1
Helikopterbroodje
Ik zat op het balkon een broodje te eten. Edammerkaas met bessenjam. Ik nam een hap en kauwde. Het was lekker, maar haalde het niet bij aardbeienjam met Cheddarkaas. Dat was mijn beste recept tot nu toe.
Ik bracht veel tijd op het balkon door. De flat was piepklein. Het voelde soms alsof ik in een onderzeeër woonde. Maar het balkon was geweldig. De wind. De lucht. Het licht. Je kon de 747’s langzaam zien rondcirkelen, wachtend op een plekje op de landingsbaan van Heathrow. Je kon de politieauto’s als speelgoedwagens door de kleine straatjes zien rijden, met gillende sirenes.
Je kon het park ook zien. En op deze morgen kon je daar een man zien staan, midden op de grote grasvlakte, met een metalen doos in zijn handen. Hoog boven zijn hoofd kon je nog net een zoemende modelhelikopter onderscheiden, zwenkend en draaiend als eenlibelle.
Papa was altijd al gek geweest van modellen. Treinen, vliegtuigen, tanks, auto’s uit de jaren twintig. Maar nadat hij zijn baan in de autofabriek was kwijtgeraakt, werden die modellen het belangrijkste in zijn leven. En eerlijk is eerlijk: hij was geniaal. Gaf je hem een baksteen met een postelastiek, dan liet hij hem een looping uitvoeren voor je “Go!” kon zeggen. Maar het voelde op de een of andere manier niet goed. Het was een hobby voor kleine jongens en rare kerels die nog bij hun moeder woonden.¬
Een vlucht duiven klepperde langs en ik hoorde het geluid van een bekende motor. Ik keek naar beneden en zag de grote zwarte Moto Guzzi van Kraterhoofd de parkeerplaats van de flat op draaien. Mijn lieve zusje Becky zat achter hem, met een groezelig leren jack over haar schooluniform.
Ze was zestien. Ik kon me de tijd herinneren, nog maar een paar jaar geleden, dat ze haar haar in staartjes droeg en ponyposters aan haar slaapkamermuur had hangen. Toen ging er iets helemaal fout in haar hersens. Ze begon naar deathmetal te luisteren en waste zich niet meer onder haar armen.
Ze had Kraterhoofd een half jaar geleden bij een optreden ontmoet. Hij was negentien. Hij had lang vet haar en enorme bakkebaarden met stukjes ontbijt erin. Toen hij jonger was, had hij puistjes. Nu niet meer, maar er waren wel van die gaten achtergebleven. Vandaar de bijnaam. Hij zag eruit als het maanoppervlak.
Hij had net zo veel hersens als een toiletborstel. Daar waren mama, papa en ik het helemaal over eens. Becky dacht daar heel anders over: voor haar was hij een geschenk uit de hemel. Waarom ze op hem viel, geen flauw idee. Misschien was hij de enige die haar oksels kon verdragen.
De motor kwam tien verdiepingen lager ronkend tot stilstand en ik had even een moment van pure gekte. Zonder na te denken haalde ik de helft van mijn broodje eraf, leunde naar voren en liet los. Ik snapte bijna onmiddellijk dat ik iets heel, heel stoms had gedaan. Als ze geraakt werden, was ik zo goed als dood.¬
Het broodje schommelde, maakte een salto, zwenkte naar links en zwenkte naar rechts. Kraterhoofd deed de motor uit, stapte af, deed zijn helm af en keek omhoog naar de flat. Ik voelde me niet goed.
Het broodje raakte hem recht in zijn gezicht en bleef plakken, met de jamkant naar beneden. Een paar seconden stond Kraterhoofd daar, zonder een vin te verroeren, met het broodje als een masker op zijn gezicht. Becky stond naast hem en keek naar me op. Ze was niet blij.
Nou, je kunt meestal niet veel horen vanaf het balkon, vanwege het verkeer. Maar toen Kraterhoofd het broodje van zijn gezicht trok en brulde, konden ze hem waarschijnlijk in Japan nog horen.
Hij stormde op de deur af, maar Becky greep zijn pols en trok hem terug. Ze maakte zich geen zorgen om mij. Ze had het wel leuk gevonden als hij me vermoord had. Alleen niet in de flat. Want dat zou haar in de problemen brengen.
Kraterhoofd zag uiteindelijk in dat ze gelijk had. Hij zwaaide met zijn vuist en schreeuwde: “Je bent er geweest, tuig!”, klom op de Moto Guzzi en denderde weg in een wolk van vieze, grijze uitlaatgassen.
Becky draaide zich om en beende naar de deur. Ik keek naar de rest van mijn broodje en had ineens geen honger meer. Er was niemand meer op de parkeerplaats, dus ik liet deze helft ook los en zag hoe hij schommelde en een salto maakte en zwenkte en netjes naast de eerste helft neerkwam.
Op dat moment werd de balkondeur opengeschopt. Ik zei: “Het was een ongelukje.” Maar Becky gilde: “Kleine pad!” en gaf een harde klap tegen de zijkant van mijn hoofd, wat behoorlijk zeer deed.
Een paar seconden zag ik alles dubbel. Ik zag twee Becky’s en twee balkons en twee ficussen. Ik huilde niet, want als ik huilde zou Becky me een baby noemen en dat was nog erger dan een klap krijgen. Dus ik hield me aan de balustrade vast tot de pijn wegtrok en er nog maar één Becky was.
“Waarom deed je dat?” vroeg ik. “Hij viel niet op jou. Hij viel op Kraterhoofd.”
Ze kneep haar ogen tot spleetjes. “Je hebt zo’n geluk dat hij niet naar boven is gekomen om je zelf een klap te verkopen.”
Ze had natuurlijk gelijk. Kraterhoofd had een zwarte band in kungfu. Hij kon mensen vermoorden met zijn oren.
“En dan nog iets,” siste ze. “Zijn naam is Terry.”
“Nou, ik heb gehoord dat zijn echte naam Florian is. Hij doet net alsof hij Terry heet.” Ik deed een stap achteruit om de volgende stomp te ontwijken, maar die kwam niet. In plaats daarvan werd Becky heel rustig, leunde tegen de balustrade en knikte langzaam. “Dat doet me eraan denken,” zei ze op griezelig vriendelijke toon. “Ik moet je nog iets vertellen.”
“Wat?”
“Amy en ik hadden een paar dagen geleden een gesprek met mevrouw Cottingham in de lerarenkamer.” Becky haalde een pakje sigaretten uit de zak van haar leren jack en stak er heel langzaam eentje op, alsof ze in een zwart-wit-film speelde.
“Roken is slecht voor je,” zei ik.
“Hou die rotkop dicht en luister.” Ze zoog een long vol rook naar binnen. “We hoorden meneer Kidd over jou praten.”
“Wat zei hij dan?”
“Slechte dingen, Jimbo. Slechte dingen.” Dat zei ze natuurlijk om me te pesten. Maar ze glimlachte niet. En het klonk niet als pesten.
“Wat voor slechte dingen?” Ik trok zenuwachtig aan de ficus en hield een van de bladeren in mijn hand.
“Dat je lui bent. Dat je lastig bent.”
“Je liegt.” Ik liet het blad van de ficus achter de tuinstoel glijden.
“Volgens meneer Kidd bakje er niks van op school. Volgens meneer Kidd – nu komt het – denken ze erover om je naar die school in Fenham te sturen. Je weet wel, die speciale school voor probleemkinderen.” Ze blies een rookkring.
“Dat is niet waar.” Ik voelde me duizelig. “Dat kunnen ze niet maken.”
“Blijkbaar wel.” Ze knikte. “De broer van Jodie is ernaartoe gestuurd.” Ze maakte haar sigaret uit in een van de plantenpotten en gooide hem over de balustrade. “Jodie zegt dat het net een dierentuin is. Je weet wel, tralies voor de ramen, gillende kinderen.”
De glazen deur gleed open en mama stapte het balkon op met een van haar schoenen in haar hand.
“Hallo allebei,” zei ze terwijl ze de zool van haar schoen met een natte doek afveegde. “Werkelijk waar, wat een rotzooi is het in deze wijk. Ik stapte net op een half opgegeten broodje. Nou vraag ik je.”
Ik draaide me om zodat mama mijn gezicht niet kon zien en op dat moment zag ik in de verte papa’s helikopter de kruin van een boom raken, in brand vliegen, omlaagkringelen en landen op het gravel van het hondentoilet, waar hij een grote dalmatiër de schrik op het lijf joeg.
Papa gooide de afstandsbediening op de grond, liet zich op zijn buik vallen en hamerde met beide vuisten op het gras.♦