·14 ·
Toen de leden van de Camel Club het huis van Jonathan DeHaven verlieten, waren er twee verrekijkers op hen gericht. De ene bevond zich in een kamer op de bovenverdieping van een huis tegenover dat van DeHaven, de andere werd vastgehouden door een man in een bestelbusje met het opschrift Openbare werken D.C. dat een eind verderop geparkeerd stond.
Toen de motorfiets en de Chevrolet wegreden, zette het busje de achtervolging in. Ook nadat de voertuigen uit het zicht waren verdwenen, bleef de verrekijker in het huis aan Good Fellow Street de omgeving afspeuren.
Zoals Caleb al had voorspeld, waren ze in een minuut of twintig bij het antiquariaat van Vincent Pearl. Er stond geen naam op de winkelpui, er hing alleen een bordje met het opschrift geopend ma-vrij van 20 tot 24 uur. Caleb belde aan.
Rueben liet zijn blik over de deur en de geblindeerde etalageruit glijden. ‘Volgens mij gelooft hij niet in reclame.’
‘Iedere serieuze verzamelaar weet precies waar hij Vincent Pearl kan vinden,’ zei Caleb rustig.
‘Ken je hem goed?’ vroeg Stone.
‘O, nee. Ik werk bij lange na niet op zijn niveau. De afgelopen tien jaar heb ik hem maar twee keer persoonlijk ontmoet, en beide keren hier in deze winkel. Voor die tijd heb ik weleens een lezing van hem bijgewoond. Hij is echt onvergetelijk.’
In het westen was de verlichte koepel van het Capitool zichtbaar. De buurt waar ze zich nu bevonden, bestond uit een lange reeks huizen waarvan de natuur- en bakstenen gevels met mos waren bedekt. Ooit was het een centrum van de zich snel uitbreidende stad geweest.
‘Weet je zeker dat hij thuis is?’ vroeg Milton. Op hetzelfde moment zei een diepe stem op gebiedende toon: ‘Wie is daar?’
Caleb liep naar het luidsprekertje naast de deur dat bijna geheel schuilging onder de klimop. ‘Meneer Pearl, Caleb Shaw hier. Van de Congresbibliotheek.’
‘Wie?’
Er verscheen een licht gegeneerde uitdrukking op Calebs gezicht. ‘Caleb Shaw. Ik werk op de leeszaal Zeldzame Boeken. We hebben elkaar een paar jaar geleden ontmoet toen ik bij u ben geweest met een verzamelaar van president Lincoln memorabilia.’
‘U hebt geen afspraak voor vanavond,’ klonk het geërgerd. Kennelijk had Calebs klant destijds weinig indruk op de antiquair gemaakt.
‘Nee, maar het is dringend. Als u een paar minuten hebt...’
Een paar seconden later klikte de deur open. Terwijl de anderen naar binnen liepen, zag Stone iets boven de deuropening reflecteren. Het was een kleine, op ingenieuze wijze als vogelhuisje vermomde bewakingscamera, die recht op hem gericht stond. De meeste mensen zouden zo’n apparaatje over het hoofd hebben gezien, maar Oliver Stone was anders dan de meeste mensen, zeker als het om apparaten ging waarmee hij in de gaten werd gehouden.
Terwijl ze de winkel binnenliepen, vielen hem nog een paar dingen op. Hoewel de voordeur van hout leek, was die in werkelijkheid van gehard staal in een gehard stalen frame, waarvan het slot in Stones ervaren ogen niet makkelijk open te breken was. De geblindeerde etalageruit was van acht centimeter dik polycarbonaat.
Het interieur verraste hem. Hij had een soort rommelwinkel verwacht van stoffige boeken en folianten op doorzakkende planken en in alle hoeken en gaten, maar in plaats daarvan zag hij een schone, gestroomlijnde en overzichtelijke ruimte van twee verdiepingen. Langs de muren stonden hoge boekenkasten met glazen schuifdeuren. Een van wieltjes voorziene ladder was aan een rail boven de bijna drie meter hoge kasten bevestigd. In het midden van de lange, smalle ruimte stonden drie ovale leestafels van kersenhout met bijpassende stoelen. Daarboven hingen drie bronzen kroonluchters die een verrassend gedempt licht verspreidden. Er zou wel een dimmer op zitten, dacht Stone. Een twee meter brede wenteltrap met Chippendale balustrade leidde naar de bovenverdieping, waar nog meer boekenkasten stonden.
Achter de lange houten toonbank op de benedenverdieping stonden eveneens boekenkasten. Wat Stone het meest verbaasde was wat hij hier niet zag. Nergens een computer. Zelfs geen kassa.
‘Dit is zo’n plek om een sigaar te roken en paar whisky’s te drinken,’ zei Rueben.
‘O, nee,’ zei Caleb geschokt. ‘Rook is dodelijk voor oude boeken. En één gemorste druppel kan een tijdloze schat ruïneren.’
Rueben wilde net iets terugzeggen toen een deur achter de toonbank openging en een oude man binnenkwam. Hij had een zilvergrijze baard die tot ver op zijn borst reikte. Zijn lange lijf en bierbuik werden verhuld door een lichtpaarse mantel met gouden strepen op de mouwen. Een brilletje zonder montuur balanceerde op zijn hoge voorhoofd, waar zijn grijze haar in slordige krullen overheen hing. Zijn ogen waren zwart, dacht Stone, tenzij het door het licht kwam, maar nee, ze waren inderdaad gitzwart.
‘Een monnik?’ fluisterde Rueben tegen Caleb.
‘Ssst!’ zei Caleb, terwijl de man verder naar voren liep.
‘Bent u Shaw?’ vroeg Pearl.
‘Ja.’
‘Wat is er zo dringend?’ Met een nijdige blik op de anderen voegde hij eraantoe: ‘En wie zijn deze mensen?’
Caleb stelde hen snel voor, maar alleen met hun voornaam.
Pearls blik bleef langer op Stone rusten dan op de anderen. ‘Heb ik u niet eens in Lafayette Park gezien, meneer? In een tent?’ vroeg hij overdreven beleefd.
‘Inderdaad,’ zei Stone.
‘Als ik me niet vergis, staat er op uw bordje: “Ik wil de waarheid weten.” Hebt u de waarheid al gevonden?’
‘Nee, dat kan ik niet zeggen.’
‘Als ik op zoek was naar de waarheid zou ik nooit bij het Witte Huis beginnen.’ Hij wendde zich weer tot Caleb. ‘Wat komt u doen?’ zei hij bruusk.
Haastig vertelde Caleb dat hij was benoemd tot literair executeur van Jonathan DeHaven en dat hij Pearls advies wilde.
‘Ja, dat was heel tragisch van DeHaven,’ zei Pearl ernstig. ‘En ú bent benoemd tot zijn literair executeur?’ voegde hij er verbaasd aan toe.
‘Ik heb Jonathan geholpen met zijn collectie en we werkten allebei bij de Congresbibliotheek,’ zei Caleb verdedigend.
‘Juist,’ zei Pearl kortaf. ‘Maar toch hebt u de hulp van een expert nodig.’
Caleb liep een beetje rood aan. ‘Eh, eigenlijk wel, ja. Milton heeft een inventaris van de collectie op zijn laptop.’
‘Ik geef de voorkeur aan papier,’ zei Pearl streng.
‘Als u hier een printer hebt, dan maak ik wel even een uitdraai voor u,’ zei Milton.
Pearl schudde zijn hoofd. ‘Ik heb hier wel een drukpers, maar die stamt uit de vijftiende eeuw, en ik betwijfel of dat apparaat van u daar op aan te sluiten is.’
‘Nee, dat denk ik niet.’ Milton was oprecht geschokt dat de antiquair niet eens een printer in huis had.
‘Dan brengen we u morgen wel even een uitdraai,’ zei Caleb, en na een korte aarzeling voegde hij eraantoe: ‘Meneer Pearl, laat ik er maar meteen mee voor de dag komen. Jonathan had een eerste editie van het Bay Psalm Book in zijn bezit. Wist u dat?’
Pearl liet zijn bril op zijn neus zakken. ‘Sorry, wat zei u?’
‘Jonathan had een Bay Psalm Book uit 1640.’
‘Uitgesloten.’
‘Ik heb het met mijn eigen handen vastgehouden.’
‘Nee, onmogelijk.’
‘Jawel!’ zei Caleb nadrukkelijk.
Pearl wuifde het minachtend weg. ‘Dan moet het een latere editie zijn geweest.’
‘Er staat geen muziek in. Dat is pas begonnen bij de negende editie in 1698.’
Pearl keek Caleb doordringend aan. ‘Het zal u niet verrassen dat ik me daarvan bewust ben. Maar zoals u zelf al aangaf zijn er dus nog zeven andere edities waar evenmin muziek in staat.’
‘Het was de editie van 1640. Het jaartal stond op de titelpagina.’
‘Dan, waarde heer, is het een facsimile of een vervalsing. Mensen kunnen heel slim zijn. Iemand heeft zelfs de Oath of a Freeman vervalst, en dat is nog een jaar ouder dan het Bay Psalm Book. ’
‘Maar het Bay Psalm Book was toch het eerste boek dat in Amerika is gedrukt?’ kwam Stone tussenbeide.
‘Dat is het ook,’ zei Pearl ongeduldig. ‘En de Oath was geen boek, maar een pamflet van één pagina. En zoals de titel al aangeeft was het een eed, een eed van trouw die iedere mannelijke puritein moest afleggen om stemrecht en andere privileges te kunnen genieten in de kolonie aan de Baai van Massachusetts.’
‘En dat was een vervalsing?’ vroeg Stone.
‘Grappig genoeg heeft de vervalser als basis een facsimile van het Bay Psalm Book gebruikt. Dat heeft hij gedaan omdat het van dezelfde drukpers afkomstig is als de Oath en door dezelfde drukker is gedrukt, zodat ook hetzelfde lettertype is gebruikt.’ Pearl tikte Caleb op zijn borst. ‘Het is zo ingenieus gedaan dat de Congresbibliotheek het bijna had aangekocht. Pas toen een expert bepaalde onregelmatigheden signaleerde, werd het bedrog opgemerkt.’
‘Ik werk nu al twaalf jaar op de afdeling Zeldzame Boeken,’ zei Caleb, ‘en ik heb het Bay Psalm Book dat we daar hebben aandachtig bestudeerd. Naar mijn mening is Jonathans exemplaar authentiek.’
Pearl keek hem achterdochtig aan. ‘Hoe was uw naam ook weer?’
Caleb werd nu vuurrood. ‘Caleb Shaw!’
‘Nou, Shaw, heb je het standaard authenticiteitsonderzoek al gedaan?’
‘Nee, maar ik heb het boek bekeken en vastgehouden. Ik heb het geroken!’
‘Mijn god, man, dat kun je toch geen onderzoek noemen. DeHaven bezat gewoon geen verzameling van dat kaliber. De kern van zijn collectie bestond uit een Tamerlane , een paar incunabelen, en een Dante, die hij trouwens nog van mij heeft gekocht. Een eerste editie van het Bay Psalm Book heeft Jonathan nooit gehad.’
‘Waar heeft Jonathan hem dan vandaan?’ vroeg Caleb.
Pearl schudde zijn hoofd. ‘Hoe moet ik dat weten?’ Hij keek de anderen eens aan. ‘Zoals uw vriend u misschien heeft verteld, zijn er maar elf oorspronkelijke Bay Psalm Books op de hele wereld. Laat dat maar eens tot u doordringen, heren, elf stuks. Er zijn maar liefst 228 exemplaren van Shakespeares First Folio in omloop, maar niet meer dan elf Bay Psalm Books. En van die elf zijn er maar vijf compleet.’ Hij stak zijn rechterhand op. ‘Niet meer dan vijf.’
Terwijl Stone naar die donkere ogen stond te staren, leken ze een steeds intenser wordende zwarte gloed te verspreiden. Wat hem betrof leed Vincent Pearl duidelijk aan bibliomanie.
De antiquair richtte zich weer tot Caleb. ‘En omdat er geen enkel Bay Psalm Book wordt vermist, begrijp ik niet hoe er een zijn weg gevonden kan hebben naar de collectie van Jonathan DeHaven.’
‘Maar waarom zou hij een vervalsing in zijn kluis bewaren?’ vroeg Caleb.
‘Misschien dacht hij dat het authentiek was.’
‘Het lijkt me sterk dat het hoofd van de afdeling Zeldzame Boeken zich zo zou laten misleiden,’ zei Caleb minachtend.
Pearl was er niet van onder de indruk. ‘Zoals ik al zei voordat de Congresbibliotheek bijna een valse Oath had aangeschaft: mensen geloven wat ze willen geloven, en in mijn ervaring is het menselijke vermogen tot zelfbedrog vrijwel onbegrensd.’
‘Misschien is het beter dat u zelf naar Jonathans huis komt, zodat u met eigen ogen kunt zien dat het hier om een eerste druk gaat.’
Pearl wreef met zijn lange, slanke vingers over zijn baard en keek Caleb strak aan.
‘En natuurlijk zou ik dan graag uw mening over de rest van de collectie horen,’ voegde Caleb eraantoe.
‘Misschien dat ik morgenavond nog wat tijd over heb,’ zei Pearl onverschillig.
‘Uitstekend.’ Caleb overhandigde hem zijn kaartje. ‘Op dit nummer in de Congresbibliotheek kunt u me bereiken om de afspraak te bevestigen. Hebt u Jonathans adres?’
‘Ja, dat heb ik wel ergens in mijn archief.’
‘Het lijkt me beter om voorlopig met niemand over het Bay Psalm Book te praten, meneer Pearl.’
‘Ik praat bijna nooit met iemand over wat dan ook,’ zei Pearl. ‘En zeker niet over dingen die niet waar zijn.’
Caleb liep dieprood aan terwijl Pearl hen haastig naar de voordeur begeleidde.
‘Oké,’ zei Rueben toen ze weer buiten stonden en hij zijn motorhelm opzette. ‘Volgens mij heb ik zojuist professor Perkamentus ontmoet.’
‘Wie?’ zei Caleb. Hij was nog steeds woedend over Pearls laatste opmerking.
‘Perkamentus. Je weet wel, uit Harry Potter.’
‘Ken ik niet,’ snauwde Caleb.
‘Dreuzel die je bent,’ mompelde Rueben terwijl hij zijn motorbril voor zijn ogen trok.
‘Pearl gelooft duidelijk niet dat het Bay Psalm Book echt is,’ zei Caleb. Hij zweeg even. ‘En misschien heeft hij ook wel gelijk. Ik heb er tenslotte maar heel even naar gekeken.’
‘Nou,’ zei Rueben, ‘je hebt hem er op zo’n manier over verteld dat je maar beter gelijk kunt hebben.’
Caleb liep weer rood aan. ‘Misschien ben ik iets te ver gegaan. Ik bedoel, in het antiquariaatwezen is hij een beroemdheid, en ik ben maar een gewone bibliothecaris.’
‘Een eersterangs bibliothecaris bij een van de beste bibliotheken ter wereld,’ zei Stone.
‘En al is hij nog zo goed in zijn vak, hij moet nodig eens een computer aanschaffen,’ zei Milton.
De Chevrolet reed weg. Terwijl Rueben de motor aantrapte, installeerde Stone zich in het zijspan en keek even achterom.
Terwijl ze wegreden, kwam een eindje achter hen een bestelbusje in beweging. Toen de Chevrolet en de motor uit elkaar gingen, bleef het busje de motor volgen.