HOOFDSTUK 29
'Zeg eens," zei de magere, bleke Hokkier die tussen de anderen vandaan uit het gelid was gestapt en onzeker in de lichtkring van zaklantaarns stond, waarbij hij zijn geweer hanteerde alsof hij het alleen maar vasthield voor iemand die even weg moest maar zo terug zou zijn, 'weten jullie iets over het zogenaamde natuurevenwicht?' Er kwam geen antwoord van hun gevangenen, of althans niets verstaanbaarders dan wat verward gemompel en gebrom. Het licht van de zaklantaarns speelde nog steeds over hen heen. Hoog in de hemel boven hen duurde de duistere bedrijvigheid in de robotzones voort.
'Het is iets,' ging de Hokkier stroef verder, 'waar we alleen maar van gehoord hebben, waarschijnlijk niet belangrijk. Nou ja, we moesten jullie maar neerschieten dan.'
Hij keek naar zijn geweer alsof hij probeerde uit te vissen waar hij op moest drukken.
'Dat wil zeggen,'zei hij, en keek weer op, 'of jullie moeten ergens een praatje over willen maken?'
Trage, verdoofde verbijstering kroop omhoog bij Magdiragdag, Amro en Hugo. Nog even en ze zou doordringen tot hun hersenen, die zich op dat moment uitsluitend bezighielden met het op en neer bewegen van hun kaken. Trema schudde haar hoofd alsof ze een legpuzzel wilde oplossen door aan de doos te schudden. 'We maken ons namelijk ongerust,' zei iemand anders uit het gezelschap, 'over dat plan tot algehele vernietiging.' 'Ja,' voegde een derde eraan toe, 'en over het natuurevenwicht. Het leek ons gewoon dat de vernietiging van het hele overige heelal op de een of andere manier het natuurevenwicht zal verstoren. We zijn nogal liefhebbers van het milieu, namelijk.' Zijn stem stierf bedrukt weg.
'En van sport,' zei iemand anders heel hard. Dit oogstte goedkeurende kreten van de anderen.
'Ja,' zei de eerste, 'en van sport...' Hij keek onbehaaglijk om naar zijn kompanen en krabde ongedurig aan zijn wang. Hij leek ten prooi aan een diepe innerlijke verwarring, alsof alles wat hij wilde zeggen totaal verschilde van alles wat hij dacht en het verband ertussen hem een volslagen raadsel was.
'Sommigen van ons namelijk...' mompelde hij, en hij keek weer rond alsof hij bijval zocht. De anderen maakten aanmoedigende geluiden. 'Sommigen van ons,' ging hij verder, 'zijn nogal liefhebbers van sportieve contacten met de rest van de Melkweg, en al heb ik begrip voor het argument om sport en politiek gescheiden te houden, ik denk als we sportieve contacten willen met de rest van de Melkweg, en dat willen we, dat we er dan waarschijnlijk verkeerd aan doen die te vernietigen. En dat de rest van het heelal dus...' zijn stem stierf weer weg '... en dat lijkt de opzet momenteel...' 'Ww...' zei Magdiragdag. 'Ww...' 'Hhhh...?' zei Hugo. 'Nn...' zei Amro Bank.
'Oke,' zei Trema. 'Laten we erover praten.' Ze stapte naar voren en pakte de arme verwarde Hokkier bij de arm. Hij leek een jaar of vijfentwintig, wat vanwege het eigenaardige geknoei met de tijd dat er in deze regionen had plaatsgevonden wilde zeggen dat hij net twintig moest zijn geweest aan het einde van de Hokkie-oorlogen, tien miljard jaar terug.
Trema liep even met hem rond in het licht van de zaklantaarns eer ze opnieuw iets zei. Hij struikelde onzeker achter haar aan. De omringende lichtbundels daalden nu enigszins, alsof ze zich bogen voor dat vreemde, kalme meisje dat als enige in dit heelal van duistere verwarring scheen te weten wat ze deed.
Ze draaide zich om en keek hem aan, en pakte losjes zijn beide armen. Hij was het toonbeeld van onthutste ellende. 'Vertel maar,' zei ze.
Hij zweeg even, terwijl zijn blik heen en weer schoot van haar ene oog naar het andere.
'We...' zei hij, 'we moeten alleen zijn... geloof ik.' Hij vertrok zijn gezicht en liet toen zijn hoofd voorover zakken, waarbij hij het schudde als iemand die een munt uit een spaarpot probeert te schudden. Hij keek weer op. 'We hebben nu die bom, zie je,' zei hij, 'al is het maar een kleintje.' 'Weet ik,' zei ze.
Hij staarde haar aan alsof ze iets heel merkwaardigs had gezegd over beetwortelen.
'Eerlijk waar,' zei hij, 'het is een heel kleintje.' 'Weet ik,' zei ze weer.
'Maar ze zeggen,' vervolgde zijn stem lijzig, 'ze zeggen dat het alles kan vernietigen wat er bestaat. En dat moeten we doen, zie je, geloof ik. Blijven we dan alleen achter? Ik weet het niet. Maar het schijnt onze taak te zijn,' zei hij, en liet zijn hoofd weer zakken. 'Wat dat ook moge betekenen,' zei een holle stem uit het gezelschap. Trema sloeg langzaam haar armen om de arme onthutste jonge Hokkier en drukte zijn bevende hoofd tegen haar schouder. 'Het geeft niet,' zei ze zachtjes, maar duidelijk verstaanbaar voor al die figuren in de schaduw, 'je hoeft het niet te doen.' Ze wiegde hem sussend heen en weer. 'Je hoeft het niet te doen,' zei ze nog eens. Ze liet hem los en stapte achteruit.
'Ik wil datje iets voor me doet,' zei ze, en onverwachts schoot ze in de lach.
'Ik wil,' zei ze, en ze lachte opnieuw. Ze streek met haar hand over haar mond en zei toen met een ernstig gezicht: 'Ik wil datje me naar
jullie leider brengt,' en ze wees naar de oorlogszones in de hemel. Ze leek op de een of andere manier te weten dat hun leider zich daar zou bevinden.
Haar lach leek iets te ontladen in de atmosfeer. Ergens achter in het gezelschap hief een enkele stem een liedje aan waar Toon Hermans als hij het geschreven had de wereld van had kunnen kopen.