6

Captain Chicken

Een paar dagen later mocht Charlies verband eraf. Om het te vieren besloot zijn moeder dat ik het huis weer in mocht. Hij had blijkbaar genoeg geleden. En zijn lesje geleerd. Het was duidelijk dat ze helemaal niks van haar zoon afwist.

Aan de andere kant gaf het ons de kans om de geheime boodschap aan Charlies vader te laten zien. We wilden natuurlijk niet dat hij door het Spudvetch!-opschrijfboekje ging bladeren en zou ontdekken dat Charlie leraren had geschaduwd in de supermarkt. Dus we schreven het over op een nieuw blad papier en lieten dat tijdens het eten aan hem zien.

“Wat denk je hiervan?” vroeg Charlie.

Naar onze mening was de vader van Charlie de slimste man die we kenden. Dus als iemand ons kon helpen om de geheimtaal te ontcijferen, was hij het wel.

Dr. Brooks veegde zijn mond af met de punt van zijn servet, zocht in zijn zak naar zijn leesbril, wurmde hem achter zijn oren en kneep zijn ogen tot spleetjes. “Een code. Jeetje, wat heerlijk ouderwets.” Hij lachte zachtjes in zichzelf. “Ik dacht dat kinderen vandaag de dag niks anders deden dan stelen en computerspelletjes spelen. Waar komt dit vandaan?”

“Vertrouwelijk,” zei Charlie.

“Wel, wel,” antwoordde zijn vader en knipoogde naar ons. “Dit is leuk.”

“Dus…” drong Charlie aan.

Dr. Brooks schudde zijn hoofd. “Het is allemaal Grieks voor mij, ben ik bang.”

“Grieks?” zei ik opgewonden.

De vader van Charlie keek over de rand van zijn bril. “Dat is een uitdrukking, Jim. Allemaal Grieks voor mij. Koeterwaals. Onzin. Gebazel.”

“O,” zei ik, lichtjes blozend.

“Dat wil zeggen…” ging hij verder terwijl hij de laatste nieuwe aardappel in zijn mond stopte en tevreden kauwde. “Coruisk. Dat doet me wel ergens aan denken. Ik bedoel, het kan best toeval zijn, maar ik denk dat ik dat woord al eens ergens heb gehoord. Coruisk, Coruisk, Coruisk…Krijg ik een prijs als ik dit oplos? Fles whisky? Boekenbon?”

“Ik denk dat we wel iets kunnen regelen,” zei Charlie.

Maar de pieper van dr. Brooks onderbrak het gesprek. Hij nam het kleine zwarte dingetje van zijn riem en bestudeerde het. “Dat is het ziekenhuis, ben ik bang. Het kwaad gunt me geen rust.”

“Tot kijk,” zei Charlie.

“En ik zal nog eens heel goed over dat woord nadenken.” Glimlachend stond hij op en pakte zijn jas van de stoelleuning. “Maar nu moet ik eerst een lijk gaan inspecteren.”¬

 

Toen ik bij de familie Brooks wegging, hield de moeder van Charlie me tegen en zei dat ik even moest wachten. Ik dacht dat ze me zou gaan vertellen dat ik haar ongemanierde zoon op het rechte pad moest houden, maar ze kwam even later terug met een groot visvormig metalen ding.

“Ik vergat het bijna,” zei ze. “Dit is voor je vader. Hij belde op of hij mijn zalmmoussevorm mocht lenen. Nou, Jim, ik weet dat je vader een heel betrouwbare kerel is, maar wil je erop letten dat hij die vorm echt gebruikt om te koken? Ik wil niet dat hij in een miniatuur Wellington-bommenwerper wordt omgesmeed.”

“Ik zal erop letten.”¬

 

Toen ik thuiskwam, stond papa met opgerolde mouwen en een gestreept schort voor een grote aubergine in dunne ronde plakjes te snijden.

“Roer je even in die uien, Jimbo?” Hij wees naar een pan op het fornuis.

Ik liet mijn tas vallen, rolde ook mijn mouwen op en schepte de uien gehoorzaam een tijdje om.

“Wat is er met je vliegtuigjes gebeurd, papa?” vroeg ik.

“Vliegtuigjes, Jimbo?” Hij deed de aubergineplakjes in kleine kommetjes met ei en bloem. “Weet je, ik kan het allemaal al. Vliegtuigen, helikopters, afstandsbedieningen, rolroerbedrading, duikvluchten maken zonder dat de motor afslaat: geen probleem. Ik heb een uitdaging nodig. Je moet jezelf ontwikkelen. Doe het gas onder de koekenpan eens aan. Bedankt. Je moet nieuwe dingen leren. Jezelf scherp houden.”

“Het zorgt ervoor dat je niet meer in je pyjama op de bank zit en naar ontbijt-tv kijkt terwijl iedereen naar zijn werk gaat.”

“Inderdaad,” zei papa.¬

 

Mama vond de aubergine met Parmezaanse kaas verrukkelijk. Ik moest haar gelijk geven. Zelfs Becky lustte het. “Het kan ermee door,” zei ze nors. En dat is een groot compliment van een puber die van death-metal houdt.

Papa zat de hele maaltijd dom te glimlachen, alsof hij net een Oscar had gewonnen. En mama glimlachte terug alsof ze hem net had leren kennen en ontzettend verliefd was geworden. Op een bepaald moment hielden ze zelfs elkaars hand vast aan tafel. Ik werd er een beetje misselijk van, maar ik had natuurlijk niks te klagen.

Het enige zure moment kwam toen Becky naar de kast ging om een fles ketchup te halen. Papa zei tegen haar dat ketchup een belediging was voor de kok. Ik dacht even dat het een vechtpartij zou worden, maar ze keek de tafel rond, zag dat het drie tegen één was en besloot haar verlies te nemen.

Na het eten vluchtte ik naar het balkon voor als papa en mama echt zouden gaan zoenen en ik moest overgeven. Becky kwam al snel achter me aan en zei: “Wat is er met hem aan de hand?”

“Met wie?” vroeg ik.

“Met papa, dombo,” zei ze. Ze stak haar sigaret aan en liet de lucifer op het balkon van mevrouw Rudman vallen. “Al dat cordon bleugedoe.”

“Ik heb een kookboek voor hem gekocht,” zei ik.

Ze keek me vreemd aan. “Dus het is jouw schuld.”

“Ik denk het wel,” zei ik trots.

“God,” verzuchtte ze, “het lijkt wel of-ie in eenvrouw verandert.”

Ik klopte Becky op haar rug. “Vrouwen die gaan werken. Mannen die koken. Je moet het onder ogen zien, zusje. Dit is de moderne tijd.”¬

 

Ik vond het heel raar om die maandag les te krijgen van mevrouw Pearce. Ik vroeg me steeds af of ze wist dat we in haar huis waren geweest, of ze iets vreemds had ontdekt, of we onder verdenking stonden. Maar ze gedroeg zich niet anders dan anders. Dus ik werd snel rustiger en een beetje zelfvoldaan. We hadden het hem gelapt. Zij had misschien een geheim. Maar ons geheim was nog groter. Het was een van de eerste keren in mijn leven dat ik iets wist wat de leraar niet wist.

Meneer Kidd leek ook niet meer zo eng. We hadden ze door. Hij had ons dan wel de stuipen op het lijf gejaagd, maar als hij wist dat we ze op de hielen zaten, zou hij waarschijnlijk zelfde stuipen krijgen.

We vonden onszelf absoluut geniaal.

En het duurde tot zaterdagochtend voor we begrepen dat we het helemaal mis hadden.¬

 

Ik stond vroeg op en hielp Charlie met zijn krantenwijk. Toen hij klaar was, fietsten we naar het winkelcentrum voor een laat ontbijt bij Captain Chicken. Ik kocht een aardbeienmilkshake en een stuk appeltaart. Charlie koos voor kalkoennuggets en een kop zwarte koffie, want dat vond hij deftig staan.

“Verdere ontwikkelingen?” vroeg ik.

Hij pakte het oranje Spudvetch!-opschrijfboekje en deed het open bij de bladzijde met de kopie van de geheimzinnige boodschap.

“Ik heb alles gegoogeld,” zei hij. “Fardal is een achternaam. Rifco maakt badkamerkastjes. Bassoo is de naam van een beek in Montana. En Pralio verkoopt sportspullen.” Hij nam een klein slokje van zijn zwarte koffie. “Aan de andere kant kun je in google elke lettercombinatie invoeren: je vindt altijd wel wat. Maar er is wel iets interessants. Weet je nog dat papa zei dat Coruisk hem bekend voorkwam?”

“Hm.” Ik blies bellen in mijn milkshake.

“Nou – ” zei Charlie. Toen hield hij op.

“Wat?” vroeg ik.

Hij keek over mijn schouder. Ik draaide me om. Een man in een heel duur lichtgrijs pak kwam van de toonbank naar ons toe lopen met een papieren bekertje, een servet en een hamburgerdoosje. Hoewel de tent om deze tijd redelijk uitgestorven was, ging hij op de lege stoel aan het eind van ons tafeltje zitten.

Hij was vijftig of zestig en idioot lang. Zijn gezicht was gebruind en rimpelig, alsof hij het grootste deel van zijn leven buiten had doorgebracht. En al droeg hij een pak, zijn kortgeknipte grijze haar had iets alarmerend militairs.

Hij trok zijn pak recht, deed het doosje open, ontvouwde zijn servet, nam een slokje warme chocolademelk en begon zijn kipburger op te eten terwijl hij zijn gesteven witte manchetten zorgvuldig uit de buurt van de uiensaus hield.

“Pardon,” zei Charlie. “We willen graag een beetje privacy. Als u het niet erg vindt.”

Hij zei niks. Hij keek naar Charlie. Hij keek naar mij. Hij at zijn mond leeg. Hij veegde zijn mond af met zijn servet. “Jullie vinden jezelf behoorlijk slim, of niet?”

Hij had een bekakte stem, zo’n stem die klassieke muziek aankondigt op Radio 4. Hij klonk niet als iemand die gewend was in Captain Chicken te ontbijten.

Ik zei niks. Charlie liet het Spudvetch!-opschrijfboekje weer in zijn zak glijden. “Soms zijn we slim,” zei hij. “Soms zijn we dom. Dat ligt er maar aan.”

De man glimlachte en nam nog een hap van zijn burger. Charlie en ik begonnen ons achterwerk richting gangpad te schuiven.

“Ik weet niet precies hoeveel jullie weten,” ging de man verder. Hij spoelde de burger weg met een nieuwe slok warme chocolademelk. “Jullie weten een beetje. Dat is zonneklaar.”

Hij was duidelijk niet de eerste de beste gek.

“De Wachters hebben mij een paar dagen geleden over jullie verteld. Sindsdien worden jullie in de gaten gehouden. Zij denken dat jullie niet gevaarlijk zijn. Ik ben er niet zo zeker van.”

De Wachters? In de gaten gehouden? Gevaarlijk? Ik voelde het gebouw naar één kant overhellen. Of was ik het zelf? Ik pakte de zitting van mijn stoel vast om overeind te blijven.

“De Wachters worden zenuwachtig.” Hij veegde de broodkruimels van zijn zijden das. “De Wachters houden er niet van als mensen zich met hun zaken bemoeien. En als jullie zo doorgaan, besluiten ze misschien wel dat ze actie moeten ondernemen.”

Hij liet het woord ‘actie’ in de lucht hangen.

“Wie bent u?” vroeg Charlie.

Ik schopte hem onder de tafel. Ik wilde dat dit gesprek voorbij was. En welnu.

Maar Charlie trok zich er niks van aan. “Met welk recht komt u ons hier vertellen wat we wel en niet mogen doen?”

Ik schopte Charlie voor de tweede keer.

En op dat moment zag ik het weer, een fractie van een seconde. Een fluorescerend blauwe trilling in de ogen van de man. Hij glimlachte. “Wie ik ben, is niet belangrijk. En ik ga het jullie ook niet vertellen. Er is maar één ding belangrijk en dat is dat jullie stoppen met jullie spelletjes.”

Terwijl hij die woorden uitsprak, trok hij een van zijn manchetten op en duwde de top van zijn wijsvinger op het tafelblad. Ik duwde mezelf verder achteruit op mijn stoel. De top van zijn vinger straalde een griezelig neonblauw licht uit. En het plastic tafelblad begon onder zijn vinger te verschroeien en te smelten.

“Het is heel eenvoudig,” legde hij uit terwijl hij zijn hand over de tafel bewoog. “Je hebt een keus. Je kunt je goed gedragen. Of je kunt de gevolgen dragen.”

De lucht vulde zich met zwarte rook en de stank van brandend plastic. Hij sneed gewoon de tafel in tweeën. De hitte van zijn gloeiende vinger vrat als een soldeerbout door het blad.

Toen hij klaar was, konden we door de snee in het midden van de tafel zijn zwarte, gepoetste schoenen zien.

“Begrijpen jullie dat?”

Ik knikte.

“Ja,” zei Charlie. “We begrijpen het.”

En toen deed de man wat we Pearce en Kidd ook hadden zien doen. Hij legde zijn rechterhand over zijn linkerpols. Het had er steeds uitgezien alsof ze zichzelf wilden kalmeren. Nu zag ik wat ze echt deden. Om zijn linkerpols zat een koperen band, precies dezelfde als die we op zolder bij mevrouw Pearce hadden gevonden. Hij drukte er kort op met de vingers van zijn rechterhand en liet hem toen los.

“Goed.” Hij stond op. “In dat geval zeg ik jullie goedendag. Charles…James…”

En daarmee was hij verdwenen.

We zaten er een paar seconden als verdoofd bij. Toen keek Charlie naar beneden en zei: “Dit ruikt heel, heel smerig,” en een puisterige kerel met een pet van Captain Chicken op zijn hoofd kwam op ons afgelopen terwijl hij zei: “Wat hebben jullie verdomme met mijn tafel gedaan?”

We sloegen op de vlucht.¬

 

Vijf minuten later zaten we op een bank in het kleine parkje voor de flats.

“Holy Moly!” zei Charlie.

“Holy Moly stinkende olie!” antwoordde ik.

We waren even stil. Toen zei Charlie: “Zag je wat hij deed met die polsband?”

“Ja,” zei ik. “Kidd deed het ook. En Pearce.”

“Ik weet het.” Hij viste in zijn zak en toen lag hij ineens in Charlies hand – een polsband.

“Heb je er één gejat?” vroeg ik ongelovig. “Uit de doos op zolder? Charlie, dat is echt een heel slecht idee.”

“Beetje laat,” zei Charlie. “Ze had een hele berg. Ik hoopte eigenlijk dat ze ze niet zo vaak telde.”

“Charlie, idioot dat je bent.” Mijn hoofd stroomde vol gruwelijke beelden. De gruwelijkste was er een van mijzelf, in tweeën gezaagd door een neonblauwe vinger. “Gooi hem weg. Gooi hem nu weg. Als ze erachter komen…”

“Oké,” zei Charlie. “Ik snap wat je bedoelt. Maar eerst…een klein experiment.”

Hij duwde op de armband. Niets. Hij kneep erin. Niets.

“Die vent maakte geen grapjes,” drong ik aan. “Alsjeblieft, Charlie. Hou d’r mee op.”

Toen deed hij hem om zijn linkerpols, legde zijn rechterhand eroverheen en duwde erop.

“Krijg nou wat!” siste Charlie en trok zijn hand terug alsof hij net een elektrische kookplaat had aangeraakt. Hij deed hem af en gaf hem aan mij: “Probeer maar.”

“Echt niet,” zei ik, mijn handen afwerend omhoog. “Geen haar op mijn hoofd.”

“Doe hem nou gewoon om,” drong hij aan terwijl hij mijn arm vastpakte. “Dit is belangrijk.”

Ik verzette me nog even en gaf het toen op. Ik huiverde en mijn spieren verstrakten toen Charlie het ding om mijn pols liet glijden.

“Raak hem nu aan.”

“Doet het pijn?”

“Nee, het doet geen pijn, mietje.”

Ik raakte hem aan met de vingers van mijn rechterhand en er raasde een schel gekrijs door mijn hoofd, alsof er ergens tussen mijn oren een straaljager landde. Daarop volgden een paar klikjes. Toen hoorde ik een stem zeggen: “Gretnoid?”

Ik draaide me bliksemsnel om. Ik wilde zien wie er tegen me praatte. Maar er was niemand. We waren alleen in het park, op Bernie de dakloze na die in de hoek onder een heg lag te slapen.

“Adner gretnoid?” zei de stem. “Gretnoid? Parliog mandy? Venter ablong stot. Gretnoid?”

Het kwam uit mijn eigen hoofd. Het was alsof er een koptelefoon rechtstreeks in mijn hersens was geplugd. Ik haalde mijn hand weg en rukte de band af.

Charlie knikte. “Heftig, hè?”

Ik besloot dat het hoog tijd was om naar huis te gaan en even te gaan liggen.