Het vrijheidsbeeld
Ik ben langeafstandswandelaar. Dat is een stom woord voor een plezierige bezigheid. Ik loop graag meer dan vijftien of twintig kilometer. Het is geen bijzondere liefhebberij, iedereen doet het. Op mooie dagen lijkt het op de Nederlandse wandelpaden wel de Kalverstraat, zo druk is het.
Vooral vrouwen van boven de veertig wandelen. Wanneer ik met mijn beste vriendin langs het Oeverloperspad, het Zuiderzeepad, het Pieterpad of de Mergelroute loop, zie ik om mij heen precies eendere vriendinnenparen, met hetzelfde gidsje dat wij hebben. Ze hebben allemaal grijs haar, geen make-up en stevige schoenen.
Ik draag ook geen make up, ik loop op wandelschoenen en ik verf mijn haar niet, maar ik hoop toch van harte dat ik niet al te erg lijk op zo’n wandeltante. Ze zien er niet uit, vooral van achteren. Vaak lopen ze in een rare anorak en met een slordig kort kapsel. Ik kan woedend worden om dat haar. Misschien komt het doordat er een levensvisie aan ten grondslag ligt. Vrouwen die hun haar opscheren of af laten knippen zonder model, beschouwen hun lichaam als een luie stoel, waar alleen zij gebruik van mogen maken om er breed in uit te buiken.
Het zal ook wel uit jaloezie zijn dat ik zo kwaad word op die vrouwen. Ik sta drie keer per week in de sportschool mijn best te doen om er nog wat van te maken en zij laten de boel in de lap hangen. Het maakt ze niks uit of ze een dikke derrière hebben en pianopoten. Ze hebben vriendinnen die er net zo uitzien als zij. Ze gaan samen lekker wandelen en in de uitspanning halverwege de route bestellen ze koffie en een grote appelpunt. Met slagroom. Terwijl ik me al zoveel jaren beheers dat ik niet eens meer een appelpunt lust.
Op mannen kan ik ook kwaad worden vanwege hun uiterlijk. Je ziet soms heel jonge mannen, van even in de twintig, die een vlassik dragen of een ringbaardje. In gedachten scheer ik dat morsige ding van hun kin en stel me voor hoe hun gezicht ervan zou opknappen. Maar dan besef ik dat je daarmee de hang naar snorren en baarden niet hebt weggenomen. Die zit in het karakter en scheer je niet moeiteloos af.
Soms weet ik waarom een man een snor of een baard heeft laten staan. Dan is er sprake van een vlezig klein kinnetje of wangen die zonder zichtbare kaaklijn overgaan in een dikke nek. Ik laat een ringbaardje staan, dan valt het niet op, denkt zo’n man. In dat geval word ik niet kwaad.
Mijn vriendin heeft een verloofde die vlinderdasjes draagt. Hij is niet erg groot en heeft een energieke manier van lopen. Hij doet een beetje denken aan een vrolijk paasei.
Toen mijn vriendin pas met hem ging, heeft ze nog wel geprobeerd de strik te verbannen. ‘Doe maar een gewone das, schat,’ raadde ze aan, maar daar knapte de verhouding niet van op. Hij begreep niet waarom ze niet van vlinderdassen hield. Hijzelf vindt ze een teken van een vrijgevochten geest.
‘Hij is ze na de scheiding van zijn eerste vrouw gaan dragen,’ legde mijn vriendin uit. ‘Hij had een akelig huwelijk en een kantoorbaan. In die tijd droeg hij gewone gestreepte dassen. Toen hij van dat mens af was, is hij ook heel ander werk gaan doen. Hij geeft nu les aan inburgerende buitenlanders.’
Volgens haar zijn de meeste mannen met vlinderdassen ooit gewone dassendragers geweest en hebben ze zich aan een of ander juk weten te ontworstelen. Van blijdschap doen ze een strik om.
Mannen hebben niet veel uitdrukkingsmogelijkheden in hun kleding. Als ze hun best doen om er mooi uit te zien, worden ze voor homoseksueel uitgemaakt en dat vinden heteromannen niet leuk. Daarom kleden ze zich zo formeel mogelijk en als ze willen laten weten dat ze anders zijn dan gewone mannen, trekken ze iets uit. Het eerste kledingstuk dat wordt weggeworpen, is de das. Er zijn mannen die hem vervangen door een sjaaltje. Het heet een choker, maar het is gewoon een sjaaltje. Een andere mogelijkheid is een coltrui of een T-shirt onder een overhemd. Als een man eenmaal heeft ontdekt dat hij van alles uit kan trekken, is er geen houden meer aan. De knopen van zijn overhemd gaan open, ook al puilt er een matrasvulling uit, het hemd gaat uit de broek en de mouwen worden opgestroopt. Dat is de bovenkant. Vervolgens gaat de broek uit. De grijze of blauwe broek, die ooit samen met een jasje is gekocht, verdwijnt in de kast en komt alleen nog te voorschijn als er een begrafenis is. In plaats van een broek van gladde stof draagt een man die zich wil onderscheiden een spijkerbroek of een andere sportieve katoenen broek. Ik vind het altijd een wonderlijk gezicht, net of Ken maar half is aangekleed of dat tijdens het aankleden de telefoon ging en hij is vergeten waar hij ook alweer mee bezig was.
Maar de grootste stap naar de verlossing uit het keurslijf vindt niet overdag plaats maar ’s nachts. Een bevrijde man draagt geen pyjama. Dat weet ik, want ze hebben het mij verteld. Soms deden ze dat uit zichzelf, maar ik hielp ook wel een handje. ‘Slaap jij in een pyjama?’ vroeg ik dan.
Als dat inderdaad het geval was, antwoordden ze nog weleens dat het mij niks aanging, maar de mannen die naakt sliepen, vertelden dat met trots. Ze meldden het triomfantelijk, alsof het een mijlpaal betrof: op een dag plas je niet meer in je bed en een jaar of veertig later neem je je voor nooit meer een pyjama te dragen, behalve als je naar het ziekenhuis moet.
Het is een goed besluit, dat uitzicht biedt op onvergetelijke nachten. Een man die naakt slaapt, straalt daadkracht uit en seksuele verlokking. Een man in een pyjama niet. Die moet je eerst uit de verpakking halen als je iets met hem wilt. Ik denk dan al gauw: laat maar dicht.
Soms is dat ook de bedoeling. Geef een man een pyjama en hij dut vanzelf in.
Ik ken een vrouw die nog een stap verder is gegaan. Zij gebruikt haar echtgenoot uitsluitend als decor. Zij koopt de pyjama’s van haar man in de kleuren van de dekbedhoes. Hij mag wel zelf zijn nachtgoed uit de kast halen, maar als hij de verkeerde pyjama kiest, een met een streep of een figuurtje dat niet bij de overtrek past, stuurt ze hem terug: Ga maar wat anders uitzoeken.
Hij is in aanleg geen onaantrekkelijke man. Hij heeft een mooie grijze haardos, een fiere kin en mooie handen, maar aan de uitgebluste blik in zijn ogen kun je zien dat hij alle hoop op liefkozingen heeft laten varen. Misschien ontdekt hij op een dag waar de uitgang is in dit katoenen huwelijk. Niemand kan hem die wijzen, hij moet er zelf achter komen. Ik stel me voor hoe bevrijd hij zich zal voelen. Nooit meer een pyjama! zal hij uitroepen en misschien koopt hij zelfs in dolzinnige vreugde een vlinderdas.