·52 ·
De volgende ochtend om een uur of tien arriveerden Stone en Caleb bij de Federalist Club.
Ze deden hun verzoek en werden onder begeleiding naar het kantoor van de manager gebracht, die snel even naar de officiële identiteitsbewijzen keek die Milton de vorige avond op zijn laserprinter had uitgeprint.
‘U bent ingehuurd door Bradleys familie in Kansas om een onderzoek in te stellen naar zijn dood? Maar dat doet de politie al. En de fbi . En die zijn hier allemaal geweest. Al heel vaak zelfs.’ De manager klonk nogal geërgerd.
‘Zoals u ongetwijfeld zult begrijpen,’ zei Stone, ‘wil de familie een eigen onderzoek instellen.’ Milton en hij waren allebei keurig in het pak. Miltons tamelijk lange haar ging schuil onder een zwarte hoed die hij niet af had willen zetten toen hij het kantoor van de manager binnen was gekomen. ‘Ze hebben niet het gevoel dat het onderzoek erg opschiet.’
‘Nou, omdat er nog niemand is opgepakt, kan ik daar niets tegen inbrengen.’
‘U kunt contact met de familie opnemen als u wilt verifiëren dat wij hen vertegenwoordigen,’ zei Stone. ‘Mevrouw Bradley zit in het buitenland om weer op krachten te komen, maar u kunt bellen met de advocaat van de familie in Maryland.’ Op het kaartje stond Miltons telefoonnummer. Voor het geval dat de manager zou bellen, had hij een bericht ingesproken, waarop hij deed alsof hij advocaat was.
‘Nee, dat is wel goed. Wat wilt u weten?’
‘Waarom was Bradley die avond hier op de club?’
‘Er was een besloten party ter gelegenheid van zijn benoeming tot voorzitter van het Huis van Afgevaardigden.’
‘En wie had het georganiseerd?’
‘Zijn stafmedewerkers, geloof ik.’
‘Weet u ook welke stafmedewerkers?’
‘Nee, dat kan ik me niet meer herinneren. De instructies werden ons gefaxt.’
‘En hij is vermoord in de zaal aan de voorkant?’
‘We noemen het de James Madison Room. U weet wel, naar de auteur van de Federalist Papers. Als u wilt, kan ik u de zaal wel even laten zien.’
Hij ging hen voor naar de grote zaal aan de straatzijde. Stone keek door het grote erkerraam naar de bovenste verdieping van het gebouw aan de overkant.
Met zijn geoefende blik zag hij meteen dat dat een perfect schootsveld bood, en daaruit bleek duidelijk dat de dader het terrein van tevoren had verkend, en ook dat hij medewerking van iemand binnen Bradleys organisatie moest hebben gekregen.
Om die gedachte nader uit te werken, vroeg Stone: ‘En waarom is hij deze zaal binnengekomen?’
De manager veegde een stofje van de marmeren schouw. ‘O, dat was voor de toast te zijner ere.’ Hij huiverde. ‘Het was afschuwelijk. Senator Pierce was net klaar met zijn toespraak toen Bradley werd neergeschoten. Gruwelijk, alles zat onder het bloed. Een heel duur Perzisch tapijt was totaal bedorven en er is zelfs bloed in het hout gedrongen. Het heeft ons een klein vermogen gekost om het te bleken en daarna opnieuw te beitsen. De politie heeft daar pas kortgeleden toestemming voor gegeven. We mochten niet eens wat over die vlek heen leggen, omdat ze zeiden dat het de sporen zou kunnen aantasten. Iedereen die erlangs liep, moest ernaar kijken. Neemt u maar van mij aan dat er ineens heel wat minder leden kwamen.’
‘Wie is de eigenaar van het gebouw aan de overkant?’ vroeg Milton.
‘Dat weet ik niet. Ik neem aan dat de autoriteiten daar inmiddels wel achter zijn gekomen. Vroeger was het een woonhuis, en daarna een galerie, maar het staat nu al een jaar of vijf leeg. Het is echt niet om aan te zien, maar wat kun je ertegen doen? Ik heb gehoord dat het gerenoveerd gaat worden. Het zal wel worden opgesplitst in appartementen, denk ik, maar ze zijn nog niet met de uitvoering begonnen.’
‘Wie heeft Bradley de zaal binnengeroepen voor de toast?’ vroeg Stone.
De manager dacht even na. ‘Er waren zoveel mensen dat ik het niet zeker weet. Eigenlijk hield ik me niet zo bezig met dat deel van de festiviteiten. Ik stond wel bij het raam toen het schot gelost werd. Ik geloof dat ik de kogels zelfs langs mijn oor heb horen fluiten. Ik heb me nog dagenlang daarna beroerd gevoeld.’
‘Dat geloof ik graag. Is er verder nog iemand die ons iets zou kunnen vertellen?’
‘Misschien een van de obers, en de barkeeper die toen dienst had. Ze zijn allebei aanwezig.’
De barkeeper wist nergens van. Maar de ober, Tom, zei: ‘Volgens mij heeft een van zijn stafmedewerkers iedereen bij elkaar geroepen voor de toast. Zo herinner ik het me in elk geval. Ik heb meegeholpen om de mensen op te trommelen uit de andere zalen, en daarna zijn ze meneer Bradley gaan halen.’
‘Weet u nog wie het was?’
‘Die stafmedewerker? Nee, eigenlijk niet. Er waren een heleboel mensen. En hij heeft zich niet met naam en toenaam voorgesteld.’
‘Dus het was een man?’ Tom knikte. Stone liet hem een paar foto’s van Bradleys stafmedewerkers zien. ‘Herken je iemand? Was hij het?’ Hij wees naar Dennis Warren. ‘Hij was Bradleys chef-staf. Hij was de aangewezen persoon om de toast te organiseren.’
‘Nee, die was het niet.’
‘Hij dan?’ vroeg Stone, en hij wees naar Albert Trent. ‘Deze man bekleedde ook een hoge positie binnen Bradleys staf.’
‘Nee.’ De ober liet zijn blik over de foto’s gaan totdat hij iemand herkende. ‘Dat is hem. Nu weet ik het weer. Hij was heel efficiënt.’
Stone tuurde naar de foto van Michael Avery, die als stafmedewerker bij de commissie voor de Inlichtingendiensten had gewerkt.
‘En nu?’ zei Milton toen ze de Federalist Club uit liepen.
‘Nu gaan we met een paar van Bradleys vroegere werknemers praten.’
‘Toch niet met Avery? Dan weten ze meteen dat we ze op het spoor zijn.’
‘Nee, maar wel met Trent of Warren.’
‘Maar we kunnen niet zeggen dat we onderzoek doen namens Bradleys familie. Dat hebben ze meteen door.’
‘Nee, we gaan ze de waarheid vertellen.’
‘Wat?’
‘We zeggen dat we een onderzoek instellen naar de dood van Jonathan DeHaven.’
Stone zocht Warrens telefoonnummer op en belde hem. Warren was thuis en stemde erin toe hen te ontmoeten. Hij zei meteen al dat hij wel van DeHaven had gehoord, maar dat hij hem nooit had ontmoet. ‘Het is een schande, ik weet het, maar ik heb niet eens een bibliotheekkaart.’
Milton en Stone reden naar Warrens huis in Falls Church, Virginia. Het was een bescheiden onderkomen in een al wat oudere buurt. Het was duidelijk dat Warren geen man was die graag buiten was of klusjes deed. Zijn tuin stond vol onkruid en het huis was hard aan een lik verf toe.
Binnen was het echter comfortabel en gezellig, en hoewel Warren had gezegd dat hij geen bibliotheekkaart had, stonden er wel grote boekenkasten vol met boeken. Overal rondslingerende tienerspullen gaven aan dat hij ook vader was.
Dennis Warren was een lange, gezette man met bruin haar en een breed, pokdalig gezicht. Zijn wasachtige, bijna doorzichtige huid getuigde van tientallen jaren geploeter onder tl-buizen. Hij liep voor hen uit naar de woonkamer.
‘Let maar niet op de rommel,’ zei Warren. ‘Met drie zoons van veertien tot achttien heb je je huis niet meer voor jezelf. Ik kan tijdens een vergadering het woord nemen en tegenover de gezamenlijke chefs van staven of de minister van Defensie een samenhangend betoog houden over complexe geopolitieke kwesties, maar het lukt me niet om ook maar één van mijn zoons zover te krijgen dat hij regelmatig in bad gaat of iets anders eet dan cheeseburgers.’
‘We weten dat u lid bent geweest van de staf van de commissie voor de Inlichtingendiensten,’ zei Stone.
‘Inderdaad. Ik ben met Bradley meegegaan toen hij voorzitter werd van het Huis van Afgevaardigden. Op dit moment ben ik werkloos.’
‘Sinds zijn dood?’ vroeg Milton.
Warren knikte. ‘Ik werkte daar omdat Bradley dat wilde, en ik vond het heel prettig om onder hem te werken. Hij was een groot man. Een man zoals we die heden ten dage nodig hebben: heel solide en volstrekt eerlijk.’
‘Kon u dan niet bij de commissie voor de Inlichtingendiensten blijven?’ vroeg Stone.
‘Nee, die mogelijkheid had ik eigenlijk niet. Bradley wilde dat ik met hem meeging, en dus heb ik dat gedaan. En dat wilde ik ook. Er is maar één voorzitter van het Huis van Afgevaardigden, en die heeft maar één chef-staf. Je hebt een hoop afwisseling in zo’n baan en veel privileges. Maar de nieuwe voorzitter van de commissie voor de Inlichtingendiensten had zijn eigen mensen die hij promotie wilde laten maken. Zo gaat het in het Amerikaanse parlement. Je lift mee met het parlementslid bij wie je in dienst bent. En als dat parlementslid een andere baan krijgt of Washington verlaat, dan houdt het op. Daarom zit ik nu thuis. Het is maar goed dat mijn vrouw advocaat is, anders zaten we nu financieel zwaar in de problemen. Eerlijk gezegd ben ik nog steeds niet bekomen van de schok, en ik ben nog niet echt op zoek gegaan naar een andere baan.’ Hij liet een korte stilte vallen en nam hen aandachtig op. ‘Maar u zei dat u een onderzoek instelde naar de dood van die DeHaven? Wat heeft dat met Bradley te maken?’
‘Misschien niets, maar misschien ook een heleboel,’ zei Stone vaag. ‘Hebt u van de moord op Cornelius Behan gehoord?’
‘Wie niet? Behoorlijk gênant voor zijn vrouw, zou ik zeggen.’
‘DeHaven was Behans buurman en de moordenaar heeft Behan neergeschoten vanuit het huis van DeHaven.’
‘Verdomme, dat wist ik niet. Maar ik snap nog steeds niet wat het verband is met meneer Bradley.’
‘Ik heb zelf ook nog geen goed beeld van wat er precies gebeurd is,’ gaf Stone toe. ‘Was u die avond in de Federalist Club?’
Warren knikte. ‘Het was bedoeld als eerbetoon en het eindigde als een nachtmerrie.’
‘Hebt u het zien gebeuren?’ vroeg Milton.
‘Helaas wel, ja. Ik stond naast Mike, Mike Avery. Senator Pierce had net een paar mooie woorden gesproken en beng, toen klonk er een schot. Het ging allemaal zo snel. Ik had mijn glas champagne net aan mijn lippen gezet. Ik morste het allemaal over me heen. Het was afschuwelijk. Ik was er kotsmisselijk van, en ik was beslist niet de enige.’
‘Kent u Avery goed?’
‘Dat mag ik wel zeggen. We hebben tien jaar lang dag en nacht samengewerkt.’
‘Waar is hij nu?’
‘Hij is met me meegegaan toen Bradley voorzitter van het Huis van Afgevaardigden werd. Hij is nu ook werkloos.’
‘We hebben begrepen dat Avery degene was die het feest in de club heeft georganiseerd en de heildronk heeft geregeld.’
‘Nee, dat is niet zo. Mike en ik zijn er samen naartoe gereden. We stonden gewoon op de gastenlijst.’
‘Maar volgens onze bronnen was hij degene die de gasten vroeg naar de zaal te komen voor de toast.’
‘Dat heb ik ook gedaan. Ik hielp gewoon een handje.’
‘En wie hielp u dan?’
‘Albert. Albert Trent. Hij was degene die voorstelde om een toast uit te brengen. Hij bedacht altijd dat soort dingen. Ik ben gewoon een arme werkezel met beperkte sociale vaardigheden.’
‘Albert Trent? Heeft hij dat feest georganiseerd?’
‘Dat zou ik niet weten. Maar hij was wel degene die die avond alles regelde.’
‘Is hij nu ook werkloos?’
‘O nee. Albert is bij de commissie voor de Inlichtingendiensten gebleven.’
‘Maar u zei toch net dat u allemaal met Robert Bradley was meegegaan?’ vroeg Stone verbaasd.
‘Over het algemeen gaat het zo, ja. Maar Albert wilde niet weg bij de commissie. Bradley was er niet gelukkig mee, neemt u dat maar van mij aan. Maar Albert had de een of andere deal gesloten met de nieuwe voorzitter en werd zijn hoogste medewerker. Albert weet hoe hij zichzelf onmisbaar moet maken. Maar op het kantoor van de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden is altijd een hoop te doen, en omdat we het zonder Albert moesten stellen, was dat best lastig. Ik klap nu niet uit de school trouwens. Dit is allemaal algemeen bekend.’
‘Maar Bradley gaf hem zijn zin?’
Warren glimlachte. ‘U hebt Bob Bradley duidelijk niet gekend. Zoals ik al zei, het was echt een ongelooflijk aardige, eerlijke en hardwerkende man. Maar je schopt het niet zover als hij als je niet tegelijkertijd een keiharde doordouwer bent. Hij vond het niet leuk dat een ondergeschikte het waagde tegen hem in te gaan. Linksom of rechtsom, vroeg of laat had Albert toch moeten overstappen naar het kantoor van de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden.’
‘Maar na Bradleys dood was dat niet meer aan de orde?’
‘Natuurlijk niet. Mike en ik waren loyaal en wij staan nu op straat. Albert deed gewoon waar hij zin in had, en zit nu op rozen. En Mike heeft vier kinderen en een vrouw die niet werkt, terwijl Trent een kinderloze vrijgezel is. Het is gewoon niet eerlijk.’
Toen ze waren vertrokken zei Milton: ‘Ik weet het: alles wat ik te weten kan komen over Albert Trent.’
Stone knikte. ‘Maar dan ook alles.’
‘Het lijkt me wel een heel duidelijk motief voor moord. Het verbaast me dat de politie er niet meteen op afgegaan is. Warren scheen het niet eens in de gaten te hebben.’
‘Welk motief?’ vroeg Stone.
‘Dat is toch zo duidelijk als wat! Als Bradley blijft leven, moet Trent weg bij de commissie voor de Inlichtingendiensten. Als Bradley sterft, kan Trent blijven zitten waar hij zit.’
‘Dus jij denkt dat iemand de voorzitter van het Huis van Afgevaardigden heeft laten neerschieten om niet van baan te hoeven veranderen? En Trent kan niet zelf de trekker overgehaald hebben, want hij was in die zaal. Dus dan had hij een huurmoordenaar in dienst moeten nemen. En dat allemaal om een niet al te hoge overheidsbaan te houden? Dat gaat wel erg ver.’
‘Dan moet er meer achter zitten.’
‘Dat ben ik met je eens. We weten alleen nog niet wat.’
Dennis Warren nam de hoorn van de haak en belde zijn vriend en voormalige collega Mike Avery. Daarna toetste hij een tweede nummer in.
‘Albert? Hé, met Dennis. Sorry dat ik je stoor op je werk, maar ik heb net een paar mensen op bezoek gehad die rare vragen stelden. Ik heb Mike Avery ook gewaarschuwd. Het heeft waarschijnlijk niets om het lijf, maar het leek me beter je toch even te bellen.’
‘Dat stel ik zeer op prijs,’ zei Trent. ‘Wat wilden ze precies weten?’
Warren gaf een verslag van het gesprek en voegde eraantoe: ‘Ik heb ze verteld dat jij de heildronk op Bob hebt geregeld en bij de commissie voor de Inlichtingendiensten bent gebleven.’
‘Hoe zagen ze eruit?’
Warren gaf een signalement van Stone en Milton. ‘Ken je ze?’
‘Nee. Het is inderdaad merkwaardig.’
‘Nou, zoals ik al zei, het leek me beter je even op de hoogte te brengen. Ik hoop niet dat ik iets heb gezegd wat ik beter niet had kunnen zeggen.’
‘Ik heb geen geheimen,’ antwoordde Trent.
‘Hé, Albert, als er een plaatsje vrijkomt bij de staf van de commissie, laat het me dan weten, wil je? Ik begin al dat duimendraaien zat te worden.’
‘Doe ik. Bedankt voor de informatie.’
Albert liep onmiddellijk zijn kantoor uit, ging naar een telefooncel en maakte een afspraak met Seagraves voor later op de dag op het terrein van het Capitool.
Toen Seagraves was gearriveerd, zei Trent: ‘We hebben een probleem.’
Seagraves luisterde en zei: ‘Hun volgende zet ligt voor de hand.’
‘Jij regelt het?’
‘Ik regel het altijd.’