Schetepeet

Ik ging met een huisarts naar de opera. Terwijl we achter een dame op leeftijd de zaal in schuifelden, keek ik naar haar benen. Haar rechterenkel bolde over de schoenrand heen en ze liep moeizaam, alsof ze een te zware boodschappentas droeg. Bij iedere stap schommelde ze van links naar rechts. Dat heet de Trendelenburg-gang, heb ik van een andere dokter geleerd.

‘Wat heeft die mevrouw?’ fluisterde ik tegen de huisarts, ‘hartklachten?’

Als ik in het gezelschap van artsen verkeer kan ik het niet laten het diagnosespel met ze te spelen. Wanneer ik iemand voorbij zie komen die hinkt, krom loopt of vlekken op zijn huid heeft, vraag ik wat eraan scheelt. De dokter trekt dan een peinzend gezicht en gaat bij zichzelf te rade. Ik weet niet waarom ik dat zo leuk vind. Ik zie mannen graag aan het werk, dat is zeker een van de redenen, maar aan een automonteur zal ik niet gauw vragen hoe hij vindt dat de motor van een voorbijkomende auto klinkt en deze huisarts was een vrouw.

Ze wierp een snelle blik. ‘Nee, geen hartklachten,’ fluisterde ze terug, ‘ze heeft maar één dikke enkel. Waarschijnlijk heeft ze een trombosebeen.’

Ik ben met het diagnosespel begonnen toen ik verkering kreeg met een tropenarts. Als wij gingen wandelen, vertelde hij onderweg welke aandoeningen hij zoal zag voorbijkomen en dat vond ik interessant. Er is misschien een enthousiaste collega aan mij verloren gegaan. Ik heb vroeger wel overwogen medicijnen te gaan studeren maar ik was niet goed in wiskunde. Dan word je niet toegelaten tot de medische faculteit.

Psycholoog ben ik geworden. Ik kan ook van alles aan de mensen zien, maar dan op het emotionele vlak. Ik zie aan hun lichaamshouding en aan gebaren hoe het met ze gaat, ik hoor het aan hun stem. Iemand die een slechte dag heeft, praat lager en vlakker dan iemand die vrolijk is. In een opgewekte stem klinken hoge tonen.

Toen ik pas was afgestudeerd vroeg er weleens iemand of ik uit hoofde van mijn beroep door de mensen heen kon kijken. ‘Nee,’ antwoordde ik dan streng, want de wetenschap is geen circuskunstje.

Een psycholoog leert alleen naar gedrag te kijken. Je kunt je niet níét gedragen, staat in het leerboek, alles wat iemand doet, heeft een betekenis. In de psychotherapie mag je ook nog iets over gevoelens zeggen, maar eigenlijk valt dat al onder magie verkopen.

Ik ben allang niet meer in bedrijf als psycholoog, maar ik kijk nog steeds naar gedrag, niet naar opzettelijke handelingen, maar naar onbedoelde mededelingen.

Ik stond eens met een journaliste te praten. Waar we het over hadden, weet ik niet meer, want ik lette niet op haar woorden. Ik keek naar haar T-shirt. Er zaten kleine bolletjes in het weefsel, de stof was aan het pillen. Zo noemen ze dat in de winkel. Als textiel gaat pillen, is het mooie eraf. Dan is de grens tussen kledingstuk en poetsdoekje overschreden. Waarom koopt iemand met een goedbetaalde betrekking geen nieuw T-shirt? vroeg ik mij af. Het antwoord was niet moeilijk te bedenken: omdat zij niet wedijvert met andere vrouwen. Het kan deze journaliste niks schelen of men haar goedgekleed vindt of niet. Ze heeft een man, drie kinderen, leuk werk en als ze uitgaat, zit ze met andere journalisten in het café te praten over de journalistiek. Daar hoef je geen baljurk bij aan.

Aan liefdesparen kan ik ook van alles zien. Onwillekeurig geven ze afwerende of juist aanlokkende signalen aan de ander, ze kijken elkaar aan of draaien hun geliefde almaar de rug toe. Ze gebruiken speciale woorden en woordjes om te laten weten hoe ze over elkaar denken.

Ik zat eens bij een echtpaar in de auto. Hij reed. We naderden een stoplicht.

‘Je moet hier linksaf, Robert,’ zei de vrouw. Ze hield haar ogen strak op de weg gericht.

O jee, dacht ik, Robert. En dan ook nog die starre blik.

Mensen die van elkaar houden, noemen elkaar vrijwel nooit bij hun volle naam. Ze korten Robert af tot Rob, Robbie of ze noemen elkaar schat.

Schat is een twijfelachtig woord. Er kan een wereld van tegenzin in opgeslagen liggen. ‘Schat, ik denk niet dat ik zondagmiddag zin heb in die familie van jou.’ Maar de eerste keer dat iemand schat tegen je zegt, weet je dat het de bedoeling is dat de romance nog lang zal duren. Je noemt een vlinder voor één nacht geen schat. Wel lekker ding of moppie.

Ik maakte me zorgen over Robert en zijn vrouw. Stevenden ze op een scheiding af? Ik vroeg het aan een vriendin die geregeld bij hen over de vloer komt.

‘Nee hoor,’ stelde ze me gerust, ‘het gaat uitstekend met ze. Laatst zei ze nog schetepeet tegen hem.’

Schetepeet!

Dat is een erg vies woord maar wel een goed teken.

‘Hoe noem jij die van jou eigenlijk?’ vroeg ik aan de vriendin.

Ze bloosde. ‘Koekelie,’ antwoordde ze, ‘en smulletje.’

‘Gadver,’ zei ik, maar ik knikte haar prijzend toe. Hoe idioter de koosnaampjes, hoe beter het gaat met de liefde. Het woord schat kun je heel goed als een dolk laten klinken, met koekelie is dat onmogelijk.

Ik ken twee mensen die al heel lang bij elkaar zijn. Ze zijn niet getrouwd, want in de jaren waarin zij elkander leerden kennen, was trouwen uit de mode. Ze wonen samen. Behalve tafel en bed delen ze een liefhebberij. Ze houden van boten. Waarschijnlijk komt het door de scheepstermen dat zij hem is gaan aanspreken met Oudste. Dat is bij de haringvisserij een erenaam, zo wordt de kapitein genoemd. Oudste wordt soms afgekort tot Oud. Deze vrouw noemt haar man Oud: ‘Oud, we gaan naar huis!’

In het begin vond ik het grappig dat ze dat zei, maar de laatste jaren klinkt haar Oud steeds meer als de verstreken datum van iets dat vroeger vers was, niet als een bijnaam.

Vrouwen hebben niet veel bestanddelen nodig om gif te mengen.

Ik ken een echtpaar van wie de man een snor heeft. Zijn vrouw spreekt hem aan met Snor, alsof ze dat wel voldoende vindt. Het zou kunnen zijn dat zij zielsveel van hem houdt, maar telkens als ik haar Snor hoor zeggen, ben ik bang dat ze van de rest van de man al lang geleden afstand heeft genomen.

Zelf ben ik tamelijk ingetogen als ik mijn verloofde roep. Ik kom niet verder dan de verkleinende vorm van zijn naam. Hij noemt mij Yvonne. Dat vind ik al heel wat, want de verloofde met wie ik het langst verkering heb gehad, zei helemaal niks. Die begon gewoon te praten als hij wat te zeggen had. Als hij het tegen iemand anders over mij had, zei hij zij. En dan knikte hij even in mijn richting.

Een vroegere buurman van mij sprak de naam van zijn vrouw ook nooit uit. Ik heb jarenlang niet geweten hoe zij heette, want ik zei buurvrouw tegen haar en hij zei: ‘Zeg es!’

Op een dag kwam er een familielid van hem op bezoek. In de jaren vijftig was hij naar Canada geëmigreerd en hij sprak nog maar gebrekkig Nederlands. Bij het afscheid bedankte hij de gastvrouw voor het onthaal. ‘Dag Zegges,’ zei hij, ‘dankjewel voor het lekkere eten.’

Dit verhaal hoorde ik van iemand die in dezelfde straat woonde, een paar nummers verderop. Daar woont hij nog steeds. Hij is gelukkig getrouwd met zijn liefde van vroeger. Hoe zij heet is me ook ontschoten, het was Marieke of Marijke, maar het kan ook Mariëtte zijn geweest. De meeste mensen noemden haar Puck. En als hij in de ochtend de deur uit ging, zei hij: ‘Dag zoentje.’

Het antwoord was: ‘Dag kusje.’

Die worden samen oud.