·67 ·
Stone liep voor hen uit langs de huizen in de steeg achter het huis van Chambers. Halverwege bleef hij staan en gebaarde de anderen hetzelfde te doen. Hij keek op het huis waar ze nu recht tegenover stonden.
‘Godallemachtig,’ zei Caleb, toen het tot hem doordrong. ‘Ik heb het nooit bij daglicht gezien.’
‘Bel aan, Caleb,’ zei Stone gebiedend.
Caleb deed wat hem gezegd werd, en een diepe stem zei: ‘Ja, wie is daar?’
‘Ik ben het, meneer Pearl. Caleb Shaw. Ik eh... Ik wilde u spreken over het Bay Psalm Book . ’
‘De zaak is gesloten. De openingstijden zijn duidelijk op het bord aangegeven.’
‘Het is dringend,’ zei Caleb. ‘Alstublieft, het hoeft niet lang te duren.’
Ze moesten even wachten, maar toen hoorden ze een klik. Caleb trok de deur open en ze liepen naar binnen. Toen Vincent Pearl een ogenblik later het vertrek binnenkwam, droeg hij geen lange mantel, maar een zwarte broek, een wit overhemd en een groene voorschoot. Zijn lange haar en baard zagen er onverzorgd uit. Hij leek even te schrikken toen hij de anderen zag. Toen zei hij nors: ‘Ik heb het druk, Shaw. Wat moet je?’
Stone deed een stap naar voren. ‘Waar is Albert Trent? In de achterkamer?’
Pearl gaapte hem aan. ‘Wat krijgen we nou?’
Stone drong langs hem heen, trapte de deur naar de achterkamer open en liep naar binnen. Een minuut later was hij terug. ‘Boven misschien?’
‘Wie zijn jullie, verdomme?’ riep Pearl. ‘Ik bel de politie!’
Stone liep om hem heen naar de wenteltrap en wenkte Rueben dat hij mee moest komen. ‘Pas op, misschien is Foxworth bij hem.’ De twee mannen verdwenen uit het zicht. Even later hoorden de anderen geschreeuw en het gebonk en gestommel van een worsteling. Het kabaal hield abrupt op. Toen Stone en Rueben de trap af kwamen, hielden ze Albert Trent stevig bij zijn schouders.
Ze duwden hem in een stoel en Rueben ging naast hem staan. De stafmedewerker van de commissie voor de Inlichtingendiensten zag er verslagen uit. Rueben gromde: ‘Geef me een excuus om je nek om te draaien.’
Stone draaide zich om naar Pearl, die niets van zijn zelfbeheersing had verloren.
‘Ik heb geen idee waar u mee bezig bent,’ zei hij, terwijl hij de voorschoot over zijn hoofd trok. ‘Deze man is een vriend van me en hij is hier omdat ik hem heb uitgenodigd.’
‘Waar is Chambers?’ zei Caleb. ‘Hebt u die ook uitgenodigd?’
‘Wie?’ zei Pearl.
‘Monty Chambers!’ riep Caleb geërgerd.
‘Die staat hier voor ons, Caleb,’ zei Stone. Hij greep Pearl bij zijn baard en rukte eraan. Terwijl een hoek van de baard loskwam, wilde Stone met zijn andere hand Pearls dikke haardos vastgrijpen, maar de man hield hem tegen.
‘Als u me toestaat...’ Hij trok zijn baard los en daarna de pruik, waardoor zijn kale hoofd zichtbaar werd.
‘Haal de verdikkingen van zijn buik, de plasticine van zijn wangen, de gekleurde contactlenzen uit zijn ogen, en je ziet Monty Chambers. Maar als je je identiteit echt wilt verhullen, dan moet je geen haarborstel en shampoo in de badkamer achterlaten. Kale mannen hebben die over het algemeen niet nodig.’
Pearl liet zich in een stoel zakken en streek over de pruik in zijn handen. ‘Ik heb mijn pruik en baard altijd met veel zorg onderhouden. Het was een moeizaam gedoe, maar een groot deel van het hele leven is nou eenmaal moeizaam gedoe.’
Caleb stond nog steeds naar Vincent Pearl te staren die hij voor zijn ogen in Monty Chambers had zien veranderen.
‘Ik kan niet geloven dat jullie twee een en dezelfde persoon waren.’
‘De vermomming was wel effectief, Caleb,’ zei Stone. ‘Je hebt zelf gezegd dat je Pearl maar twee keer eerder hebt gezien, hier in zijn winkel, en alleen ’s avonds bij gedempt licht.’
‘In de bibliotheek was Monty altijd nogal zwijgzaam. En als hij wat zei, had hij een hoog piepstemmetje,’ zei Caleb en hij knikte. ‘Wie was er het eerst?’ vroeg hij toen. ‘Vincent Pearl of Monty Chambers?’
‘Monty Chambers,’ zei Pearl met een moeizame glimlach. ‘Dat is mijn echte naam. Pearl is een alias.’
‘Maar waarom had u een alias nodig?’ vroeg Stone.
Eerst leek Chambers daar geen antwoord op te willen geven, maar toen haalde hij zijn schouders op. ‘Het maakt nu toch niet meer uit. In mijn jeugd was ik dol op acteren. Ik vond het heerlijk om me te verkleden en een rol te spelen. Maar helaas was mijn talent groter dan de kansen die ik kreeg. Boeken waren mijn andere passie. Als jongen ben ik in de leer gegaan bij een goede conservator, en zo heb ik het vak geleerd. Ik werd aangenomen bij de Congresbibliotheek en dat was het begin van een voorspoedige carrière. Maar ik wilde ook boeken verzamelen, en het salaris dat ik bij de bibliotheek verdiende, liet dat niet toe. Dus ben ik in zeldzame boeken gaan handelen. Ik had de kennis en ervaring die je daarvoor nodig hebt. Maar wie zou een eenvoudige conservator bij de Congresbibliotheek om advies gaan vragen? Niet de rijken, en dat was de klantenkring waar ik op mikte. Dus heb ik een personage bedacht waar ze wel naartoe zouden komen. Vincent Pearl, theatraal, mysterieus, en onfeilbaar.’
‘En die alleen ’s avonds geopend was, zodat hij overdag gewoon naar zijn werk kon,’ zei Stone.
‘Ik heb deze winkel gekocht omdat hij vlak achter mijn huis lag. Ik trok mijn vermomming aan, liep de deur uit en kwam als een ander mens mijn winkel in. Het werkte heel goed. In de loop der jaren werd mijn reputatie als antiquair steeds groter.’
‘Maar hoe ben je spion geworden?’ vroeg Caleb met trillende stem. ‘Hoe ben je van conservator tot moordenaar geworden?’
‘Niets zeggen!’ zei Trent. ‘Ze kunnen niets bewijzen.’
‘We hebben de codes,’ zei Milton.
‘O ja?’ sneerde Trent. ‘Als jullie die hadden gehad, waren jullie wel naar de politie gestapt.’
‘E, w, f, w, s, p, j, e, m, r, t, i, z,’ zei Milton. ‘Moet ik nog even doorgaan?’
Ze keken hem allemaal als met stomheid geslagen aan.
‘Milton,’ zei Caleb, ‘waarom heb je dat niet eerder gezegd?’
‘Ik dacht dat het niets uitmaakte omdat we geen bewijs hadden. Maar ik heb de geelgemaakte letters gelezen voordat ze verdwenen, en als ik eenmaal iets heb gezien, dan vergeet ik het nooit meer.’ Hij keek even naar Trent, die het allemaal machteloos aanhoorde. ‘Het schiet me net te binnen dat de autoriteiten kunnen proberen de code te ontcijferen als ik ze vertel wat de letters waren.’
Chambers keek Trent aan en haalde zijn schouders op. ‘Alberts vader en ik waren vrienden. In mijn bestaan als Monty Chambers, bedoel ik. Toen hij overleed, ben ik voor Albert een soort vaderfiguur geworden, of anders in elk geval een mentor. Dat was jaren geleden. Na zijn studie is Albert teruggegaan naar Washington en bij de cia gaan werken. In de loop der jaren hebben hij en ik het regelmatig over de wereld van de spionage gehad. Toen is hij bij de Senaat gaan werken, en ook daar hebben we uitvoerig over gepraat. Tegen die tijd had ik hem ook mijn geheim verteld. Hij was geen boekenliefhebber, maar aan die tekortkoming heb ik helaas nooit iets kunnen doen.’
‘Ook niet aan zijn spionageactiviteiten?’ vroeg Stone.
‘Hou je kop, ouwe gek!’ schreeuwde Trent.
‘Nou is het mooi geweest,’ zei Rueben. ‘Bedtijd, manneke.’ Hij sloeg Trent met een vuistslag op de kaak buiten westen, en voegde er met een strijdlustige blik op Chambers aan toe: ‘Ga rustig verder.’
Chambers keek naar de bewusteloze Trent. ‘Misschien ben ik inderdaad een ouwe gek. Stukje bij beetje heeft Albert me verteld hoe er geld te verdienen viel met het verkopen van wat hij minder belangrijke geheimen noemde. Hij legde me uit dat het eigenlijk geen spionage was, maar gewoon handel. Hij zei dat hij in zijn positie als stafmedewerker van de commissie iemand had ontmoet die over contacten bij alle inlichtingendiensten beschikte en dat die graag met hem in zee wilde gaan. Naderhand bleek dat trouwens een uiterst gevaarlijke man te zijn. Maar Albert zei dat veel mensen in beide kampen geheimen verkochten. Dat dat bijna van je verwacht werd.’
‘En dat geloofde u?’ vroeg Stone.
‘Deels wel en deels niet. Ik wilde het graag geloven, want boeken verzamelen is een kostbare liefhebberij, en ik kon het geld goed gebruiken. Ik besef nu maar al te goed dat dat verkeerd was, maar destijds had ik het gevoel dat het niet veel kwaad kon. Albert zei dat het probleem was dat alle spionnen vroeg of laat werden betrapt terwijl ze hun informatie overdroegen. Hij zei dat hij een manier had bedacht om dat probleem te omzeilen, en dat hij mij daarbij nodig had.’
‘Je vaardigheden als conservator van zeldzame boeken,’ zei Caleb. ‘Daar ging het hem om. Jij beschikte over de benodigde deskundigheid en je had toegang tot de bibliotheek.’
‘Ja. En Albert en ik waren oude vrienden, dus er was niets verdachts aan als hij me een boek kwam brengen. Dat was per slot van rekening mijn specialiteit. In die boeken werden bepaalde letters met een stipje gemarkeerd. In een van de bibliotheekboeken markeerde ik dan eenzelfde reeks letters met een chemische kleurstof. Bij incunabelen heb ik altijd al een grote liefde gehad voor de prachtige miniaturen die erin waren aangebracht. Voor mij waren het miniatuurschilderijen. Ze zijn honderden jaren oud, maar als je ze goed behandelt kunnen ze er vandaag nog net zo mooi en levendig uitzien als op de dag dat ze werden gemaakt. Op mijn eigen manier ben ik al jarenlang met dergelijke materialen in de weer geweest. Gewoon als hobby, want voor dat soort dingen is er tegenwoordig geen markt meer. Het was eigenlijk helemaal niet zo moeilijk om een chemisch middel te vinden dat onder het juiste type lens geel werd. Die lenzen heb ik trouwens zelf gemaakt. Ik ben niet alleen altijd al gefascineerd geweest door oude boeken en chemie, maar ook door de kracht en manipuleerbaarheid van het licht. Ik geniet echt enorm van mijn werk in de bibliotheek.’ Hij zweeg even. ‘Maar dat is nu natuurlijk voorbij,’ zei hij met een diepe zucht. ‘Ik heb begrepen dat Albert regelmatig bezoekers met een speciale bril naar de leeszaal heeft gestuurd, ook als er geen berichten waren, zodat ze geen argwaan zouden wekken.’
‘Oude dames en heren die oude boeken zitten te lezen in de bibliotheek zouden toch nooit argwaan hebben gewekt,’ zei Stone. ‘Ze hadden die geheimen ook gewoon in een ouderwetse brief aan een zogenaamd familielid in het buitenland kunnen zetten. Dan had zelfs de almachtige nsa met al zijn supercomputers en satellieten er nooit erg in gekregen. Het was echt perfect van opzet.’
‘Ik vertelde Albert wanneer een boek klaar was om terug te worden gestuurd naar de bibliotheek, en vervolgens plaatste hij dan een paar korte regels op bepaalde internetsites, zodat bepaalde bezoekers wisten wanneer ze naar de leeszaal moesten komen en naar welke titel ze moesten vragen. Dat boek zou ik dan op de ochtend van hun bezoek terugbrengen. Ik had een eindeloze stroom boeken die ik daarvoor kon gebruiken, want er moeten voortdurend boeken hersteld worden. Dat was geen probleem. De bezoekers kwamen naar de leeszaal, schreven de code over en gingen weer weg. Een paar uur later verdampte de chemische kleurstof en daarmee was ook al het bewijs verdwenen.’
‘En daarvoor werd je heel goed betaald en het geld werd op een buitenlandse bankrekening gestort,’ zei Annabelle.
‘Zoiets,’ gaf hij toe.
‘Maar zoals je net zei, Vincent Pearl was een groot succes,’ zei Stone. ‘Waarom ben je niet gewoon fulltime antiquair geworden?’
‘Ik hield van mijn werk bij de bibliotheek. Ik genoot ervan iedereen in de maling te nemen. Ik denk dat ik van twee walletjes wilde eten.’
‘Spionage is al erg genoeg,’ zei Caleb. ‘Maar moord! Bob Bradley, Cornelius Behan, Norman Janklow en waarschijnlijk ook Jewell English. En Jonathan? Jij hebt Jonathan laten vermoorden!’
‘Ik heb helemaal niemand laten vermoorden!’ protesteerde Chambers woedend. Hij wees naar Trent. ‘Dat is zijn werk, en van degene met wie hij samenwerkt, wie dat dan ook mag zijn.’
‘Meneer Foxworth,’ zei Stone langzaam.
‘Maar waarom Jonathan?’ vroeg Caleb. ‘Waarom hij?’
Chambers wreef nerveus in zijn handen. ‘Hij kwam ’s avonds een keer onverwacht onze werkruimte binnen en zag dat ik codes in een boek aan het aanbrengen was. Ik probeerde hem iets wijs te maken, maar ik weet niet zeker of hij me geloofde. Ik heb het meteen aan Albert verteld, en niet lang daarna was Jonathan ineens dood. Albert zei naderhand dat het moest lijken alsof hij een natuurlijke dood was gestorven omdat we onze berichten doorgaven in de leeszaal. Als we de leeszaal niet meer konden gebruiken, zouden we de operatie moeten staken.’
‘Maar je wist wat er was gebeurd en toch ben je niet naar de politie gegaan?’ zei Caleb beschuldigend.
‘Hoe had ik dat kunnen doen?’ zei Chambers. ‘Ik zou levenslang hebben gekregen.’
‘Dat krijg je nu toch wel,’ zei Stone kort. ‘En hij ook,’ voegde hij eraantoe met een blik op de wezenloos voor zich uit starende Trent.
‘Misschien ook niet,’ zei een stem.
Ze draaiden zich allemaal razendsnel om en zagen Roger Seagraves naar hen toe stappen, met in beide handen een pistool.
‘Foxworth!’ riep Caleb.
‘Kop dicht!’ zei Seagraves ongeduldig. Zijn blik bleef rusten op Trent, die net weer bijkwam.
‘Goddank, Roger,’ zei hij toen hij Seagraves zag.
Seagraves glimlachte. ‘Hallo, Albert.’ Hij haalde de trekker over en raakte Trent midden in zijn borstkas. De man hapte naar adem, zakte in elkaar en gleed langzaam van zijn stoel. Seagraves richtte zijn andere pistool op Stone en Rueben, die klaarstonden om op hem af te duiken. ‘Dat zou ik maar laten.’ Hij richtte een van zijn pistolen op Chambers. ‘Jou hebben we ook niet meer nodig.’ Terwijl Chambers zich schrap zette voor de kogel stapte Stone tussen hem en Seagraves in.
‘Ik heb de politie al gebeld. Ze zijn onderweg. Als je wilt ontsnappen, dan moet je het nu doen.’
‘Wat ontroerend. De ene 666’er die een andere de hand boven het hoofd houdt?’
Stones gezicht verstrakte.
Seagraves glimlachte. ‘Dus het is waar. Dan weet je ook wat onze belangrijkste regel is: nooit getuigen achterlaten. Maar ik ben wel benieuwd hoe je klusjesman op een kerkhof bent geworden. Dat moet voor iemand als jij een behoorlijke degradatie zijn.’
‘Ik zie het eigenlijk meer als een promotie.’
‘Als ik je gewoon had gedood toen ik daar de kans toe had, dan had ik mezelf een hoop moeite bespaard,’ zei Seagraves hoofdschuddend. ‘Jij hebt een geweldige operatie verknoeid. Maar ik heb nu genoeg geld om heel goed van te leven.’
‘Als je weet te ontkomen,’ zei Annabelle.
‘Dat zal me wel lukken.’
‘Daar zou ik maar niet te zeker van zijn,’ zei Stone, terwijl hij langzaam zijn rechterhand naar zijn jaszak bracht. ‘De Secret Service en de fbi zijn er nu ook bij betrokken, en die kunnen hier elk ogenblik zijn.’
‘O, wat ben ik nu bang,’ zei Seagraves sarcastisch. ‘Hé, handen omhoog, ouwe!’ Stone hield snel zijn hand stil, zodat die vlak bij zijn jaszak bleef hangen.
‘Wat?’ zei Stone.
‘Handen omhoog, 666’er! Ik wil je handen zien! Nú!’
Stone bracht zijn beide handen met een ruk omhoog.
Seagraves hapte naar adem, zwalkte naar voren, liet de pistolen uit zijn handen vallen en probeerde het mes uit zijn keel te trekken. Maar het mes dat Stone had geworpen terwijl hij zijn handen omhoog bracht, was dwars door de halsslagader gegaan, waardoor Seagraves onmiddellijk door zijn knieën zakte. Stone liep rustig op hem af en trok het mes uit zijn keel.
De vorige die hij met de onderhandse mesworp had gedood, was net zo iemand geweest als deze man, en hij had het net zo verdiend.
Milton wendde zijn ogen af, terwijl Caleb wit wegtrok en stond te wankelen op zijn benen. Annabelle en Rueben stonden als verstijfd naar de dodelijk gewonde man te staren.
Stone keek onaangedaan op hem neer.
Terwijl Roger Seagraves de geest gaf, hoorden ze in de verte sirenes. ‘Toen ik me realiseerde dat Chambers’ huis recht achter de boekwinkel lag, heb ik Alex Ford gebeld,’ legde Stone uit.
‘Het ging me om de boeken,’ zei Chambers, toen hij zijn blik van de dode Seagraves wist af te wenden. ‘Ik wilde ze kunnen kopen en veilig kunnen bewaren voor de volgende generatie. Met het geld dat ik heb verdiend, heb ik een paar buitengewone aankopen kunnen doen. Echt heel buitengewone aankopen.’ Toen hij opkeek, zag hij dat ze hem allemaal vol weerzin aankeken.
Chambers stond op. ‘Ik heb nog iets voor je, Caleb.’
Argwanend liep Stone achter hem aan naar de toonbank. Toen hij zijn hand in een la stak, greep Stone zijn pols vast. ‘Laat mij dat maar doen.’
‘Het is geen wapen,’ zei Chambers.
‘Dat zullen we dan wel zien.’ Stone haalde een doos uit de la, maakte die open, keek er even in, deed hem toen weer dicht en gaf de doos aan Caleb. Er lag een eerste editie in van het Bay Psalm Book .
‘Dank u, God!’ zei Caleb. Toen keek hij Chambers vol verbazing aan. ‘Hoe heb je dat te pakken gekregen? Je had geen sleutel van de kluis, en ook de code had je niet.’
‘Weet je nog dat ik me niet lekker voelde toen we Jonathans kluis uit wilden en dat je even een glas water voor me bent gaan halen? Zodra je weg was, heb ik de kleine safe opengemaakt. Ik had je de code zien intoetsen en het nummer onthouden; dat was niet moeilijk want het was het nummer van de leeszaal. Toen je terugkwam, heb je de kluis afgesloten en zijn we weggegaan.’
‘Idioot dat je bent!’ kreunde Rueben. ‘Heb je hem alleen gelaten in de kluis?’
‘Hoe kon ik nou weten dat hij het zou stelen,’ snauwde Caleb.
Chambers tuurde naar zijn handen. ‘Het was een opwelling. Zodra ik het boek had gestolen voelde ik me doodsbenauwd, maar ik vond het ook enorm opwindend. Zoiets had ik nog nooit gedaan. Ik ben altijd honderd procent eerlijk tegenover mijn cliënten. Maar dat boek! Het was al een bijzondere ervaring om het even in handen te kunnen houden.’ Even verscheen er een bijzondere glans in zijn ogen, maar die verdween even snel als hij gekomen was. ‘In elk geval kan ik zeggen dat ik het heb bezeten, al was het maar voor even. Ik bleef erop aandringen dat je het op echtheid liet onderzoeken. Wanneer de vermissing werd ontdekt, hoopte ik dat daardoor de verdenking op anderen zou vallen.’
Annabelle keek even in de doos. ‘O, dat boek! Dus hier heeft hij het in bewaard.’
Caleb keek haar achterdochtig aan. ‘Wat bedoel je? Weet jij hier meer van?’
‘O, dat is een lang verhaal,’ zei ze haastig.