•29•
Op aanwijzing van John reed Sara naar de buurt waar zijn vader woonde, aan de rand van Richmond. Ze zette de auto op het grind van de oprit neer. Er zaten bruine plekken in het gras na weer een hete, van vocht doortrokken zomer in Richmond, maar aan de voorzijde van het huis lagen zorgvuldig onderhouden bloembedden, die er goed uitzagen omdat ze voortdurend water hadden gekregen.
‘Ben je in dit huis opgegroeid?’
‘Het is het enige huis dat mijn ouders ooit hebben bezeten.’ Hoofdschuddend keek John om zich heen. ‘Ik zie zijn auto niet.’
‘Misschien staat hij in de garage.’
‘Daar is geen ruimte. Hij is veertig jaar automonteur geweest en heeft een massa rotzooi verzameld. Hij zet de auto altijd op de oprit.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Verdomme, waar zit hij toch?’ Hij stapte uit en Sara volgde zijn voorbeeld.
Over het autodak heen keek hij naar haar. ‘Je kunt hier blijven, als je dat wilt.’
‘Ik ga met je mee naar binnen,’ zei ze vlug.
Fiske pakte zijn sleutel, deed de voordeur open en ze liepen naar binnen. Hij deed het licht aan en ze liepen door de kleine zitkamer de aangrenzende eetkamer in, waar Sara een verzameling foto’s op de eettafel nauwgezet bestudeerde. Er was er een van Michael in football-uniform; een beetje bloed op zijn gezicht, grasvlekken op zijn knieën en bezweet. Heel sexy. Ze betrapte zich erop dat ze het dacht en keek een andere kant op. Plotseling voelde ze zich schuldig.
Ze keek naar een paar andere foto’s. ‘Jullie hebben allebei heel wat sporten beoefend.’
‘Mike was de geboren atleet van de familie. Elk record dat ik vestigde, verbrak hij. Met gemak.’
‘Echt een sportief gezin.’
‘Hij was ook degene die de afscheidsspeech voor zijn klas heeft gehouden, hij had een gpa van boven de vier punt nul en een bijna volmaakt resultaat in de sat ’s en lsat ’s.’
‘Je klinkt als een trotse grote broer.’
‘Er waren heel wat mensen trots op hem,’ zei Fiske.
‘En jij?’
Hij keek haar strak aan. ‘Ik was trots op hem vanwege bepaalde dingen en niet zo trots vanwege andere. Zo goed?’
Sara pakte een foto. ‘Zijn dit je ouders?’
Fiske kwam naast haar staan. ‘Toen waren ze dertig jaar getrouwd. Voordat mam ziek werd.’
‘Het lijkt een gelukkig stel.’
‘Ze waren gelukkig,’ zei hij snel. Het gaf hem een onbehaaglijk gevoel haar te zien kijken naar deze voorwerpen uit zijn verleden. ‘Wacht hier maar even.’ John liep naar de achterkamer, die vroeger de gezamenlijke slaapkamer van de broers was geweest en waarvan nu een klein werkkamertje was gemaakt. Hij luisterde het antwoordapparaat af. Zijn vader had zijn boodschappen niet gehoord. Hij wilde net de kamer verlaten, toen hij de honkbalhandschoen op de plank zag liggen. Hij raapte hem op. De handschoen was van zijn broer, de voering was gescheurd maar het leer zat goed in de olie. Duidelijk het werk van zijn vader. Mike was linkshandig, maar er was geen geld geweest om een speciale handschoen voor hem te kopen, dus had Mike geleerd om de bal te fielden, zijn handschoen uit te trekken en te gooien. Hij was er zo goed in geworden dat hij het sneller kon dan een rechtshandige werper. John dacht terug aan dat blijk van efficiency, er was geen hindernis geweest die zijn broer niet kon overwinnen. Hij legde de handschoen weer neer en voegde zich bij Sara.
‘Hij heeft niet naar mijn boodschappen geluisterd.’
‘Enig idee waar hij naartoe gegaan kan zijn?’
Fiske dacht even na en knipte vervolgens met zijn vingers. ‘Meestal zegt pap het tegen mevrouw German.’
Toen hij was weggegaan, keek Sara de kamer nog eens rond. Ze zag een kleine, ingelijste brief die op een houten zuiltje stond. Er was een medaille aan gehangen. Ze pakte het lijstje op om de brief te lezen. De medaille was voor bewezen diensten, uitgereikt aan agent John Fiske, en in de brief stond het feit vermeld. Ze keek naar de datum die erboven stond. Elf jaar geleden. Door snel te rekenen kwam ze tot de conclusie dat de onderscheiding moest zijn uitgereikt toen John de politie had verlaten. Ze wist nog steeds niet waarom hij dat had gedaan. Toen ze de achterdeur open hoorde gaan, zette ze brief en medaille snel terug.
Fiske kwam de kamer binnen. ‘Hij is naar de caravan.’
‘Welke caravan?’
‘Bij de rivier. Daar gaat hij altijd vissen.’
‘Kun je naar de caravan bellen?’
Fiske schudde zijn hoofd. ‘Geen telefoon.’
‘Oké, dan rijden we erheen. Waar staat hij?’
‘Je hebt al meer dan genoeg gedaan.’
‘Ik vind het niet erg, John.’
‘Het is ongeveer anderhalf uur rijden hiervandaan.’
‘De nacht begint toch al op te schieten.’
‘Vind je het goed dat ik rij? Het is een tamelijk onbegaanbare weg.’
Ze gooide hem de sleutels toe. ‘Ik dacht dat je het nooit zou vragen.’