•34•
Onder het rijden over de George Washington Parkway, ten zuiden van Old Town Alexandria, ving John een glimp op van een fietser, die als een schim achter de rij bomen langs flitste die naast het asfaltfietspad stonden dat evenwijdig liep aan de rivier. Fiske stootte Sara aan om haar wakker te maken en ze zei tegen hem waar ze van de Parkway moesten afslaan. Ze wierp hem een snelle blik toe. Tijdens het terugrijden was het gevecht met zijn vader niet ter sprake gekomen. Het was alsof ze stilzwijgend waren overeengekomen er niet over te praten.
Op aanwijzing van Sara nam Fiske een andere asfaltweg om vervolgens rechts af te slaan, een grindweg in die steil afliep tot bij het water. Hij hield stil voor het kleine, houten landhuis dat daar keurig en streng afstak tegen de rommelige achtergrond van bomen, braamstruiken en wilde bloemen, als een domineesvrouw op een uit de hand gelopen picknick van de kerk. Het hout was bedekt met een vijftig jaar oude laag witte verf; het bouwsel had zwarte luiken en een brede, terracottakleurige stenen schoorsteen. John zag een eekhoorn over de telefoonlijn rennen, op het dak springen en zigzaggend tegen de schoorsteen op hollen.
Een blikvanger in een hoek van het terrein was een maagdenpalm in volle bloei, waarvan de bast de structuur en de kleur had van hertenleer. Tegen de andere kant van het huis stond een hulstboom van ruim zeven meter, rode besjes piepten als versiering tussen de donkergroene bladeren uit. Ertussen stond een haag van braamstruiken, de grond eronder lag bezaaid met donkerrode bladeren. Achter het huis zag Fiske de trap die schuin naar het water liep. Hij dacht dat hij de mast van een zeilboot op en neer zag deinen. Hij pakte de schone kleren, die hij bij zijn flat had opgehaald, van de achterbank en ze stapten uit.
‘Mooi huis,’ merkte Fiske op.
Sara rekte zich uit en geeuwde hartgrondig. ‘Toen ik de baan van griffier bij het Hof kreeg, ben ik hiernaartoe gevlogen om woonruimte te zoeken. Ik was van plan eerst iets te huren, maar toen vond ik dit huis en ik werd er meteen verliefd op. Dus ik ging terug naar Noord-Carolina, verkocht de boerderij, en kocht dit.’
‘Het moet je zwaar zijn gevallen je ouderlijk huis te verkopen.’
Sara schudde haar hoofd. ‘De twee mensen die het belangrijk voor me maakten, waren dood. Er was alleen een groot stuk land over waar ik niets mee kon doen.’
Terwijl ze zich nog steeds uitrekte, liep ze naar het huis. ‘Ik ga koffie zetten.’ Ze keek op haar horloge en kreunde. ‘Ik kom te laat op de zitting. Eigenlijk zou ik moeten bellen, maar ik durf het niet.’
‘Ik weet zeker dat ze het, gezien de omstandigheden, zullen begrijpen.’
‘Dacht je dat?’ zei ze weifelend.
Fiske aarzelde. ‘Heb je hier een kaart?’
‘Waarvan?’
‘Het oostelijk deel van de Verenigde Staten.’
Ze dacht even na. ‘Kijk eens in het handschoenenkastje.’
Hij deed wat ze zei en vond de kaart. Toen ze het huis in liepen, vroeg ze: ‘Wat wil je opzoeken?’
‘Ik heb nagedacht over die twaalfhonderd kilometer die Mike in zijn auto heeft afgelegd.’
‘Wil je kijken wat er twaalfhonderd kilometer hiervandaan ligt?’
‘Nee, zeshonderd.’ Sara keek niet-begrijpend. ‘Zeshonderd heen, maar hij, of iemand anders, heeft terug moeten rijden naar D.C.’
‘Het kan ook een aantal kortere ritten zijn geweest, honderd kilometer hier en daar.’
Fiske schudde zijn hoofd. ‘Menselijke resten in een kofferbak zijn niet zo plezierig op een hete dag. Zo heb ik er een paar gevonden,’ voegde hij er grimmig aan toe.
Terwijl Sara in de keuken bezig was koffie te zetten, keek Fiske uit het raam dat uitzicht bood op de rivier. Van deze hooggelegen plek kon hij nu de houten steiger zien en de zeilboot die er lag afgemeerd.
‘Ga je vaak zeilen?’
‘Zwart of met melk?’
‘Zwart.’
Ze pakte twee bekers. ‘Niet zo vaak als vroeger. Toen ik nog in Noord-Carolina woonde, was er maar weinig water in de buurt. Soms ging ik vissen met mijn vader, of zwemmen in een meertje, een paar kilometer verderop. Maar in Stanford kreeg ik de smaak te pakken. Je weet niet hoe groot iets kan zijn tot je de Stille Oceaan hebt gezien. Daarbij vergeleken valt alles wat je daarvoor hebt meegemaakt, in het niet.’
‘Ik ben er nooit geweest.’
‘Mocht je er ooit naartoe gaan, dan zeg je het maar. Ik wil je graag rondleiden.’ Ze streek het haar uit haar ogen, schonk koffie in en gaf hem zijn beker.
‘Dat zal ik op mijn lijstje zetten,’ zei hij droog.
‘Ik heb maar één badkamer, dus we zullen om de beurt moeten douchen.’
‘Ga jij maar eerst. Ik wil de kaart graag bekijken.’
‘Als ik over twintig minuten niet beneden ben, moet je op de deur bonzen. Dan sta ik waarschijnlijk te slapen onder de douche.’
Fiske keek op de kaart, dronk zijn koffie en zei niets. Op de trap bleef Sara staan.
‘John?’ Hij keek op. ‘Ik hoop dat je me kunt vergeven voor wat er vannacht is gebeurd.’ Ze zweeg, alsof ze wilde nadenken over wat ze zojuist had gezegd. ‘Het probleem is dat ik niet denk dat ik vergeving verdien.’
Fiske zette de beker neer en keek naar haar. Het zonlicht viel in een flatteuze hoek door het raam, precies op haar gezicht; het accentueerde de glinstering in haar ogen, de sensuele lijnen van haar lippen. Haar haren hingen sluik neer door het rivierwater en het zweet, en omdat ze erop had geslapen. Het beetje make-up dat ze droeg, was sinds lang verdwenen, vlekken achterlatend op haar oogleden en wangen, en haar hele lichaam leek de uitputting nabij te zijn. Deze vrouw was de oorzaak van een ernstige, misschien rampzalige breuk tussen hem en zijn vader, een man die hij aanbad. En toch moest Fiske vechten tegen de impuls om haar de kleren van het lijf te rukken en hier op de grond naast haar te gaan liggen.
‘Iedereen heeft recht op vergeving,’ zei hij eindelijk. Daarna keek hij weer naar de kaart.
Terwijl Sara onder de douche stond, liep Fiske de kamer in die naast de keuken lag. Sara gebruikte die blijkbaar als een soort kantoortje om thuis te kunnen werken. Er stonden een bureau en een computer, er waren planken vol juridische boeken en er was een printer. Hij spreidde de kaart uit op het bureau. Onderaan vond hij de schaalverdeling, die centimeters in kilometers omzette. Hij zocht in de bureaula tot hij een liniaal vond. Met Washington als middelpunt trok hij lijnen naar het noorden, westen en zuiden, waarna hij de eindpunten met elkaar verbond. Het oosten liet hij zitten, omdat zeshonderd kilometer in die richting hem een eind in de Atlantische Oceaan zou laten uitkomen. Hij maakte een lijst van de verschillende staten binnen deze ruwe omtrek, nam de telefoon en belde met Inlichtingen. Binnen een minuut had hij iemand van het Staatsbureau voor het Gevangeniswezen aan de lijn. Hij gaf de man aan de andere kant de naam Harms op en de geografische straal waarbinnen de man zich zou kunnen bevinden. John had bedacht dat zijn broer misschien Harms was gaan opzoeken in de gevangenis. Dat zou het telefoongesprek waarin Michael hem om advies had willen vragen, verklaren. John Fiske wist veel meer over gevangenissen dan zijn jongere broer.
Toen de vertegenwoordiger van het Bureau weer aan het toestel kwam met de gevraagde gegevens, betrok Fiskes gezicht. ‘Weet u zeker dat er geen gevangene van die naam in een van de federale gevangenissen zit in het gebied dat ik u heb genoemd?’
‘Ik ben zelfs nog een paar honderd kilometer erbuiten gegaan.’
‘Hoe zit het met staatsgevangenissen?’
‘Ik kan u de telefoonnummers geven voor elke staat afzonderlijk. U zult die apart moeten bellen. Weet u welke er in dat gebied staan?’
Op de kaart kijkend dreunde Fiske ze op. Het waren er meer dan twaalf. Fiske schreef de nummers op die hem werden verstrekt, en hing op.
Even bleef hij nadenken en vervolgens besloot hij zijn telefonische boodschappen, zowel die van thuis als van zijn werk, af te luisteren. Er was er een bij van een verzekeringsagent. Fiske belde de agent terug, die in het centrum van D.C. was gevestigd.
‘Ik vond het heel erg om te lezen dat uw broer is overleden, meneer Fiske,’ zei de vrouw.
‘Ik wist niet dat mijn broer een levensverzekering had.’
‘Soms zijn de begunstigden niet op de hoogte. De maatschappijen zijn feitelijk ook niet verplicht de begunstigden op de hoogte te stellen, ook al weten we dat de verzekerde is overleden. Ronduit gezegd doen verzekeraars er geen moeite voor om polissen uit te betalen.’
‘Waarom hebt u me dan gebeld?’
‘Omdat ik ontzet was over Michaels dood.’
‘Wanneer heeft hij de verzekering afgesloten?’
‘Ongeveer een half jaar geleden.’
‘Hij had geen vrouw en kinderen. Waar had hij een verzekering voor nodig?’
‘Nou, daarom heb ik u gebeld. Hij zei dat u het geld moest krijgen voor het geval hem iets overkwam.’
Fiske kreeg een brok in zijn keel en even hield hij de hoorn een eindje van zich af. ‘Onze ouders zouden het geld veel beter kunnen gebruiken dan ik,’ kon hij eindelijk uitbrengen.
‘Hij vertelde me dat u het geld waarschijnlijk aan hen zou geven, maar hij wilde dat u er iets van voor uzelf zou gebruiken. En hij dacht dat u beter wist hoe u ermee moest omgaan dan uw ouders.’
‘O. Nou, over hoeveel geld hebben we het?’
‘Een half miljoen dollar.’ Ze las hem zijn adres voor om zich ervan te overtuigen dat het nog klopte. ‘Ik kan u dit wel zeggen, ik maak heel wat polissen op voor mensen, om heel wat verschillende redenen, die niet allemaal even goed zijn, maar voor het geval u het niet wist, uw broer hield heel veel van u. Ik wilde dat ik zo goed met mijn broer kon opschieten.’
Toen Fiske het gesprek had beëindigd, merkte hij dat hij op het punt stond in tranen uit te barsten. Dat hij op het punt stond met zijn vuist dwars door de muur te slaan.
Hij stond op, stak de lijst in zijn zak en liep naar buiten, de trap af, langs de verticale begroeiing van kattenstaarten aan één kant en verspreid staande varens aan de andere. Zijn voeten droegen hem naar de kleine steiger. De hemel was diepblauw met een paar verspreide wolken, de wind verfrissend en voor het ogenblik was de lucht niet vochtig. Hij keek naar het noorden, naar de drie verdiepingen hoge villa’s van een miljoen dollar aan de buitenste rand van Old Town Alexandria, en vervolgens naar de lange, kronkelige lijn van de Woodrow Wilson-brug. Aan de overkant van het water kon hij de kust van Maryland onderscheiden, een met bomen omzoomd spiegelbeeld van de oever aan de kant van Virginia. Een straalvliegtuig daverde over zijn hoofd, met het landingsgestel uit, op weg naar de op enkele kilometers afstand gelegen luchthaven National Airport. De romp was zo dicht bij de aarde dat Fiske die bijna met een steen had kunnen raken.
Toen het vliegtuig voorbij was en de stilte was weergekeerd, stapte hij op de voorplecht van de zeilboot. Het schip schommelde zachtjes onder hem heen en weer; het zonlicht streelde zijn gezicht. Hij ging zitten, met zijn hoofd tegen de mast geleund, rook het doek van het niet afgedekte zeil en sloot zijn ogen. Hij was zo verdomd moe.
‘Je zit daar erg op je gemak.’
Wakker geschrokken keek Fiske om zich heen, voor hij zich omdraaide en Sara op de steiger zag staan. Ze had een zwart, tweedelig pakje aan; een witte, zijden blouse was aan de halslijn zichtbaar. Om haar hals droeg ze een snoer parels, haar haren waren opgestoken in een simpele knot; een spoortje make-up en lichtrode lippenstift gaven kleur aan haar gezicht.
Glimlachend zei ze: ‘Jammer dat ik je wakker moest maken. Je sliep zo vredig.’
‘Heb je lang naar me staan kijken?’ zei Fiske, om zich meteen daarna af te vragen waarom hij het vroeg.
‘Lang genoeg. Jouw beurt om te douchen.’
Hij stond op en stapte op de steiger. ‘Mooie boot.’
‘Ik heb geluk gehad; de rivieroever loopt hier steil af. Daarom hoef ik haar niet in een van de jachthavens te leggen. Ik neem je wel een keer mee, als je dat wilt. We hebben nog tijd genoeg voor ze wordt afgetuigd voor de winter.’
‘Misschien.’
Hij liep langs haar naar het huis.
‘John?’ Hij draaide zich om. Ze legde een hand op de trapleuning en keek naar haar zeilboot, alsof ze hoopte kalmte uit die stille romp te kunnen putten.
‘Al zal het het laatste zijn wat ik doe, ik zal het in orde maken met je vader,’ zei ze.
‘Het is mijn probleem. Dat hoef jij niet te doen.’
‘Ja, John, dat moet ik wel,’ zei ze vastberaden.
Een half uur later stuurde Fiske de auto over de privé-weg die uitkwam op de Parkway. Bij het zien van de twee zwarte personenauto’s die met zwaailichten voor hem gingen rijden, trapte hij hard op de rem. Sara gaf een gil. Fiske sprong de auto uit. Zodra hij de pistolen zag die op hem gericht waren, bleef hij staan.
‘Handen omhoog,’ blafte een van de mannen.
Fiske stak onmiddellijk zijn handen in de lucht.
Sara stapte nog juist op tijd uit om Perkins uit een van de auto’s te zien komen, en agent McKenna uit de andere.
Perkins kreeg Sara in het oog. ‘Doe je wapens weg,’ zei hij tegen de twee in burger geklede mannen.
McKenna verhief zijn stem. ‘Die mannen staan onder mijn bevel, niet onder het jouwe. Ze bergen hun wapens alleen dan op wanneer ik het zeg.’ McKenna kwam recht voor Fiske staan.
‘Is alles goed met je, Sara?’ vroeg Perkins.
‘Natuurlijk is alles goed. Wat is hier verdomme aan de hand?’
‘Ik heb een dringende boodschap op je apparaat ingesproken.’
‘Dat heb ik niet afgeluisterd. Wat is er?’
McKenna’s oog viel op het geweer dat op de achterbank lag. Nu trok hij zijn eigen wapen en richtte het op Fiske. Hij bekeek diens gehavende gezicht. ‘Houdt deze man u tegen uw wil vast?’ vroeg McKenna aan Sara.
‘Wil je ophouden met die dramatische flauwekul?’ zei Fiske. Hij liet zijn handen zakken en kreeg onmiddellijk een stomp in zijn maag te incasseren van McKenna. Naar adem snakkend liet hij zich op zijn knieën vallen. Sara rende naar hem toe om hem te helpen, zodat hij tegen de autoband kon leunen.
‘Hou je handen omhoog tot de dame de vraag heeft beantwoord.’ McKenna bukte zich en gaf een ruk aan Fiskes handen. ‘Hou verdomme je handen omhoog.’
Sara schreeuwde: ‘Nee, in godsnaam, hij houdt me niet gevangen. Hou op! Laat hem met rust!’ Ze duwde McKenna’s handen weg.
Perkins deed een stap naar voren. ‘Agent McKenna,’ begon hij, tot McKenna hem met een kille blik het zwijgen oplegde.
‘Hij heeft een geweer in de auto,’ zei McKenna. ‘Als jij je mensen in de waagschaal wilt stellen, mij best. Zo werk ik niet.’
Er stopte nog een auto, waar Chandler en twee agenten van de politie van Virginia uit stapten, eveneens met getrokken pistolen.
‘Iedereen blijft doodstil staan!’ riep Chandler luid.
McKenna keek om. ‘Zeg je mannen dat ze hun wapens wegdoen, Chandler. Ik heb deze situatie onder controle.’
Chandler liep tot vlak bij McKenna. ‘Jij zegt tegen je mannen dat ze nu meteen hun wapens in de holster steken, McKenna. Nu meteen, of ik zal je door deze agenten ter plekke laten arresteren wegens bedreiging met een vuurwapen.’ McKenna bewoog zich niet. Chandler bracht zijn gezicht vlak bij dat van de fbi -man. ‘Nu, meteen, speciaal agent McKenna, of je kunt de advocaat van het Bureau bellen vanuit een gevangenis in Virginia. Wil je dat dat in je conduitestaat komt?’
Ten slotte bond McKenna in. ‘Doe je wapens weg,’ beval hij zijn mannen.
‘En nu als de bliksem wegwezen,’ beval Chandler.
Heel langzaam liep McKenna bij de gevallen John vandaan. Zijn ogen brandden in die van Chandler bij elke achterwaartse stap.
Chandler knielde bij Fiske neer en pakte zijn schouder. ‘Gaat het, John?’
Fiske knikte pijnlijk, zijn ogen op McKenna gericht.
‘Wil iemand ons nu alsjeblieft vertellen wat er aan de hand is?’ riep Sara.
‘Steven Wright is dood aangetroffen. Vermoord,’ zei Chandler.