HOOFDSTUK 6

Hugo had het idee of de hele hemel plotseling gewoon opzij ging en hen doorliet.

Hij had het idee dat de atomen van zijn hersens en de atomen van de kosmos door elkaar heen stroomden.

Hij had het idee dat hij werd meegevoerd door de wind van het heelal, en dat hij zelf die wind was.

Hij had het idee dat hij een van de gedachten van het heelal was en dat het heelal een gedachte van hem was.

De mensen in het Wagener-stadion hadden het idee dat er zoals zo vaak weer eens gewoon een Amsterdams restaurant was bijgekomen en afgegaan, en dachten bij zichzelf: Niet Ons Probleem. 'Wat was dat?' fluisterde Hugo met niet-gering ontzag. 'We zijn opgestegen,' zei Magdiragdag.

Hugo lag sprakeloos van verbazing op de versnellingsbank. Hij twijfelde of hij nu gewoon ruimteziek dan wel gelovig was geworden.

'Aardige slee,' zei Amro, in een mislukte poging om te verbergen hoe zeer hij onder de indruk was van wat het schip van Magdiragdag zojuist gedaan had, 'zonde alleen van de inrichting.'

De oude man gaf niet meteen antwoord. Hij tuurde naar de instrumenten met de uitdrukking van iemand die uit zijn hoofd Fahrenheit in Celsius probeert om te rekenen terwijl zijn huis in brand staat. Toen klaarde zijn gezicht op en tuurde hij even naar het brede panoramische scherm voor zich, waarop een verbijsterende wirwar van als zilverdraden om hen heen stromende sterren te zien was.

Zijn lippen bewogen alsof hij probeerde een woord te vormen. Plotseling schoten zijn ogen geschrokken terug naar zijn instrumenten, maar toen kalmeerde zijn gezicht tot een gelijkmatige frons. Hij keek weer op naar het scherm. Hij voelde zijn pols. Even werd zijn frons dieper, daarna ontspande hij zich. 'Je moet machines niet proberen te begrijpen,' zei hij, 'daar krijg je maar zorgen van. Wat zei je?' 'De inrichting,' zei Amro. 'Jammer.'

'Diep in het fundamentele hart van de geest en het heelal,' zei Magdiragdag, 'heeft het een reden.'

Amro wierp een vinnige blik in het rond. Hij vond duidelijk dat dit getuigde van een optimistische kijk op de dingen. Het interieur van de commandobrug was uitgevoerd in donkergroen, donkerrood, donkerbruin, en knus en sfeervol verlicht. Onverklaarbaarderwijs was de gelijkenis met een kleine Italiaanse bistro niet opgehouden bij het toegangsluik. Kleine lichtcirkels accentueerden potplanten, geglazuurde tegeltjes en allerhande onbestemde koperen prullaria.

Met raffia omwikkelde flessen gingen onheilspellend schuil in de schaduwen.

De instrumenten waardoor Magdiragdags aandacht in beslag was genomen leken gemonteerd te zitten in de bodem van ingemetselde flessen.

Amro stak zijn hand uit en voelde eraan. Nepcement. Plastic. Nep flessen in nepcement. Het fundamentele hart van de geest en het heelal kan het me doen, dacht hij bij zichzelf, dit is flauwekul. Anderzijds kon niet ontkend worden dat het schip zich in beweging had gezet op een wijze waar Het Gulden Hart wel een elektrische kinderwagen bij leek. Hij sprong van de bank. Hij klopte zich af. Hij keek naar Hugo, die zachtjes in zichzelf zat te zingen. Hij keek naar het scherm en zag geen enkel herkenningspunt. Hij keek naar Magdiragdag. 'Wat voor afstand hebben we nu net afgelegd?' zei hij.

'Zo'n...' zei Magdiragdag, 'zo'n twee derde van de totale Melkwegschijf, zou ik zeggen, ruw geschat. Ja, ruw geschat twee derde, denk ik.'

'Het is vreemd, zei Hugo, 'maar hoe verder en sneller je door het heelal reist, des te sterker wordt je plaats erin grotendeels onbelangrijk en word je opgescheept, of liever afgescheept met een diep...' 'Ja, heel vreemd,' zei Amro. 'Waar gaan we heen?' 'We gaan,' zei Magdiragdag, 'een aloude nachtmerrie van het heelal tegemoet.'

'En waar wou je ons afzetten?' 'Ik heb jullie hulp nodig.'

'Ai. Moetje horen, er is hier ergens een plek waar we een beetje lol kunnen hebben, waar was het ook weer, we laten ons vollopen, en misschien draaien ze nog wel wat door en door ontaarde muziek. Wacht, ik zoek het even op.' Hij diepte zijn exemplaar van Het transgalactisch liftershandboek op en zoefde door die delen van de index die hoofdzakelijk gingen over seks en drugs en rock en roll. 'Er doemt een vloek op uit de nevelen des tijds,' zei Magdiragdag. 'Als ik het niet dacht,' zei Amro. 'He,' zei hij, toen hij bij toeval op een bepaald trefwoord stuitte: 'Aaranta Trippeltit, ben je die ooit tegengekomen? De hoer met de drie borsten van Eroticon VI. Er zijn mensen die beweren dat haar erogene zones al beginnen op een kilometer of zes van haar eigenlijke lichaam. Volgens mij niet, ik hou het op acht.'

'Een vloek,' zei Magdiragdag, 'die Melkweg in vuur en verwoesting zal dompelen en het heelal wellicht voortijdig ten onder doet gaan. Ik meen het,' voegde hij eraan toe.

'Klinkt niet best,' zei Amro, 'als het meezit ben ik lam genoeg om het niet te merken. Hier,' zei hij, en hij drukte zijn vinger op het scherm van het Handboek, 'dat zou echt iets verdorvens zijn om heen te gaan, en ik ben ervoor. Wat jou, Hugo? Zit geen mantra's te mompelen en let op. Je mist belangrijke dingen.' Hugo hees zich overeind van zijn bank en schudde zijn hoofd. 'Waar gaan we heen?' zei hij. 'Een aloude nachtmerrie tege-'

'Houd je kanis,' zei Amro. 'Hugo, we gaan een beetje lol maken in de Melkweg. Zie je dat zitten?'

'Waarom kijkt Magdiragdag zo zorgelijk?' zei Hugo. 'Ach, niks,' zei Amro. 'De ondergang,' zei Magdiragdag. 'Kom,' voegde hij eraan toe,

met plotseling gezag in zijn stem, jullie moeten nog veel zien en horen.'

Hij liep naar een groene smeedijzeren wenteltrap die om onbegrijpelijke redenen in het midden van de commandobrug was aangebracht en begon die te beklimmen. Hugo volgde hem met een frons. Amro smeet chagrijnig het Handboek terug in zijn tas. 'Mijn arts zegt dat ik een vergroeide saamhorigheidsklier heb en een natuurlijk tekort aan moreel weefsel,' mompelde hij bij zichzelf, 'en dat ik daarom vrijgesteld ben van heelalreddingen.' Niettemin kloste hij achter hen aan de trap op. Wat ze boven aantroffen was in een woord krankzinnig, of zo leek het althans, en Amro schudde zijn hoofd, begroef zijn gezicht in zijn handen en wankelde tegen een potplant aan, die tegen de wand vermorzeld werd.

'Het rekencentrum,' zei Magdiragdag onverstoorbaar, 'hier worden alle berekeningen uitgevoerd die op enigerlei wijze betrekking hebben op het schip. Ja, ik weet waar het aan doet denken, maar in werkelijkheid is het een gecompliceerde vierdimensionale topografische grafiek van een reeks hoogst gecompliceerde wiskundige functies.'

'Het doet denken aan een grap,' zei Hugo.

'Ik weet waar het aan doet denken,' zei Magdiragdag, en ging naar binnen. Op hetzelfde moment zag Hugo in een plotselinge vage flits wat het zou kunnen betekenen, maar hij weigerde het te geloven. Het heelal kon -- kan - onmogelijk zo werken, dacht hij. Dat, dacht hij bij zichzelf, zou even absurd zijn, even absurd als... hij kapte die gedachtegang af. De echt absurde dingen die hij kon bedenken waren voor het merendeel al gebeurd. En dit was er een van.

Het was een grote glazen kooi, of cel -- een kamer eigenlijk. Er stond een tafel in, een lange tafel. Eromheen stonden een stuk of tien Wener stoelen. Erbovenop lag een kleed een groezelig roodwit geblokt tafelkleed, hier en daar ontsierd door een qua plaats vermoedelijk exact wiskundig berekende brandplek van een sigaret. En op het tafelkleed stonden een stuk of tien half opgegeten Italiaanse gerechten, omringd door half opgegeten stukken stokbrood en half opgedronken glazen wijn, waar lusteloos wat robots mee zaten te spelen.

Alles was volstrekt kunstmatig. De robotklanten werden bediend door een robotkelner, een robotwijnkelner en een robot-maire d'.

Het meubilair was kunstmatig, het tafelkleed kunstmatig en al het eten was duidelijk in staat elk mechanisch kenmerk te vertonen van, zeg, een polio sorpreso, zonder er ook echt een te zijn. En iedereen was onderdeel van een gezamenlijk dansje - een ingewikkeld nummer dat bestond uit gegoochel met spijskaarten, rekeningenblokjes, portefeuilles, chequeboekjes, betaalpasjes, horloges, potloden en papieren servetten, en dat voortdurend leek te balanceren op de rand van gewelddadigheid zonder ooit echt ergens toe te leiden.

Magdiragdag ging gehaast naar binnen en leek vervolgens zijn tijd compleet te verdoen met de maitre d', terwijl een van de robotklanten, een autororie, langzaam onder tafel gleed om een indruk te geven van wat hij van plan was met een zeker iemand in verband met een zeker meisje.

Magdiragdag nam de aldus vrijgekomen plaats in en liet een kritische blik over de spijskaart gaan. Het tempo van het rond de tafel opgevoerde nummer leek onmerkbaar te versnellen. Er braken ruzies los, mensen probeerden dingen te bewijzen op servetten. Ze zwaaiden vervaarlijk naar elkaar en probeerden eikaars stukken kip te onderzoeken. De hand van de kelner ging nu sneller over het rekeningenblok dan een mensenhand zou kunnen, en toen zelfs sneller dan een mensenoog kon volgen. Het geheel kreeg nog meer vaart. Even later werd de groep bevangen door een buitengewone, categorische beleefdheid, en na een paar seconden leek het of er eensklaps een moment van eensgezindheid was bereikt. Er voer een nieuwe trilling door het schip. Magdiragdag kwam de glazen kamer uit.

'Bistrometrie,' zei hij. 'Het machtigste rekenkundige wapen dat de parawetenschap kent. Kom mee naar de Kamer der informatie illusies.'

Hij schoot snel langs hen heen en voerde het verbaasde tweetal mee in zijn kielzog.