2

Problemen

Tijdens het eten was de stemming beroerd.

Becky vertelde mama dat het mijn broodje was. Mama gaf me een uitbrander omdat ik goed eten had verspild. Becky zei dat eten verspillen niet het punt was. Het punt was dat ik het op het gezicht van Kraterhoofd had laten vallen. Dus zei mama dat je een piano op Kraterhoofd kon laten vallen zonder dat het veel verschil maakte. Op dat punt vloekte Becky en stampte naar haar kamer.

Het werd nog erger, want papa was vergeten om de kip uit de vriezer te halen. Hij was vergeten om afwasmiddel te kopen. En hij was aan het mokken over zijn modelhelikopter. Die lag nu in de hal, verbrand, kapot en bedekt met stukjes gravel en hondenpoep.

“Het is maar een stuk speelgoed,” hield mama vol, halverwege de lasagne die nog van gisteren over was.

“Het. Is. Geen. Speelgoed!” schreeuwde papa.

Toen werd het erg lawaaierig, dus ik glipte naar de keuken en verdiende een paar browniepunten door de afwas te doen. Helaas moest ik de citroenzeep uit de badkamer gebruiken, wat alles de volgende dagen een vreemd smaakje gaf.

Toen ik klaar was, ging ik het balkon op voor een beetje rust. Vijf minuten later kwam papa er ook bij. Hij leunde naast me op de balustrade en staarde in het donker.

“Het leven is een broodje koeienvlaai, Jimbo,” zuchtte hij, “met heel weinig brood en heel veel beleg.”

“Je kunt de helikopter wel weer repareren,” stelde ik hem gerust.

“Ja,” zei hij, “dat weet ik.” Toen werd hij heel stil en treurig. Ik wist wat er ging gebeuren. We zouden een van die gesprekken krijgen waarin hij vertelde dat hij zich geen echte man meer voelde. Ik zou niet weten wat ik moest antwoorden. Hij zou zeggen dat ik goed mijn best moest doen op school, want ik moest met goede cijfers slagen om een baan te krijgen, want er was niks zo erg als werkloos zijn.

Ik had geen zin in zo’n gesprek. Niet nu. Ik wilde vooral niet denken aan school en examencijfers en werk.

“Ik weet niet hoe jullie het met me volhouden,” ging hij triest verder. “Ik kan niet koken. Ik kan niet schoonmaken. Ik vergeet de boodschappen en ik zit de hele dag thuis te kniezen.”

“Je krijgt wel een andere baan,” zei ik. “En ik vind lasagne trouwens veel lekkerder dan kip.”

Hij lachte en we staarden het donker in. Na een minuut of twee merkte ik dat ik aan het schoolgebeuren dacht. Meneer Kidd en Fenham en de tralies voor de ramen en het gegil.

“Papa?” vroeg ik.

“Wat?”

Ik wilde hem vertellen hoeveel zorgen ik me maakte. Maar het leek niet eerlijk. Hij had al genoeg op zijn bord. En hij zou er niet vrolijker op worden als hij hoorde dat ik misschien werd geschorst.

“O, niks,” zei ik vaag. “Luister, ik moet ervandoor. Ik moet nog wat doen.”

“Oké.” Hij haalde zijn hand door mijn haar. “Tot later, kerel.”

Ik pakte mijn jas, glipte de voordeur uit en begon de trap af te lopen.¬

 

Becky loog, dat kon niet anders. Want als ze de waarheid vertelde, dan was ze me aan het helpen. Ze vertelde me wat er speelde en gaf me dus de kans om er iets aan te doen. Maar Becky had me in haar hele leven nog nooit geholpen.

Bovendien had ze een Nobelprijs voor mensen op stang jagen. Vorig jaar moest ik naar het ziekenhuis, waar ze mijn loensende oog recht gingen zetten. Van tevoren bleef ze maar vertellen wat er allemaal mis kon gaan. Misschien werkte de verdoving niet. Dan lag ik daar, klaarwakker maar niet in staat om te bewegen en zag ik hoe ze mijn oog opensneden. Misschien gaven ze me te weinig zuurstof en liep ik een hersenbeschadiging op. Misschien verwisselden ze mij met iemand anders en amputeerden ze mijn been.

Ik was zo doodsbang dat ik met een groot papier in mijn handen de operatiekamer in werd gereden. Ik had erop geschreven: ZORG ER ALSJEBLIEFT VOOR DAT IK ECHT IN SLAAP BEN. De verpleegsters vonden het ontzettend grappig.

Aan de andere kant zat ik wel echt te klieren in de klas. Ik moest om de week wel een keer nablijven. En ik was geen Albert Einstein.

In feite was het wel te verwachten dat ik van school gestuurd zou worden. Het leek wel of alles in het laatste half jaar fout was gegaan. Dat kwam niet alleen doordat papa zijn baan kwijtraakte. Het kwam ook doordat mama een baan vond waarmee ze twee keer zo veel verdiende als hij ooit in de autofabriek had gekregen. Ze deed een parttime cursus boekhouden bij de LOI, was de beste van de klas en kreeg een baan bij Perkins en Thingamy hier in de stad.

Dus papa hing de hele dag vol zelfmedelijden thuis rond, kruiste advertenties aan en lijmde stukjes balsahout aan elkaar, en ondertussen zoefde mama in een elegant mantelpakje heen en weer in haar nieuwe rode Volkswagen. Ze had zelfs een koffertje met een cijferslot.

Soms leek het wel of de hele wereld op zijn kop was gezet.¬

 

Binnen tien minuten stond ik bij Charlie voor de deur. Zijn huis was een groot, chic geval met vier verdiepingen, een garage en een echte oprijlaan. Dr. Brooks, Charlies vader, was een kleine, tanige man met enorme wenkbrauwen die zo weinig mogelijk zei. Hij was politiearts. Zo’n man die je op tv ziet, gebogen over een lijk, terwijl hij zegt: “Hij is gedood door een klap op het hoofd met een koevoet, rond vier uur ‘s ochtends.”

Mevrouw Brooks, Charlies moeder, was totaal anders. Zij was kokkin van beroep en verzorgde de catering voor trouwerijen en conferenties. Ze had een keuken zo groot als een vliegtuighangar en een ijskast zo groot als onze flat. Ze had het temperament van een vlammenwerper en praatte eigenlijk non-stop.

Ik liep door het hek en naar de voordeur, terwijl ik me afvroeg waarom iemand de border voor het raam van de zitkamer had omgeploegd. Ik wilde net aanbellen, toen ik een namaak-uilenroep van boven hoorde komen. Ik keek omhoog en zag Charlie uit zijn slaapkamerraam leunen. Hij deed zijn vinger tegen zijn lippen en wees naar de zijkant van het huis. Ik hield mijn klep dicht en liep die kant op.

Toen ik op het donkere pad naast de garage stond, ging Charlies andere raam knarsend open en zag ik een touwladder naar beneden vallen. “Kom maar boven,” fluisterde Charlie. Ik begon te klimmen, terwijl ik heel erg mijn best deed om niet te vallen of met een voet door een raam te trappen.

“Wat is er aan de hand?” vroeg ik toen ik eenmaal op zijn bed zat en op adem probeerde te komen.

“Ik heb huisarrest,” legde hij uit terwijl hij de touwladder weer oprolde. “Superstreng. Ik mag niet weg. Geen vrienden over de vloer. Geen tv. Niks.”

“Waarom?”

“Ik vond dat het tijd werd dat ik leerde autorijden,” zei hij.

“Waarom?”

“Autorijden is een heel nuttige vaardigheid, Jimbo,” zei hij terwijl hij de radio aandeed om het geluid van ons gesprek te overstemmen. “Het leek me een goed idee om vroeg te beginnen. Dus ik pakte de sleutels uit de fruitschaal en haalde mama’s auto uit de garage toen ze bij de kapper was. Oefende een beetje in z’n één en z’n achteruit op de oprijlaan. Toen ging het ineens mis.”

“Laat me raden,” zei ik. “Je reed het bloembed in.”

“En ik heb een koplamp vernield,” zei Charlie. “Ik ben op dit moment niet bepaald mama’s lievelingetje.”

Een half-uur lang lagen we ons een beetje te vervelen terwijl we oude nummers van het Tijdschrift voor Politieartsen doorkeken die Charlie uit de studeerkamer van zijn vader had gejat, op zoek naar foto’s van zware bedrijfsongevallen. Toen kreeg ik mezelf eindelijk zover dat ik Charlie vertelde wat me de hele avond al dwars zat.

“Ik zit in de problemen.”

“Vertel mij wat,” zei hij.

“Nee,” hield ik vol, “ik bedoel écht in de problemen.”

“Zeg op.”

Dus ik vertelde het. Je kon met hem altijd goed praten over dit soort dingen. Hij luisterde echt en dacht goed na en als hij iets zei, was het meestal behoorlijk zinnig.

Hij zag eruit als een schoorsteenveger uit de Victoriaanse tijd – een spits gezicht, kraalogen, haar alle kanten op en kleren die een paar maten te groot waren. Niet dat hij erg opviel. In de klas zei hij nooit zoveel en gevechten op het schoolplein ging hij uit de weg. Hij was zo iemand die altijd ergens op de achtergrond tegen een muur geleund staat en in de gaten houdt wat er gebeurt.

“Weet je, Jimbo,” zei hij toen ik klaar was met mijn verhaal.

“Wat?”

“Je bent een goedgelovige sukkel. Als je zus zou zeggen dat de hemel naar beneden ging vallen, zou je rondlopen met een valhelm op.”

“Maar…” zei ik een beetje beschaamd, “het kan toch echt waar zijn, of niet soms? Ik bedoel, dat kan toch?”

“Nou,” zei hij, “er zit maar één ding op. We moeten erachter komen wat de leraren echt van je vinden.” Hij slenterde naar de andere kant van de kamer, duwde het bed opzij, trok een losse plank uit de vloer en haalde een klein zwart voorwerp uit het gat.

“Wat is dat?” vroeg ik.

“Een walkietalkie,” antwoordde hij. “En die gaat dit probleem voor eens en voor altijd oplossen.”

“Hoe dan?” vroeg ik.

Charlie zette een knop op de walkietalkie om en ik hoorde de stem van zijn moeder krakend uit de luidspreker komen: “…je kunt zeggen wat je wilt, maar die jongen moet zijn lesje leren. Deze week probeert hij in de auto te rijden. Volgende week legt hij het hele huis in de as. Nou, wat wil je eten? Ik heb nog wat forel over van de bruiloft van de Kenyons. Ik kan er wat nieuwe aardappeltjes en boontjes bij maken – ”

Charlie zette de knop weer uit. “De andere staat in de keuken, boven op de buffetkast.” Hij stopte de walkietalkie weer onder de vloer. “Ik gebruik hem om op de hoogte te blijven van wat er beneden gebeurt, in Ouderland. Goed hè.”

“Geniaal,” zei ik. “Maar hoe gaat dat ding mij helpen?”

“Gebruik je hersens, Jimbo,” zei Charlie terwijl hij tegen zijn voorhoofd tikte. “We zetten er één in de lerarenkamer.”

“Is dat niet een beetje link?” zei ik zenuwachtig. Het was allemaal al erg genoeg. Als de leraren erachter kwamen dat ik hun persoonlijke gesprekken afluisterde, werd ik zo van school geschopt en zat ik nog voor het eind van de dag opgesloten in Fenham.

“Natuurlijk is het link.” Charlie haalde zijn schouders op. “Er zou toch geen lol aan zijn als het niet link was.”¬

 

Ik was halverwege de touwladder toen er een licht aanging. Er klonk een onheilspellende bons en toen ik omhoogkeek, zag ik Charlies moeder dreigend uit het raam van de overloop opdoemen.

Ze had de schaar in haar hand waarmee ze altijd haar rozen snoeide. “Goedenavond, Jim,” zei ze terwijl ze glimlachend op me neerkeek. “En wat is het een fijne avond.”

“Eh, ja,” zei ik schor. “Heel fijn.”

“Helemaal om onuitgenodigd iemands huis in te klimmen,” zei ze afkeurend. “Jim toch, ik had wel kunnen denken dat je een inbreker was, of niet soms? En Joost mag weten wat er was gebeurd als ik had gedacht dat je een inbreker was.”

Ik klom zo snel mogelijk de ladder af. Het was niet snel genoeg. En dat bedoelde ik nou met ‘het temperament van een vlammenwerper’. Ik heb een keer gezien dat Charlies moeder een broodplank door de keuken gooide. Tijdens een ruzie. Ze houdt zich gewoon niet aan de normale regels voor volwassenen.

Ik was nog een meter boven de grond toen ze een van de touwen van de ladder doorknipte. Ik gleed weg en bungelde ineens ondersteboven. Toen knipte ze het andere touw door en ik viel op het grind, waarbij ik de mouw van mijn shirt scheurde en de huid van allebei mijn ellebogen kapot schaafde.

Toen ik naar het hek rende, kon ik haar horen bulderen: “Charlie…! Kom onmiddellijk beneden!” Ik hoopte maar dat ze geen broodplank vast had.