.

Ik keek even de andere kant op. Barry Griffin. Hij had vorig jaar een paar vragen fout beantwoord en was daarna in een permanente winterslaap gevallen. Hij staarde elke les in de verte, onbeweeglijk en afwezig, zoals iemand die met een koptelefoon naar muziek zit te luisteren. Alleen had hij geen koptelefoon. Hij had wel korte benen en heel lange armen. Hij zag eruit als een mens uit de oertijd. Naast Barry leek ik wel iemand van NASA.

Waarom zou ik naar een speciale school gestuurd worden en die twee niet? Becky loog, dat kon niet anders.

“Aarde aan Jim.”

Ik keek op en zag meneer Kosinsky naast mijn tafeltje staan.

“Ja?” zei ik.

“De getijden, Jim. Wat veroorzaakt de getijden?”

“Nou…” zei ik, van mijn stuk gebracht.

Meneer Kosinsky boog voorover en keek in mijn oor. “Ongelooflijk. Ik kan er helemaal doorheen kijken, en aan de andere kant er weer uit.”

Er klonk gelach.

“Wat veroorzaakt de getijden, Jim? Is het misschien de aantrekkingskracht van de zon?”

“Dat zou kunnen,” zei ik aarzelend.

“Of is het misschien een heel grote vis die Brian heet?”

“Waarschijnlijk niet,” zei ik.

“Jim,” verzuchtte hij terwijl hij weer naar voren liep. “Ik vraag me wel eens af waarom je überhaupt de moeite neemt om naar school te komen.”

De moed zonk me in de schoenen. Misschien had Becky toch gelijk.¬

 

Na de lunch bleef ik bij de deur van het secretariaat rondhangen en zag Charlie zijn vrachtje afleveren. Met de walkietalkie veilig in zijn jaszak gestoken, klopte hij op de deur van de lerarenkamer. De deur ging open en meneer Kidd verscheen, met zijn mond vol worst en een nummer van Welke Auto? in zijn hand.

Meneer Kidd gaf tekenen. Hij hoorde eigenlijk geen leraar te zijn. Hij zag eruit alsof hij een paar jaar geleden toevallig de school in was gewandeld en toen niet meer wist hoe hij eruit moest komen. Zijn das hing altijd los, de mouwen van zijn overhemd waren altijd opgestroopt en hij had altijd een nogal depressieve uitdrukking op zijn gezicht. Ik denk dat hij eigenlijk liever thuis wilde zijn, kijkend naar Sky Sports, met een biertje in de hand. Aan de andere kant kon hij heel goed paarden tekenen. En paarden zijn echt moeilijk.

“Pardon meneer,” zei Charlie. “Mag ik even binnenkomen? Ik wil graag iets bespreken.”

“Kun je…” Meneer Kidd slikte zijn grote hap worst door. “Kun je het niet gewoon hier zeggen?”

“Het is nogal persoonlijk,” zei Charlie.

“Oké, oké,” zei meneer Kidd en hij wuifde hem naar binnen met zijn tijdschrift.

Een paar minuten later kwam Charlie de gang weer op en grijnsde naar me.

“Is het gelukt?” vroeg ik.

Hij sloeg een arm om mijn schouders toen we wegliepen. “Soms ben ik zo cool dat ik er zelf van sta te kijken.”

“En, wat was je persoonlijke probleem?”

Maar op dat moment ging de bel.

“Ik vertel het straks wel,” zei Charlie en we gingen terug naar ons lokaal.¬

 

‘s Middags hadden we les van mevrouw Pearce, over de industriële revolutie. De spinmachine. Watts stoommachine. Kinderen die in mijnen moesten werken. Daar hield de rest zich in elk geval mee bezig. En ik, ik zat achter in de klas alleen maar te denken aan mijn verbanning naar Fenham en aan Kraterhoofd die me ging vermoorden en ik bedacht dat werken in een mijn dan toch beter was.

Toen de school uitging, bleven we nog zo’n tien minuten rondhangen en glipten toen het gymhok in. Charlie pakte de tweede walkietalkie uit zijn tas en deed hem aan en plotseling waren we onze leraren aan het bespioneren.

Ik vond het een paar minuten het spannendste wat ik ooit had gedaan. Maar binnen een kwartier werd het zo ongeveer het saaiste wat ik ooit had gedaan. Ze hadden het over de vierhonderd pond die ze aan nieuwe boeken voor de bibliotheek gingen uitgeven. Ze hadden het over de brandoefening. Ze hadden het over welke aannemer ze gingen inhuren om het asfalt van het schoolplein te vervangen. Ze hadden het over de secretaresse die wegging om een baby te krijgen. Ze hadden het over het lerarentoilet dat niet goed doortrok.

Ik begon te begrijpen waarom meneer Kosinsky rare sokken droeg. Kiezen welke sokken hij aan zou doen, was waarschijnlijk het spannendste onderdeel van zijn dag.

“Trouwens,” zei de krakende stem van meneer Kidd door de walkietalkie, “Charlie Brooks kwam vandaag tijdens de lunch naar me toe. Jullie hebben zijn verband waarschijnlijk wel gezien.”

Er klonk gemompel in de kamer.

“Hé, ze hebben het over jou,” siste ik tegen Charlie.

“Sssst!” siste hij terug.

“Blijkbaar,” begon meneer Kidd, “is hij aangevallen door de hond van de buren. Schijnt nogal een gemeen beest te zijn. De arme jongen was bijna zijn vingers kwijt. Zijn ouders moesten met hem naar het ziekenhuis.”

“Wat?” sputterde ik tegen Charlie.

Hij zag er heel zelfvoldaan uit.

“Dus pak hem niet te hard aan de komende dagen,” zei meneer Kidd. “Hij was behoorlijk ondersteboven van de hele gebeurtenis.”

Er kwam instemmend gebrom uit de kleine zwarte luidspreker.

Ik keek even naar Charlie. “Dat was slim van je.”

Charlie glimlachte even naar me en zei: “Nou, het ziet ernaar uit dat jij ook buiten gevaar bent.”

“Misschien niet,” zei ik.

“Wat is er nou belangrijker?” zei Charlie. “Dat jij van school wordt gestuurd, of dat de wc van de leraren niet goed doorspoelt? Als ze jou van school gingen sturen, denk ik dat ze het wel gezegd zouden hebben.”

“Waarschijnlijk heb je gelijk,” gaf ik toe.

“Dus,” zei Charlie, “wanneer gaan we mayonaise in de helm van Becky doen?”

“Dat lijkt me bij nader inzien toch niet zo’n goed plan.” Ik stond op. “Ik wil Kraterhoofd niet nog kwader maken.”

In de lerarenkamer schoven de leraren hun stoelen achteruit, stopten papieren in hun koffertjes en gingen naar huis.

“Geef ze vijf minuten om weg te komen,” zei Charlie. Hij strekte zijn benen en gaapte. “Dan is de kust wel veilig en gaan we ervandoor.”

Op dat moment gebeurde er iets heel vreemds. Ik had de walkietalkie opgepakt en wou hem net uitdoen toen hij met een vrouwenstem zei: “Bretnick.”

Ik schudde hem heen en weer, omdat ik dacht dat een van de draadjes was losgeschoten.

“Toller bandol venting,” zei een mannenstem.

“Charlie,” fluisterde ik, “luister eens.”

Hij liep naar me toe en hurkte net op tijd neer om de vrouwenstem te horen zeggen: “Loy. Loy garting dendie. Nets?”

Onze monden vielen open en onze ogen werden zo groot als schoteltjes.

“Zorner.”

“Zorner ment. Cruss mo plug.”

“Bo. Bo. Tractor bonting dross.”

“Hoor jij wat ik hoor?” vroeg Charlie.

“Ja, maar wie is het?”

Charlie luisterde aandachtig. “Dat is mevrouw Pearce.”

“Wendo bill. Slap freedo gandy hump,” zei mevrouw Pearce.

“Jees, je hebt gelijk. Maar wie is die andere?” Ik zette het geluid harder en luisterde geconcentreerd.

“Zecky?” zei de mannenstem. “Spleeno ken mondermil,”

“Dat is meneer Kidd,” zei ik.

“Ik denk dat mijn hoofd uit elkaar gaat barsten,” zei Charlie.

“Wacht…” Ik morrelde aan alle knoppen van de walkietalkie. Ik haalde de batterijen eruit en stopte ze weer terug. Er was geen ontkomen aan. Onze tekenleraar en onze geschiedenislerares stonden in de lege lerarenkamer en zeiden ‘Tractor bonting dross’ en ‘Slap freedo gandy hump’ tegen elkaar alsof het de normaalste zaak van de wereld was.

“Gasty pencil,” zei mevrouw Pearce.

“Spudvetch!” zei meneer Kidd.

“Spudvetch!” herhaalde mevrouw Pearce.

Twee stoelen schoven achteruit, vier schoenen tikten over de vloer, de deur ging open, de deur ging dicht en het was stil.

Charlie en ik keken elkaar aan en trokken gelijktijdig onze wenkbrauwen op. We zeiden niets. Dat hoefde niet. We dachten hetzelfde.

Vergeet Fenham. Er kwam een avontuur aan, een door kernenergie aangedreven, honderd ton zwaar avontuur met verstelbare stoelen en een snackkarretje. En het kwam nu het station binnen rijden.