HOOFDSTUK 10

Hugo Velds lichaam wentelde rond.

Om hem heen versplinterde het heelal tot een miljoen glinsterende stukken, en elke scherf afzonderlijk wentelde geluidloos door de

leegte en weerspiegelde in zijn zilveren oppervlak een laaiend brandoffer van vuur en verwoesting.

En daarna explodeerde het zwart achter het heelal, en elke flard zwart afzonderlijk was woeste hellerook.

En het niets achter het zwart achter het heelal spatte uiteen, en achter het niets achter het zwart achter het versplinterde heelal werd ten slotte de duistere gedaante zichtbaar van een immense man die immense woorden sprak.

'Dit nu,' zei de figuur, die sprak vanuit een immens gemakkelijke stoel, 'waren de Hokkie-oorlogen, de grootste bezoeking die onze Melkweg ooit geteisterd heeft. Wat<<u>>heeft meegemaakt...' Magdiragdag zweefde langs, zwaaiend met zijn armen. 'Het is maar een documentaire,' riep hij. 'Dit stuk is niet zoveel aan. Het spijt me vreselijk, ik probeer de terugspoelknop te vinden...' '.. .is wat miljarden en miljarden onschuldige...' 'Kijk uit,' riep Magdiragdag, die weer voorbij kwam zweven en verwoed aan het ding morrelde dat hij in de Kamer der informatie-illusies in de wand had gestoken en dat daar trouwens nog steeds zo zat, 'laatje niets aansmeren.' '... mensen, schepselen, uw soortgenoten...' Muziek zwol aan - en wederom: immense muziek, immense akkoorden. En achter de man verrezen uit de immens kolkende mist langzaam twee hoge zuilen met een dwarsbalk. '... hebben meegemaakt, beleefd - of, vaker, niet meer mochten beleven. Denk daaraan, vrienden. En laat ons niet vergeten - en zo dadelijk zal ik<<u>>een hulpmiddel aan de hand kunnen doen om dit voor altijd te onthouden - dat voor de Hokkie-oorlogen de Melkweg dat uitzonderlijke, fantastische fenomeen was, een gelukkige Melkweg!'

De muziek werd nu helemaal lijp van immensheid. 'Een gelukkige Melkweg, vrienden, zoals verbeeld door het symbool van de Hokkie-poort.'

De poort stond nu duidelijk afgetekend, twee door een dwarsligger verbonden zuilen met aan de achterkant een schot en een net, welk geheel Hugo's verwarde hersenen verbazingwekkend bekend voorkwam.

'De poort,' donderde de man. 'De Stalen Zuil, die de kracht en macht van de Melkweg verbeeldde!'

Schijnwerpers schroeiden door de lucht en dansten uitzinnig op en neer langs de linkerzuil, die duidelijk van staal was of iets dat daar sterk op leek. De muziek beukte en bulderde. 'De Perspex Zuil,' verkondigde de man, 'die de rol van wetenschap en verstand in de Melkweg verbeeldt!'

Andere schijnwerpers speelden zonderling op en neer langs de rechter, doorzichtige zuil, zodat daarin oogverblindende patronen ontstonden en Hugo Veld in zijn maag plotseling een onverklaarbare trek in ijs voelde.

'En,' ging de donderende stem verder, 'de Houten Dwarsligger, de verbeelding van...' en hier kregen verheven gevoelens de overhand en werd zijn stem een ietsje schor, 'de rol van de natuur en het geestelijk leven.'

Nu werd de middenbalk in de schijnwerpers gevangen. De muziek waagde zich onversaagd in het rijk der volkomen onbeschrijflijkheid.

'Samen dragen zij,' ronkte de stem verder, op weg naar een climax, 'het Gouden Schot van voorspoed en het Zilveren Net der vrede!' Het hele bouwsel baadde nu in een oogverblindend licht, en de muziek had nu gelukkig ruimschoots de grenzen van het onderscheidingsvermogen overschreden. Achter de zuilen met de dwarsligger waren oogverblindend helder blinkend het schot en het net te zien. Op de dwarsligger leken meisjes te zitten, of misschien moesten het wel engelen voorstellen. Hoewel, engelen werden gewoonlijk met meer kleren afgebeeld dan zij aan hadden. Eensklaps viel er een indrukwekkende stilte in wat kennelijk de kosmos moest voorstellen, en de lichten doofden. 'Er is geen wereld,' klonk theatraal de geoefende stem van de man, 'geen beschaafde wereld in de Melkweg, waar dit symbool tot zelfs op de dag van vandaag niet wordt geeerd. Zelfs in primitieve werelden zijn er volkeren bij wie het in de herinnering voortleeft. Dit nu hebben de machten van Hokkie vernietigd, en dit nu sluit heden hun wereld buiten tot het einde der eeuwigheid!' En met een zwierig gebaar hield de man een maquette van de Hokkie-poort omhoog. De schaal was bij dit zo totaal buitenissige schouwspel vreselijk moeilijk te beoordelen, maar de maquette leek al met al zo'n meter hoog.

'Niet de oorspronkelijke sleutel, natuurlijk. Die is zoals een ieder weet verwoest, weggevaagd in de immer kolkende drift van het ruimtetijdcontinuum en voor altijd verdwenen. Dit is een opmerkelijke kopie, met de hand vervaardigd door vakbekwame ambachtslieden, liefdevol en volgens aloude beroepsgeheimen gemonteerd tot een aandenken dat<<u>>vol trots uw eigendom zult noemen, ter nagedachtenis van hen die vielen en als eerbetoon aan de Melkweg -- onze Melkweg -- die zij met hun leven verdedigden...'

Op dat moment kwam Magdiragdag weer voorbijzweven. 'Gevonden,' zei hij. 'We zijn zo van al die onzin af. Kijk alleen uit datje niet knikt, dat is alles.'

'Laat ons nu het hoofd buigen ten teken van betaling,' zei de stem gedragen, en toen nog eens, veel sneller, en achterstevoren. Schijnwerpers kwamen en gingen, de zuilen verdwenen, de man zwamde achteruit het niets in, het heelal herstelde zich in een oogwenk rondom hen.

'Vat je het een beetje?' zei Magdiragdag. 'Ik ben verbaasd,' zei Hugo, 'en in de war.'

'Ik ben in slaap gevallen,' zei Amro, die op dat moment het gezichtsveld kwam binnenzweven. 'Heb ik iets gemist?' Ze wankelden ten tweeden male nogal snel over de rand van een angstaanjagend hoge rotswand. De wind striemde uit hun gezicht vandaan over een baai waar het restant van een van de grootste en machtigste ruimte-oorlogsvloten ooit in de Melkweg bijeengebracht zich abrupt weer te voorschijn brandde. De hemel was dof roze en werd via een nogal eigenaardige kleur eerst blauw en daarna donkerder tot zwart. Met een onvoorstelbare noodgang wolkte er rook uit naar beneden.

Bijna te vlug om te onderscheiden trokken er nu in omgekeerde volgorde gebeurtenissen aan hen voorbij, en toen er even later een enorm sterrenslagschip van hen vandaan vloog alsof ze 'boe' hadden gezegd, herkenden ze dit maar ternauwernood als het punt waarop ze hadden aangehaakt.

Maar nu ging alles te snel, een videotactiele brij waarin ze hotsend door eeuwen Melkweg-geschiedenis werden geveegd, draaiend, tollend, fladderend. Het geluid was nog maar een dunne trilling. Af en toe tijdens de zich verdikkende mengeling van gebeurtenissen werden ze onthutsende rampen gewaar, peilloze gruwelen, sidderende schokken, steeds vergezeld van een associatie met bepaalde terugkerende beelden, de enige beelden die zich ooit duidelijk aftekenden in de lawine der buitelende geschiedenis: een hockeydoel, een kleine zwarte bal, spierwitte robots, en ook iets dat minder omlijnd was, iets donkers en neveligs.

Maar er steeg ook duidelijk een andere gewaarwording op uit de vibrerend verstrijkende tijd.

Zoals een langzame reeks klikken bij versnelling de eigenschappen verliest van elke klik afzonderlijk en gaandeweg het karakter krijgt van een aanhoudende en stijgende toon, zo kreeg hier een reeks

afzonderlijke indrukken het karakter van een aanhoudend gevoel -dat tegelijkertijd geen gevoel was. En zo het een gevoel was, dan een totaal gevoelloos. Het was haat, onverzoenlijke haat. Het was koud, niet zoals de kou van ijs, maar zoals de kou van een muur. Het was onpersoonlijk, niet zoals de onpersoonlijkheid van een lukraak uitgedeelde stomp in een menigte, maar zoals de onpersoonlijkheid van een door een computer uitgeschreven parkeerbon. En het was dodelijk - wederom, niet zoals de dodelijkheid van een kogel of een mes, maar zoals de dodelijkheid van een over een autoweg gemetselde muur.

En zoals een stijgende toon van karakter zal veranderen en al stijgend iets harmonisch krijgt, zo leek dit gevoelloze gevoel te stijgen tot een ondraaglijke, zij het onhoorbare schreeuw die eensklaps een schreeuw leek van schuld en mislukking. En plotseling verstomde hij.

Ze stonden op een rustige heuveltop op een kalme avond. De zon ging onder.

Rondom hen rolde een zacht golvend groen landschap lieflijk weg in de verte. Vogels bezongen wat ze van dit alles vonden, en het algemene oordeel leek gunstig. Even verderop was het geluid te horen van spelende kinderen, en weer even verder dan de kennelijke bron van dat geluid waren in de avondschemer de omtrekken te zien van een kleine stad.

Het stadje bestond zo te zien voornamelijk uit tamelijk lage, witstenen gebouwen. Het silhouet vertoonde lieflijke, aangenaam vloeiende lijnen.

De zon was bijna onder.

Als uit het niets begon er muziek te klinken. Magdiragdag haalde een schakelaar over en de muziek verstomde. Een stem zei: 'Dit...' Magdiragdag haalde een schakelaar over en de stem verstomde. 'Ik zal het uitleggen,' zei hij rustig.

Alles was vredig. Hugo voelde zich gelukkig. Zelfs Amro leek opgewekt. Ze liepen een eindje in de richting van de stad, en de informatie-illusie van het gras was aangenaam en veerkrachtig onder hun voeten, en de informatie-illusie van de bloemen rook zoet en geurig. Alleen Magdiragdag leek bezorgd en uit zijn doen. Hij bleef staan en keek omhoog. Plotseling besefte Hugo dat er wanneer je zoals nu bij wijze van

spreken belandde bij het einde, of beter gezegd, het begin van alle gruwelen die ze zojuist in een vage flits hadden meegemaakt, elk moment iets akeligs kon gebeuren. Met ontzetting bedacht hij dat er iets akeligs zou kunnen gebeuren met een idyllische plek als deze. Ook hij blikte omhoog. Aan de hemel was niets te zien. 'Er komt toch niet zo meteen een aanval, he?' zei hij. Hij wist wel dat het maar een opname was waar hij doorheen liep, maar was evengoed ongerust.

'Er komt hier nooit een aanval,' zei Magdiragdag met een stem die onverwacht gevoelig trilde. 'Dit is de plek waar het allemaal begint. Hier is het. Dit is Hokkie.' Hij tuurde naar de hemel.

Van horizon tot horizon, van oost tot west, van noord tot zuid, was de hemel absoluut, volkomen zwart.