HOOFDSTUK 2
Het was een zwoele, geurige ochtend twee jaar later toen hij naar buiten kwam uit het hol dat hij zijn huis noemde zolang hij er geen betere naam voor wist of geen beter hol kon vinden. Hoewel zijn keel weer zeer deed van zijn kreet van afgrijzen 's morgens vroeg, was hij plotseling in een bovenste beste bui. Hij trok zijn gehavende kamerjas strak om zich heen en keek stralend naar de fleurige ochtend.
De lucht was helder en welriekend, er speelde een licht briesje door het hoge gras om zijn hol, de vogels tsjilpten naar elkaar, de vlinders fladderden lieflijk in het rond en de hele natuur leek samen te spannen om maar zo aangenaam mogelijk voor de dag te komen. Het waren evenwel niet al die landelijke verrukkingen waar Hugo zo van opvrolijkte. Hij had net een geweldig idee gekregen om iets te doen tegen het vreselijke, eenzame isolement, de nachtmerries, het fiasco van al zijn tuinbouwkundige probeersels en de puur uitzichtloze overbodigheid van zijn leven op deze prehistorische Aarde: hij zou gewoon gek worden.
Met een nieuwe stralende blik nam hij een hap van een konijnenpoot die nog over was van zijn avondeten. Na enig gelukzalig gekauw besloot hij zijn besluit officieel wereldkundig te maken. Hij ging rechtop staan en keek de wereld onvervaard in haar velden en heuvels. Om zijn woorden kracht bij te zetten stak hij het konijnenpoot in zijn haar. Hij spreidde zijn armen wijd uit. 'Ik word gek!' verkondigde hij.
'Goed idee,' zei Amro Bank, en kwam naar beneden geklauterd van het rotsblok waarop hij had gezeten.
Hugo's hersens maakten een salto. Zijn kaak deed opdrukoefeningen.
'Ik ben ook een tijdje gek geweest,' zei Amro, 'echt het einde.' Hugo's ogen maakten radslagen. 'Het is namelijk zo,' zei Amro, '--...'
'Waar heb jij gezeten?' viel Hugo hem in de rede, nu zijn hoofd was uitgetrimd.
'Overal,' zei Amro. 'Overal en nergens.' Hij grinnikte op een manier die hij terecht voor jennend hield. 'Ik heb gewoon mijn hoofd een tijdje van de haak gelegd. Ik nam aan dat de wereld wel weer zou bellen als ze me dringend genoeg nodig had. Dat kwam uit.'
Uit zijn inmiddels vreselijk verfomfaaide, gehavende tas haalde hij zijn zelfrichtende subetherontvanger te voorschijn. 'Tenminste,' zei hij, 'ik geloof van wel. Dit ding heeft een beetje lawaai gemaakt.' Hij schudde het heen en weer. 'Als het loos alarm was word ik gewoon weer gek,' zei hij. Hugo schudde zijn hoofd en ging zitten. Hij keek op. 'Ik dacht datje wel dood zou zijn...' zei hij eenvoudig. 'Dacht ik ook een tijdje,' zei Amro, 'en daarna was ik er een paar weken van overtuigd dat ik een citroen was. Ik heb me al die tijd vermaakt met in en uit een gin-tonic springen.' Hugo schraapte zijn keel, en nog eens. 'Waar had je...?' zei hij.
'Een gin-tonic vandaan?' zei Amro monter. 'Ik ontdekte een meertje dat dacht dat het een gin-tonic was, en daar sprong ik in er uit. Tenminste, ik geloof dat het dacht dat het een gin-tonic was.' 'Het zou kunnen,' voegde hij eraan toe met een grijns waarvan normale mensen de bomen in gevlogen waren, 'dat ik het me verbeeld heb.'
Hij wachtte op een reactie van Hugo, maar Hugo was wel wijzer. 'Ga door,' zei hij neutraal.
'Het punt is namelijk,' zei Amro, 'dat er een punt is waarop je wel gek was als je niet gek werd. Je kunt er net zo goed aan toegeven en later weer normaal worden.'
'En nu ben je dus weer normaal?' zei Hugo. 'Ik vraag maar, hoor.' 'Ik ben naar Afrika geweest,' zei Amro. 'Ja?' 'Ja.'
'Hoe was het daar?' 'En dit is jouw hol zeker?' zei Amro.
'Eh, ja,' zei Hugo. Hij had een heel raar gevoel. Na bijna vier jaar volledig isolement was hij zo blij en opgelucht Amro te zien dat hij wel kon huilen. Anderzijds was Amro vrijwel meteen onuitstaanbaar.
'Alleraardigst,' zei Amro, doelend op Hugo's hol. 'Je zult er wel de pest aan hebben.'
Hugo nam niet de moeite om te antwoorden. 'Afrika was heel boeiend,' zei Amro, 'ik heb me daar heel vreemd gedragen.'
Hij staarde peinzend in de verte. 'Ik ben er wat aan dierenmishandeling gaan doen,' zei hij luchtig.
'Zuiver als hobby, hoor,' liet hij erop volgen. 'O, ja,' zei Hugo, op zijn hoede.
'Ja,' verzekerde Amro hem. 'Ik zal je niet vervelen met de details, want die zouden je maar 'Wat?'
'Vervelen. Maar misschien vind je het wel aardig om te weten dat ik in mijn dooie eentje verantwoordelijk ben voor de evolutievorm van het beest dat jullie in later eeuwen leerden kennen als de giraf. En ik heb geprobeerd te leren vliegen. Geloof je me?' 'Vertel op,' zei Hugo.
'Ik vertel het je nog wel. Ik wou alleen zeggen dat er in het Handboek staat...' 'Het...?'
'Handboek. Het transgalactisch liftershandboek. Weetje nog?' 'Ja. Ik weet nog dat ik het in de rivier gegooid heb.' 'Ja,' zei Amro, 'maar ik heb het eruit gevist.' 'Dat heb je me nooit verteld.' 'Ik wou niet datje het er weer in gooide.' 'Kan ik inkomen,' gaf Hugo toe. 'Wat staat er?' 'Wat?'
'Wat staat er in het Handboek?'
'In het Handboek staat dat vliegen een kunst is,' zei Amro, 'of liever gezegd: een truc. De truc is datje leert hoe je moet uitwijken als je tegen de grond gaat.' Hij glimlachte flauwtjes. Hij wees naar de knieen van zijn broek en hield zijn armen omhoog om de ellebogen te laten zien. Ze waren helemaal rafelig en doorgesleten. 'Ik ben tot dusver weinig opgeschoten,' zei hij. Hij stak zijn hand uit. 'Ik ben heel blij je weer te zien, Hugo,' voegde hij eraan toe. Hugo schudde zijn hoofd, plotseling overmand door emotie en verwarring.
'Ik heb in geen jaren iemand gezien,' zei hij, 'geen sterveling. Ik weet amper nog hoe ik moet praten. Ik vergeet steeds woorden. Ik oefen namelijk. Ik oefen door tegen... door tegen... hoe heten die dingen waar ze van denken datje gek bent als je ertegen praat? Zoals George de Derde.' 'Koningen?' opperde Amro.
'Nee, nee,' zei Hugo. 'Die dingen waar hij tegen praatte. Allemachtig, het wemelt er hier van. Ik heb er zelf honderden geplant. Allemaal doodgegaan. Bomen! Ik oefen door tegen bomen te praten. Waar is dat voor?'
Amro stond nog steeds met uitgestoken hand. Hugo keek er niet-begrijpend naar.
'Schudden,' moedigde Amro hem aan.
Hugo deed het, aanvankelijk zenuwachtig, alsof het wel eens een vis zou kunnen blijken. Toen greep hij hem overstelpt door een golf van opluchting met beide handen stevig vast. Hij schudde en schudde. Na een tijdje voelde Amro zich genoodzaakt zich los te maken. Ze klommen naar de top van een nabijgelegen rotspartij en inspecteerden het landschap rondom.
'Waar zijn de Golgafringiers gebleven?' vroeg Amro. Hugo haalde zijn schouders op.
'Het merendeel heeft driejaar geleden het eind van de winter niet gehaald,' zei hij, 'en die paar die er in het voorjaar nog over waren zeiden dat ze aan vakantie toe waren en trokken erop uit met een vlot. Volgens de geschiedenis moeten ze het overleefd hebben...' 'Hm,'zei Amro, 'zo, zo.'Hij zette zijn handen in zijn zij en keek nog eens om zich heen naar de verlaten wereld. Plotseling kreeg Amro iets energieks en voortvarends.
'We gaan,' zei hij opgewonden, en huiverde van energie. 'Waarheen? Waarmee?' zei Hugo.
'Weet ik niet,' zei Amro, 'maar ik voel gewoon dat de tijd rijp is. Er staat iets te gebeuren. We zijn hier niet lang meer.' Hij liet zijn stem dalen tot gefluister. 'Ik heb storingen ontdekt,' zei hij, 'in het bestek.' Hij keek speurend in de verte en wekte de indruk niets liever te willen dan dat op dat moment de wind theatraal zijn haar achterover zou blazen, maar de wind was een eindje verderop druk aan het stoeien niet wat bladeren.
Hugo vroeg of hij wilde herhalen wat hij zo juist had gezegd, want hij had hem niet helemaal kunnen volgen. Amro herhaalde het. 'Het bestek?' zei Hugo.
'Het ruimte-tijdbestek,' zei Amro, en aangezien de wind net even langs kwam waaien liet hij die zijn tanden zien. Hugo knikte en schraapte zijn keel.
'Waar hebben we het over,' vroeg hij voorzichtig, 'over Vogonisch tafelzilver of zo iets?'
'Drift,' zei Amro, 'in het ruimte-tijdcontinuum.' 'Aha,' knikte Hugo, 'waarom dan? Waarover?' Hij stak zijn handen in de zakken van zijn kamerjas en keek geleerd in de verte. 'Wat?' zei Amro.
'Eh, waarom,' zei Hugo, 'waarover precies, vanwaar die opwinding?'
Amro keek hem boos aan. 'Luister je nou?' zei hij bits.
'Ik heb geluisterd,' zei Hugo, 'maar de vraag is of het geholpen heeft.'
Amro greep hem bij de revers van zijn kamerjas en sprak even langzaam en duidelijk en geduldig tegen hem als wanneer hij iemand van de boekhouding van de telefoondienst was geweest. 'Er schijnen...' zei hij, 'wat instabiele...' zei hij, 'plekken te zitten...' zei hij, 'in het weefsel...' zei hij...
Hugo keek wezenloos naar de plek waar Amro de stof van zijn kamerjas vast had. Amro ging snel verder, voor Hugo de wezenloze blik kon omzetten in een wezenloze opmerking. '... in het weefsel van ruimte en tijd,' zei hij. 'Ah, dat,' zei Hugo. 'Ja, dat,' bevestigde Amro.
Ze stonden daar eenzaam op een heuvel op de prehistorische Aarde en keken elkaar vastberaden in de ogen. 'En wat is ermee gebeurd?' zei Hugo. 'Er zijn,' zei Amro, 'instabiele plekken in ontstaan.' 'O ja?' zei Hugo, zonder ook maar een moment met zijn ogen te knipperen.
'Ja,' zei Amro, met een zelfde mate van oculaire immobiliteit. 'Mooi zo,' zei Hugo. 'Snap je?' zei Amro. 'Nee,' zei Hugo. Er viel een stilzwijgen.
'De moeilijkheid met dit gesprek,' zei Hugo, nadat er langs zijn gezicht langzaam een soort nadenkende blik omhoog was gekropen, als een bergbeklimmer die een lastige helling bedwingt, 'is dat het zo hemelsbreed verschilt van de meeste die ik de laatste tijd gevoerd heb. Die gingen zoals ik al uitlegde voornamelijk met bomen. Die waren heel anders. Behalve misschien nu en dan met een iep, dat wilde ook nog wel eens verzanden.' 'Hugo,' zei Amro. 'Hallo? Ja?' zei Hugo.
'Geloof nou gewoon alles wat ik zeg, dan is het allemaal doodsimpel.' 'Eh, ja, maar ik weet niet of ik dat wel geloof.'
Ze gingen zitten en ordenden hun gedachten. Amro haalde zijn zelfrichtende subetherontvanger te voorschijn. Er kwamen vage zoemgeluiden uit en er flikkerde zwakjes een minuscuul lampje. 'Batterij leeg?' zei Hugo.
'Nee,' zei Amro, 'er zit een bewegende storing in het ruimte-tijdweefsel, een drift, een instabiele plek, en die zit hier ergens in de buurt.' 'Waar?'
Amro bewoog het apparaat in een langzame, licht golvende halve cirkel. Plotseling lichtte het lampje fel op.
'Daar!' zei Amro, en zijn arm schoot uit. 'Daar, achter die bank!' Hugo keek. Tot zijn grote verrassing stond er voor hen in het gras een saloncanape met gebloemde fluwelen bekleding. Weifelend wierp hij er een intelligente blik op. Er schoten hem bijdehante vragen te binnen.
'Waarom staat er daar een bank in het gras?' zei hij. 'Dat zei ik toch!' riep Amro, en hij sprong overeind. 'Drift in het ruimte-tijdcontinuum!'
'En dus wordt er met banken gesmeten?' vroeg Hugo, die struikelend overeind en naar hij hoopte - zij het weinig optimistisch - weer bij zijn positieven kwam.
'Hugo!' riep Amro tegen hem, 'die bank staat daar vanwege de instabiele ruimtetijdplek waar jij in je eindstadium van hersenverweking maar geen vat op krijgt. Hij is aangespoeld uit het continuum, het is ruimtetijd wrakgoed, wat het is maakt niet uit, we moeten hem vangen, dat is onze enige uitweg!' Hij klauterde vliegensvlug langs de rotsige helling naar beneden en rende over het veld.
'Vangen?' mompelde Hugo, verbouwereerd fronsend toen hij zag hoe de canape traag dobberend wegdreef over het gras. Met een kreet van volmaakt onverwachte verrukking sprong hij van de rots af en zette fanatiek de achtervolging in op Amro Bank en het ongerijmde meubelstuk.
Ze buitelden wild door het gras, sprongen, lachten, riepen elkaar aanwijzingen toe om het ding zus of zo de pas af te snijden. De zon scheen dromerig op het wuivende gras, nietige velddiertjes zochten in hun kielzog als bezetenen een goed heenkomen. Hugo voelde zich gelukkig. Hij was vreselijk blij dat de dag eindelijk eens zo volgens plan verliep. Amper twintig minuten eerder
had hij besloten om gek te worden, en nu was hij zowaar al op jacht naar een saloncanape over de velden van de prehistorische Aarde. De bank dobberde alle kanten op en leek tegelijkertijd tastbaar als sommige bomen waar hij langs dreef en wazig als een deinende droom zoals hij, een spook gelijk, door andere heen zweefde. Amro en Hugo banjerden er in het wilde weg achteraan, maar de bank ontweek hen en vlocht zich een weg alsof hij zijn eigen ingewikkelde wiskundige topografie volgde, wat ook zo was. Zij bleven volharden, de bank bleef dansen en draaien, en plotseling zwenkte hij en nam een duik alsof hij de rand van een rampengrafiek passeerde, waarna ze er praktisch bovenop zaten. Met een amechtige kreet sprongen ze erop, het zonlicht knipte uit, ze vielen door een misselijkmakende leegte en kwamen onverwacht weer te voorschijn midden op het veld van het Wagener-hockeystadion in Amstelveen, tegen het einde van de beslissende wedstrijd om de wereldbeker 198-tussen Nederland en Pakistan, met een jagend Nederlands elftal dat nog een goal nodig had om de doelsaldo-kampioen te worden.