•47•

Terwijl de jeep over de snelweg voortraasde, keek Tremaine nauwlettend naar de inzittenden van elke auto die ze passeerden.

‘Wat een pech,’ kreunde Rayfield. ‘Ze kunnen ons niet meer dan een paar minuten voor zijn.’

Tremaine lette niet op hem, maar vestigde zijn aandacht op de auto die voor hen reed. Het plafondlampje ging aan terwijl ze erlangs reden, zodat de bestuurder en de passagier zichtbaar werden. De passagier vouwde een kaart open.

Nog terwijl Tremaine naar het binnenste van de auto keek, trapte hij keihard op de rem, stuurde de jeep naar links en reed over de middenstreep. De wagen bonkte en schokte in de met gras begroeide berm voor de banden weer grip kregen op het asfalt en ze terugreden in de richting van Riders kantoor.

Rayfield greep Tremaine bij de schouder. ‘Verdomme, wat doe je?’

‘Ze hebben ons belazerd. Die kerel en het meisje. Hun verhaal klopt voor geen meter.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Het licht in de badkamer.’

‘Het licht? Wat is ermee?’

‘Dat was niet aan. Die griet was daar in het donker. Het drong pas tot me door toen ik het binnenlampje in die auto aan zag gaan. Er scheen geen licht onder de badkamerdeur door, toen ze binnen was. Toen ze de deur opendeed, raakte ze de lichtschakelaar niet aan omdat het al donker was in de badkamer. Ze zat niet op het toilet. Ze stond in het pikkedonker in de badkamer. En raad eens waarom?’

Rayfields gezicht werd bleek. ‘Omdat Harms en zijn broer daar ook waren.’ Terwijl hij naar de weg voor hen keek, bedacht hij nog iets. ‘De man zei dat hij John Michaels heette. Zou het John Fiske kunnen zijn geweest?’

‘Ja, en het meisje was Sara Evans. Dat denk ik. Je kunt maar beter bellen om het de anderen te laten weten.’

Rayfield pakte de telefoon. ‘Nu halen we Harms nooit meer in.’

‘O ja, dat doen we wel.’

‘Hoe kan dat, verdomme?’

Tremaine steunde op dertig jaar ervaring bij het leger in het bestuderen van wat de tegenpartij onder bepaalde omstandigheden zou doen. ‘Fiske zei dat hij hen in een auto had zien stappen. Het tegenovergestelde van een auto is een truck. Hij zei dat het een oude auto was. Het tegenovergestelde daarvan is een nieuwe truck. Hij zei dat ze naar het noorden gingen, dus gaan wij naar het zuiden. Ze zijn ons pas vijf minuten voor. We halen ze in.’

‘Ik hoop bij god dat je gelijk hebt. Als ze in Riders kantoor waren...’ Hij zweeg en keek bezorgd uit het raampje.

Tremaine keek hem van opzij aan. ‘Dan betekent dat, dat de gebroeders Harms niet op de vlucht zijn. Dat betekent dat ze op zoek waren naar iets wat Rider in zijn bezit had. En dat is zeker geen goed nieuws voor ons.’ Hij knikte naar de telefoon. ‘Bel. Wij rekenen met Harms en zijn broer af. De anderen moeten zich bezighouden met Fiske en de vrouw.’

Vanwege de urgentie van de zaak had de fbi het gebruik van haar laboratorium aangeboden om de kogel die in de steeg was gevonden, te analyseren. Nadat ze die hadden vergeleken met weefselmonsters die van Michael Fiskes stoffelijk overschot waren genomen, concludeerde men dat de kogel door zijn hersenen was gedrongen. De kogel kwam uit een 9 mm-pistool van een type dat voornamelijk werd gebruikt door de politie.

Met die informatie zat agent McKenna voor een computerterminal in het Hoover-gebouw, waar hij een uiterst dringend verzoek intypte aan de staatspolitie van Virginia. Binnen enkele minuten had hij zijn antwoord. John Fiske had een 9 mm Sig-Sauer op zijn naam staan, een overblijfsel uit de tijd dat hij bij de politie was. Binnen een paar minuten zat McKenna in zijn auto. Twee uur later nam hij een afrit van de Interstate 95, op weg naar de donkere straten van het centrum van Richmond. Zijn auto denderde over de oude, oneffen straten van Shockoe Slip. Hij parkeerde op een verlaten terrein vlak bij het oude spoorwegstation.

Tien minuten later stond hij in de kamer van John Fiske, nadat hij de sloten van het gebouw en van het advocatenkantoor met verbazingwekkend gemak open had gekregen. Hij keek de donkere ruimte rond met gebruikmaking van een kleine zaklantaarn. Hij had besloten eerst in Fiskes kantoor te gaan zoeken en daarna in diens appartement. Het
vergde slechts enkele minuten voor hij het had gevonden. Het 9 mm-pistool was betrekkelijk licht en compact. McKenna, die handschoenen droeg, hield het een ogenblik in zijn hand, om het vervolgens in zijn jaszak te steken.

Hij liet het licht door de rest van het kantoor schijnen. De straal ving iets op en hij liep naar de boekenkast, waar hij de ingelijste foto uit nam. De lantaarn liet het glas te veel spiegelen om de foto te kunnen onderscheiden, dus McKenna liep ermee naar het raam en bekeek hem daar bij het licht van de maan.

De gebroeders Fiske zagen er heel gewoon uit, zoals ze daar naast elkaar stonden. Michael was groter en knapper dan zijn oudere broer, maar het vuur in John Fiskes ogen brandde intenser. John droeg zijn politie-uniform, dus McKenna wist dat deze foto al een tijd geleden was genomen. De oudste broer had heel wat meegemaakt sinds hij dat uniform had gedragen, evenals McKenna tijdens zijn loopbaan bij de fbi . Soms gaf ervaring iemand dat vuur, of nam het, in een ander geval, weg.

Hij zette de foto terug en verliet het kantoor. Vijf minuten later reed de fbi -auto opnieuw in noordelijke richting. Na twee uur zat McKenna, weer thuis in een gegoede buurt van een voorstad in Noord-Virginia, in zijn kleine studeerkamer, waar hij beurtelings van zijn bier dronk en een sigaret tussen zijn lippen hield. Hij had het pistool dat hij uit Fiskes kantoor had meegenomen, in zijn hand. Het was goed onderhouden, een fraai stukje vakwerk, deze P226. Fiske had een goede keus gemaakt wat zijn materieel betrof. Als politieman had hij op dit wapen vertrouwd om in leven te blijven. Jaren geleden hoefden agenten slechts zelden hun vuurwapen te trekken. Dat was veranderd.

McKenna wist dat Fiske met dit wapen een man had gedood. Een schot had afgevuurd dat iemand het leven had benomen. McKenna begreep de gecompliceerdheid van die reis – een symbolische reis die werd afgelegd binnen het tijdsbestek van enkele seconden. De hitte van het metaal, de misselijkmakende lucht van verbrand kruit. In tegenstelling tot wat er in films gebeurde, blies een schot een man geen paar meter achteruit. Iemand viel op de plek waar je hem neerschoot; het maakte dat hij het in zijn broek deed, liet hem op de grond vallen zonder dat hij nog een woord kon zeggen. McKenna had ook een man gedood. Het was snel en in een reflex gegaan; hij had de ogen zien uitpuilen, het lichaam zien kronkelen. Toen was McKenna teruggegaan naar de plaats vanwaar hij het schot had afgevuurd en had de twee kogelgaten in de muur gezien aan weerskanten van waar hij had gestaan. De dode had zijn eigen schoten afgevuurd, die wonderbaarlijk genoeg aan beide kanten van de fbi -agent waren terechtgekomen. Later zou McKenna erachter komen dat de man een lui oog had; deze handicap vertroebelde zijn waarnemingsvermogen. McKenna was in leven gebleven, hij kon zijn vrouw en kinderen blijven zien omdat de dode man een onbetrouwbare pupil had. Tijdens de rit naar huis had McKenna in zijn broek geplast.

Hij legde het pistool neer en zette zijn gedachten aan het werk. Zijn inbraak in het kantoor van de advocaat had vruchten afgeworpen. Morgen stond Fiske en Sara een zware ondervraging te wachten. Om te beginnen zou hij Chandler te pakken zien te krijgen, hem de feiten voorleggen en de strijdlustige rechercheur van Moordzaken zijn plicht laten doen. McKenna stond op en liep het vertrek rond. Aan de wanden hingen foto’s van hem met een aantal belangrijke personen. Op een tafeltje stonden de talrijke medailles en eervolle vermeldingen gerangschikt die McKenna had gekregen voor zijn inzicht en zijn moed als fbi -agent. Hij had een lange, productieve carrière als politieman achter zich, maar dat had die enige gebeurtenis waarover hij zich schaamde, niet goedgemaakt. Het was zoveel jaren geleden gebeurd en toch was het nog steeds een van zijn duidelijkste herinneringen. Wat hij toen had gedaan, dwong hem vandaag om John Fiske op te zadelen met een misdrijf.

Hij maakte de sigaret uit en bewoog zich stilletjes door het huis. Zijn vrouw was allang naar bed gegaan. Zijn beide kinderen waren volwassen en de deur uit. Financieel had hij goed geboerd, hoewel fbi -agenten nooit aan het grote geld toekwamen, tenzij ze hun insigne inleverden. Zijn vrouw, die maat was in een belangrijke advocatenmaatschap in D.C., had dat echter wel gedaan. Daardoor was het huis groot, duur ingericht en betrekkelijk leeg. Hij keek om naar de studeerkamer. Zijn succesvolle carrière, keurig uitgestald op dat tafeltje, voor altijd vastgelegd op die foto’s. In de hem omhullende duisternis haalde hij diep adem. Boetedoening was een verantwoordelijkheid voor het leven.

Het vliegtuig landde en kwam taxiënd tot stilstand. Een paar minuten later waren Fiske en Sara op weg naar de parkeergarage van National Airport.

‘We zijn helemaal daarnaartoe gevlogen, we zijn bijna vermoord, en we komen met lege handen terug,’ mompelde Sara. ‘Geweldig idee van me.’

‘Dat heb je mis,’ zei Fiske.

Ze kwamen bij de auto en stapten in. ‘Wat zijn we er dan precies wijzer van geworden?’ vroeg ze.

‘Heel wat. Om te beginnen hebben we van aangezicht tot aangezicht met Rufus Harms gestaan. Ik geloof dat hij de waarheid spreekt, wat die waarheid dan ook mag zijn.’

‘Dat kun je niet zeker weten.’

‘Hij kwam naar Riders kantoor, Sara, terwijl hij druk bezig zou moeten zijn het land uit te komen. Hij kwam het verzoekschrift halen dat hij had geschreven. Waarom zou hij dat doen, tenzij hij gelooft dat het waar is?’

‘Ik weet het niet,’ moest Sara toegeven. ‘Als het om zijn verzoekschrift ging, waarom heeft hij het dan niet gewoon opnieuw geschreven?’

‘Rider had zijn eigen document erbij gedaan. Dat wat je in de aktetas van mijn boer hebt gezien. Nu Rider dood is, was dat iets waarvan Harms geen kopie kon maken. Hij had het ook over iets wat hij van het leger heeft ontvangen. Een brief. Misschien dacht hij dat die hem zou kunnen helpen, dus hij kwam beide documenten zoeken.’

‘Daar zit iets in.’

‘Die militairen waren op jacht om te doden. Ze kwamen niet om Rufus Harms te zoeken. Ze kwamen om in Riders kantoor rond te snuffelen.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Ze vroegen ons niet eens of we een verdachte figuur hadden gezien, iemand die op Rufus Harms leek. Ik moest zelf met die informatie komen. En ze deden het niet in hun officiële hoedanigheid, en midden in de nacht, met een machinegeweer. Ze waren niet van de militaire politie. Afgaande op hun leeftijd en hun gedrag hadden ze een vrij hoge rang. Om middernacht het kantoor van een burger binnenstormen met een machinegeweer, zoiets doet het leger niet.’

‘Misschien heb je gelijk.’

‘Daarom denk ik dat wat er in het verzoekschrift staat, iets te maken heeft met deze twee mannen persoonlijk.’

‘Maar we weten niet eens wie ze zijn.’

‘Ja, dat weten we wel. Rufus heeft hun namen genoemd toen we in
Riders kantoor waren. Tremaine, Vic Tremaine en de ander heet Rayfield. Ze zijn in het leger, wat betekent dat ze op de een of andere manier iets te maken moeten hebben met Fort Jackson. Rufus zei dat ze hem iets hadden aangedaan. Ik weet zeker dat hij bedoelde in het strafkamp.’

‘John, zelfs als ze hem hebben aangemoedigd om dat meisje te doden, of hem zelfs om een afschuwelijke reden hebben bevolen het te doen, dan kan hun hoogstens medeplichtigheid ten laste worden gelegd. Na al die jaren? Als dat alles is wat Harms heeft, heeft hij niets, dat weet je verdomme ook wel.’

‘Het probleem is dat we niet genoeg weten over de gebeurtenissen van destijds. Als een paar mensen Harms in het strafkamp hebben opgezocht op de avond dat het meisje werd vermoord, dan moet dat toch ergens zijn vastgelegd.’

Sara keek sceptisch. ‘Na vijfentwintig jaar?’

‘Dan is er nog die brief van het leger, waar Harms het over had. Wat voor brief zou het leger sturen aan een van zijn zonen die voor de krijgsraad is verschenen?’

‘Geloof jij dat die brief dit op de een of andere manier heeft losgemaakt?’

‘Er zou informatie in hebben kunnen staan waar Harms tot dusver niets van af wist. Ik weet echter niet wat het zou kunnen zijn en evenmin waarom hij het niet wist.’

‘Wacht eens even. Als Tremaine en Rayfield thuishoren in Fort Jackson, waarom zouden ze dan toestaan dat een dergelijke brief Harms bereikte? Wordt de post van gevangenen niet gecensureerd?’

Fiske dacht even na. ‘Misschien is hij er gewoon doorheen geglipt.’

‘Of misschien is de brief helemaal niet naar de gevangenis gestuurd. Josh Harms leek er alles van af te weten. Misschien heeft hij de brief ontvangen, begrepen wat de betekenis ervan was en dat aan Rufus verteld.’

‘En dan slaagt Rufus erin om een hartaanval te simuleren, hij wordt naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht en daar helpt Josh hem te ontvluchten?’

‘Dat zou kunnen.’

‘Ik wilde alleen dat we wisten wat er die dag in de gevangenis is gebeurd. Uit de woorden van Josh en Rufus viel heel duidelijk op te maken dat mijn broer hem in de gevangenis heeft bezocht.’

‘Waarom bellen we de gevangenis niet? Of we gaan ernaartoe. Dan kunnen we aan de weet komen of Michael er is geweest.’

Fiske schudde zijn hoofd. ‘Als die twee kerels in de gevangenis werken, zullen ze die informatie hebben achtergehouden. Misschien hebben ze iedereen die Mike daar heeft gezien, wel laten overplaatsen. En we kunnen er niet mee bij Chandler aankomen, want wat zouden we moeten zeggen? Twee militairen zijn op zoek naar een gevangene die aan hun toezicht is ontsnapt. Wat dan nog?’

‘Nou, als Rayfield en Tremaine bij de gevangenis werken, dan is Michael rechtstreeks in de leeuwenkuil gestapt. Zelfs al zagen jullie elkaar weinig, dan nog ben ik verbaasd dat Michael jou niet heeft geprobeerd te bellen, om hem te helpen. Als hij dat had gedaan, zou hij nu misschien nog leven.’

Fiske verstijfde bij die woorden en sloot vervolgens zijn ogen. De rest van de rit zei hij niets meer.

Toen ze bij Sara’s huis waren aangekomen liep Fiske direct naar de koelkast en haalde er een flesje bier uit.

‘Heb je sigaretten in huis?’

Sara trok haar wenkbrauwen op. ‘Ik wist niet dat je rookte.’

‘Dat heb ik ook jaren niet meer gedaan. Maar ik heb er nu echt behoefte aan.’

‘Nou, je boft.’ Sara trok een stoel onder de tafel uit en zette die voor het aanrecht. Ze schopte haar schoenen uit en ging op de stoelzitting staan. ‘Ik heb gemerkt dat ik, wanneer ik het zo moeilijk mogelijk maak om bij mijn voorraadje te komen, er des te minder naar verlang. Ik denk dat ik van nature erg lui ben.’

Fiske keek toe terwijl ze op haar tenen ging staan en boven op het hoogste kastje voelde. Haar vingers kwamen nauwelijks over de rand.

‘Toe, Sara, laat mij dat doen. Straks val je nog.’

‘Ik heb ze, John. Hier liggen ze.’ Ze rekte haar lichaam zo ver ze kon en Fiske staarde naar haar blote dijbenen, op de plek waar haar rok was opgekropen. Ze begon een beetje te wankelen, dus hij legde een hand tegen haar middel om haar te steunen. Op de achterkant van haar rechterdij zat een kleine moedervlek, een bijna volmaakt driehoekje, lichtrood van kleur. Het leek te kloppen bij elk van haar moeizame bewegingen. Hij keek naar haar voeten terwijl hij haar bleef vasthouden, zijn handpalm rustte licht op haar zachte heup. Haar tenen waren lang en niet verkrampt, alsof ze vaak op blote voeten liep. Hij keek de andere kant op.

‘Ik heb ze.’ Ze hield het pakje omhoog. ‘Zijn Camels oké?’

‘Zolang je ze aan één kant kunt aansteken, kan het merk me weinig schelen.’ Hij hielp haar van de stoel af, haalde een sigaret uit het pakje en keek vervolgens naar Sara. ‘Wil je er ook een? Jij hebt al het werk gedaan.’ Toen ze knikte, schudde hij er een voor haar uit. Ze namen er even de tijd voor om op te steken en Sara pakte voor zichzelf ook een flesje bier. Daarna liepen ze naar buiten, de kleine achterveranda op die uitzicht bood op de rivier, waar ze op een uitgebleekte schommelbank gingen zitten.

‘Je hebt een goede smaak voor huizen,’ merkte hij op.

‘Toen ik het voor het eerst zag, wist ik dat ik hier mijn hele leven zou kunnen wonen.’ Ze trok haar benen onder zich, tikte de sigaret af tegen de leuning van de veranda en keek hoe het briesje de as meevoerde. Daarna boog ze haar lange hals om een flinke slok bier te nemen.

‘Impulsief van je.’

Ze zette het flesje neer en keek hem aan. ‘Heb jij nooit ergens zo’n gevoel over gehad?’

Hij dacht er even over na. ‘Niet echt. En wat is de volgende stap? Een man, kinderen? Of uitsluitend een carrière opbouwen?’ Hij trok aan zijn sigaret, wachtend op haar antwoord.

Ze nam nog een slok bier en keek naar de lichtbundels van de koplampen op de Woodrow Willow-brug in de verte. Toen stond ze op. ‘Ga je mee zeilen?’

Verrast keek hij op. ‘Is het daar niet een beetje laat voor?’

‘Niet later dan ons vorige boottochtje. Ik heb een vaarbewijs en navigatielichten. We varen rustig een rondje en komen dan weer terug.’ Voor hij kon antwoorden, verdween ze het huis in. Een paar minuten later kwam ze terug, gekleed in een afgeknipte spijkerbroek, een mouwloos T-shirtje en bootschoenen. Haar haren had ze in een knot opgestoken.

Fiske keek naar zijn keurige overhemd, broek en instappers. ‘Ik heb mijn zeemanskleren niet bij me.’

‘Dat geeft niet. Jij bent niet de schipper, dat ben ik.’ Ze had twee nieuwe biertjes bij zich. Ze liepen de trap af naar de steiger. Het was erg vochtig en Fiske raakte al snel bezweet toen hij Sara hielp om de zeilen gereed te maken. Terwijl hij op de voorplecht stond om de fok aan te slaan, gleed hij uit en viel bijna in het water. ‘Als je in de Potomac was gevallen, hadden we de maan niet nodig gehad om bij te zeilen, je gloeit vanzelf al,’ zei Sara lachend.

Het water was vlak en er stond bijna geen aflandige wind, dus Sara startte de hulpmotor, waarop ze naar het midden van de rivier voeren, waar de zeilen eindelijk een briesje opvingen en opbolden in de warme lucht. Het volgende uur zeilden ze in langzame cirkels over de rivier. Er was licht aan boord, de maan was bijna vol en er waren geen andere boten op de rivier.

Fiske nam het roer over en Sara leidde zijn hand met de helmstok tot hij aanvoelde hoe hij moest sturen. Telkens wanneer ze door de wind gingen, klapperde het grootzeil, bukte Fiske zich en duwde Sara de giek naar de andere kant, wachtend tot het zeil weer bol stond en hen voortstuwde.

Glimlachend keek ze naar hem. ‘Het geeft je een magisch gevoel om iets onzichtbaars te vangen, dat toch zo sterk is, en het te dwingen te doen wat jij wilt, vind je niet?’ Ze zei het op zo’n meisjesachtige manier, met zoveel eerlijke verwondering, dat hij moest lachen. Ze dronken bier en rookten beiden nog een sigaret na verscheidene komische pogingen om die aan te steken in de aangewakkerde wind. Ze praatten over zaken die niets met de recente gebeurtenissen te maken hadden en voelden zich opgelucht dat ze dat konden doen, al was het maar voor korte tijd.

‘Je hebt een leuke lach,’ merkte Sara op, ‘die moet je vaker laten zien.’

Tegen de tijd dat ze teruggingen, had Fiske een blaar aan de binnenkant van zijn duim door het vasthouden van de schoot.

Ze meerden de boot af en bonden de zeilen op. Sara ging naar het huis en kwam terug met nog meer bier en een zak chips. ‘Er mag niet van me worden gezegd dat ik mijn gasten laat verhongeren.’

Ze bleven aan boord zitten drinken en aten van de chips, terwijl ze keken naar de vliegtuigen die met donderend geweld vlak over hen heen vlogen om daarna een diepe stilte in hun kielzog achter zich te laten, alsof alle geluid was verdwenen in een door Pratt & Whitney teweeggebracht vacuüm. De wind nam nog meer toe en de temperatuur daalde opeens toen een nachtelijk onweer kwam opzetten. Ze keken toe terwijl de wolken zwarte randen kregen en aan de horizon af en toe de bliksem flitste. Sara huiverde even in haar mouwloze T-shirt en Fiske sloeg zijn arm om haar heen. Ze leunde tegen hem aan. Toen vielen er een paar regendruppels en ze sprong op. Met behulp van Fiske haalde ze de vinyl dekkleden tevoorschijn en maakte die vast over de kuip.

‘We kunnen beter naar binnen gaan,’ zei ze.

Ze liepen naar het huis. De laatste paar meters legden ze rennend af, toen het begon te gieten.

‘Morgen hebben we een lange dag,’ zei Sara, op de keukenklok kijkend terwijl ze haar natte haren droogdepte met een papieren handdoek.

‘Zeker na de slapeloze nacht van gisteren,’ voegde Fiske er geeuwend aan toe. Ze deden het licht uit en gingen naar boven.

Sara zei welterusten en ging naar haar kamer. Fiske keek door de openstaande deur en zag dat ze het raam opendeed om de wind binnen te laten, tegelijk met een paar regendruppels. Een bliksemschicht flitste langs de hemel en maakte ergens contact met de aarde. De donderslag was oorverdovend. Wat een geweld, dacht Fiske. Hij liep via de overloop naar de andere slaapkamer, waar hij zich uitkleedde. In zijn onderbroek en T-shirt ging hij op het bed zitten en luisterde naar de regen. Het was benauwd in de kamer, maar hij maakte geen aanstalten om een raam open te zetten. Het huis was te oud om centrale airconditioning te hebben, maar er waren ook geen ventilatoren in de ramen aangebracht. Sara gaf er blijkbaar de voorkeur aan zich te laten afkoelen door de wind die van de rivier kwam. Een wandklok tikte de seconden weg en hij betrapte zich erop dat hij zijn hartslag ermee vergeleek. Zijn hart pompte snel, liters bloed door zijn lichaam jagend.

Hij stond op, trok zijn broek weer aan en liep naar de overloop. Het was nu donker in haar kamer, maar de deur stond nog open. De gordijnen bewogen bij elke windvlaag heen en weer. In de deuropening bleef hij staan en keek naar haar. Ze lag in bed, met slechts een laken over zich heen.

Ze keek naar hem, terwijl hij naar haar keek. Hij kon de randjes van haar pupillen zien. Wachtte ze op hem? Liet ze hem ditmaal bij zich komen? Aarzelend liep hij de kamer in, alsof hij voor het eerst de slaapkamer van een vrouw binnenging. Ze verroerde zich niet en zei niets, moedigde hem niet aan maar wees hem evenmin af.

Hij ging naast haar liggen en ze kroop meteen dicht tegen hem aan, alsof ze weigerde hem de gelegenheid te geven op zijn besluit terug te komen, bij haar vandaan te vluchten. Ze had niets aan. Haar lichaam was warm, haar huid glad, de borsten gezwollen en heet; de geur van de buitenlucht lag als een deken over hen heen. Sara’s haren lagen verward langs haar gezicht. Haar lippen waren opeengeklemd, maar toen weken ze vaneen, terwijl haar vingers hem zachtjes, overal, streelden. Samen trokken ze zijn broek uit en lieten die op de grond vallen.

Ze kusten elkaar, eerst licht en vervolgens hartstochtelijk. Ze wilde zijn
T-shirt omhoogschuiven om zijn borst te strelen, met zijn buik tegen de hare. Hij duwde haar hand weg en trok zijn shirt weer omlaag. Terwijl de regen op het dak kletterde en van de ramen spatte, trok Fiske zijn onderbroekje uit, kwam overeind en ging op haar liggen.

Sara werd vroeg wakker, de eerste zonnestralen kropen juist over de vensterbank. Na het onweer was de lucht heerlijk opgefrist en de hemel zou binnen een uur veranderen van roze en grijs tot felblauw. Ze stak haar arm uit om hem aan te raken, maar de plek naast haar was leeg. Snel ging ze rechtop zitten en keek om zich heen. Met het laken om zich heen geslagen rende ze naar de overloop en keek in de logeerkamer. Leeg. Net als de badkamer. In paniek bereikte ze de trap, waar ze bleef staan, terwijl een glimlach op haar gezicht doorbrak.

Ze zag dat Fiske een kop koffie inschonk en vervolgens eieren stuksloeg boven een kom, waar hij geraspte cheddar aan toevoegde. Sara stond toe te kijken, terwijl de geur van gebakken uien tot haar door drong. Fiske was geheel gekleed, zijn haren waren nog vochtig van het douchen. Toen hij zich omdraaide om de deur van de koelkast open te doen, zag hij haar.

Sara trok het laken nog wat vaster om zich heen.

‘Ik dacht dat je weg was.’

‘Ik vond dat ik je moest laten uitslapen. Het was laat vannacht.’

Het was een heerlijke nacht, wilde ze zeggen, maar ze deed het niet. ‘Alles goed?’ vroeg ze zo achteloos mogelijk, omdat ze de subtiele bedoeling achter zijn woorden, zijn bewegingen en zijn gelaatsuitdrukking nog niet ten volle kon begrijpen. Zeker niet waar het hun vrijpartij van de afgelopen nacht betrof. Was de keuze tussen eieren of naast haar blijven liggen tot ze allebei wakker waren, een slecht teken?

‘Ik voel me prima, Sara.’ Hij lachte, als om haar te laten zien dat het echt waar was.

Ze lachte terug. ‘Ik weet niet wat je maakt, maar het ruikt heerlijk.’

‘Niets bijzonders. Boerenomelet.’

‘Ik heb meestal droge toast en gootsteenkoffie. Dit is een welkome afwisseling. Heb ik nog tijd om te douchen?’

‘Als je vlug bent.’

‘Niet zoals vannacht.’ Ze lachte, gaf hem een knipoog en draaide zich om. Het laken was van achteren helemaal open.

Fiske zag haar weglopen en kreeg opnieuw zin bij het zien van haar naakte lichaam, de tere, zinnelijke spanning van haar rug, benen en billen. Hij ging aan de keukentafel zitten en keek de gezellige ruimte rond. Zo-even had hij een poosje op de veranda gestaan en gekeken hoe de zon langzaam opkwam. Het aanbreken van de dag leek bij het water altijd zoveel zuiverder, alsof deze twee essentiële levensbehoeften, warmte en water, een bijna spirituele voorstelling gaven. Hij keek naar de trap, toen hij de douche hoorde lopen. Nadat Sara in slaap was gevallen, had hij naar haar liggen kijken. In het nachtelijk duister, met hun beider geuren vermengd tot een tweede huid, had hij het gevoel gehad dat hij bij haar hoorde, en zij bij hem. Maar toen was de wrede realiteit van de morgen aangebroken. Fiske bracht het koffiekopje naar zijn lippen, maar zette het snel weer neer. Als hij zijn broer meteen had teruggebeld, zou Mike nu nog in leven zijn. Op geen enkele manier zou hij ooit om deze waarheid heen kunnen. Hij zou er altijd mee moeten leven.

Vuil spel
titlepage.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_0.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_1.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_2.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_3.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_4.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_5.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_6.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_7.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_8.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_9.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_10.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_11.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_12.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_13.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_14.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_15.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_16.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_17.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_18.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_19.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_20.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_21.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_22.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_23.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_24.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_25.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_26.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_27.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_28.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_29.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_30.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_31.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_32.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_33.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_34.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_35.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_36.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_37.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_38.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_39.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_40.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_41.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_42.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_43.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_44.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_45.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_46.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_47.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_48.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_49.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_50.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_51.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_52.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_53.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_54.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_55.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_56.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_57.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_58.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_59.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_60.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_61.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_62.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_63.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_64.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_65.xhtml
David_Baldacci_-_Vuil_spel_split_66.xhtml