6
Ze legden samen de lichamen op de traditionele manier neer: mannen, vrouwen en kinderen in gezinnen bij elkaar, op hun rug in de houding die 'kijkend naar de lucht' werd genoemd. Het was een verschrikkelijke taak en toen uiteindelijk de laatste gruwelijke verzameling compleet was, bleven de drie overlevenden naast elkaar staan en keken naar de afschuwelijke onherroepelijkheid van het tafereel voor hen.
Terwijl Torka op zijn knieën neerviel naast de lichamen van zijn gezin, begon Lonit onbeheerst te beven en hief Umak zijn armen op voor het dodenlied. Het was een kort lied dat af en toe onderbroken werd wanneer de stem van de oude man brak van verdriet. Maar hij ging steeds weer verder en toen het lied was afgelopen voegde hij er nog een smeekbede aan toe.
'Ga nu, levensgeesten. Verlaat deze plek des doods. Ga met de wind en bescherm Umak en Torka en Lonit. Word opnieuw geboren door deze vrouw en leef voort in de woorden van deze mannen die jullie altijd zullen bezingen in hun levenslied.' Zijn armen vielen omlaag. Hij keek naar het meisje. 'Kom, we moeten ons nu gereedmaken om deze plek te verlaten voordat het donker wordt.'
Lonit stond met stomheid geslagen, haar gezicht strak en verstijfd van de kou en haar ogen wijd open van angst. Wat bedoelde Umak? Was hij vergeten dat ze vijf dagen bij hun doden moesten blijven? Dit was het moment voor de verplichte dodenwake, nu de geesten van de overledenen nog om hun lichaam hingen en misschien terug wilden keren in het leven. Familieleden en vrienden zouden allemaal hulp nodig hebben als ze wilden ontwaken uit hun dodenslaap. Ze moesten worden gevoed, verzorgd, beschut en beschermd tegen roofdieren. Ze konden hun stamgenoten in deze moeilijke tijd beslist niet verlaten.
Ze wachtte tot Torka zich verzette tegen het bevel van de oude man, maar de jonge jager was niet in staat om zich tegen wie dan ook te verzetten. Ze zag dat hij weer het lichaampje van Kipu in zijn armen had genomen en haar hart ging naar hem uit. Hij had zijn slaapmantel over het lichaam van Egatsop en zijn baby gelegd. In de koude winterwind bewoog het bont als gras in de lente. Torka staarde over de mantel heen en zijn donkere ogen waren glazig van de koorts. Hij zong zacht en smeekte de levensgeest van zijn zoon om terug te komen in het arme, verbrijzelde lichaam van Kipu. Het leek of hij betoverd was en in een andere wereld verkeerde, ver van deze plek des doods.
'Geen geest zal ooit nog in het lichaam van dat kleintje komen wonen,' zei Umak zacht, zich zo verzoenend met een waarheid die Torka op den duur zou aanvaarden. 'Torka moet nu rusten.' Hij keek weer naar het meisje. 'Kom. Lonit en Umak hebben veel te doen.'
Haar vreemde ogen waren rond van verbazing en enorm groot in haar ongewoon gevormde gezicht. Met haar hoge jukbeenderen die zo heel anders waren dan het platte, ronde gezicht dat voor vrouwen van de groep als schoonheidsideaal gold, zag ze eruit als een verschrikte antilope toen ze naar Umak staarde en daarna vlug haar ogen afwendde. Het was verboden om iemand lang aan te kijken. De levensgeest kon door de ogen van de ene persoon zo naar de ogen van de andere worden gezogen. En in de korte tijd dat ze Umak had aangekeken, had ze gevoeld hoe zijn levensgeest in haar doordrong. Het tastte haar eigen geest aan. Het maakte dat ze zich klein, bang en zwak voelde.
Umak begreep Lonits reactie op zijn woorden. Hij had niets anders verwacht en moest er nu iets aan doen. Hij legde zijn handen op de schouders van het meisje en schudde haar zacht heen en weer. 'Luister naar me, Lonit, dochter van het Volk. Het Volk bestaat niet meer. We kunnen hier niet blijven. Als we willen leven, moeten we gaan. Nu. Voordat de lijkeneters zich te goed komen doen. Voordat we machteloos tegenover hen staan en geen beschutting hebben tegen de storm die weldra zal opsteken. Maar eerst moeten we de dingen van het leven bij de doden wegnemen. Wij zijn de enigen die nog over zijn. Als wij sterven, zal het Volk voor altijd uitsterven. Begrijp je?' Ze begreep het niet, maar een vrouw behoorde het gezag van een man te aanvaarden. Vooral van deze man. Ze was doodsbang voor hem. Niet omdat hij een Heer der Geesten was, niet omdat hij oud en wijs en ondanks zijn leeftijd sterk was. Ze was doodsbang omdat ze ervan overtuigd was dat hij meer was dan een mens. Ze had hem het kamp uit zien strompelen om zijn levensgeest prijs te geven aan de wind: een gebogen oude jager die een reis ging ondernemen waarvan niemand ooit was teruggekomen.
Maar Umak was wel teruggekomen. Toen ze hem voor het eerst had zien staan, aan de rand van het verwoeste kamp, met een hond in zijn schaduw die als een geest naar haar staarde, had ze geweten dat hij een geest was. En de hond was een spookhond, anders zou hij Umak naar het kamp zijn gevolgd om van de doden te eten. Maar de hond had zich afzijdig gehouden en zat nog steeds waar ze hem voor het eerst had gezien, aan de rand van het kamp. Zijn dikke vacht bewoog in de wind als het bont dat het lichaam van Torka's doden bedekte.
Lonit trilde hevig. Umak pakte haar wat steviger bij haar schouders. Ze kon de botten voelen in zijn pezige handen en in de lange vingers die hij in haar dikke, gehavende tuniek van kariboehuid drukte. Hadden geesten botten? Konden ze de levenden vastpakken met zo n zekere, troostende doelbewustheid? Ze waagde het om even snel naar het gezicht van de geest te kijken. Hij leek niet dood. Hij leek op Umak. Hij leek op de Heer der Geesten. Hij leek op de oude jager die Torka's leven had gered en op tijd terugkwam naar het winterkamp van zijn volk om een lelijk meisje te helpen de doden af te leggen.
Hete, brandende tranen welden spontaan op in Lonits ogen. De oude man trok haar tegen zich aan en hield haar in zijn armen. In de koude wind rook hij naar het leven. Ze ademde de geur diep in. Ze wist dat hij geen geest was. Hij leefde. Ze klampte zich aan hem vast en huilde. En toen er geen tranen meer kwamen, fluisterde ze: 'Ik ben bang.'
Hij hield haar nog even vast, net zo getroost door haar nabijheid als zij was door de zijne. Toen zei hij zacht: 'Kom, Lonit. Er is geen tijd om nog bang te zijn.'
Toch was ze bang toen ze hem in het verwoeste kamp hielp zoeken en gereedschap en wapens, kleren en huiden en restjes eten verzamelde. Wat ze deden was verboden en het zou de geesten van de doden vast boos maken. Umak sprak bezweringen om zich te verontschuldigen en Lonit zei hem bang na, terwijl hij de puinhopen doorzocht en datgene wat hij verzamelde bij dat van haar legde. Torka's gezang begon steeds zwakker te klinken totdat hij uiteindelijk beschermend over het lichaam van zijn zoon voorover zakte. Lonit wilde naar hem toegaan, maar Umak verzekerde haar dat ze nu niets voor de jonge jager konden doen. 'De slaap is een goed medicijn,' zei hij en liet haar doorgaan met wat ze aan het doen was. Ze legden hetgeen ze verzameld hadden op een bizonhuid: De paar hele speren die Umak vond, dolken, stukjes leer, rollen pees, gereedschap om beenderen kapot te slaan en staken van bot. Lonit vond een net dat geweven was van de grove haren van een muskusos, vilmessen en wiggen, drie goede naaipriemen, een mooie hak van groensteen, en een beitel gemaakt van een van de slagtanden van een grote stompsnuitige beer.
Ze had het idee dat er honderden dingen op de huid lagen, maar Umak mopperde en schudde zijn hoofd. Hij droeg haar op verder te zoeken terwijl hij nog andere levensbehoeften probeerde te vinden. In de ingestorte hut van haar familie vond ze haar verzameling benen naalden in het stukje dassenhuid waar ze altijd in zaten. Het stukje huid lag half in de modderlaag van de bevroren grond. Vreemd genoeg waren er maar een paar naalden gebroken. Ze haalde de goede tevoorschijn, waste die af met spuug, wreef ze schoon op haar mouw en stak ze daarna door het gat dat alle vrouwen van de groep in hun neus hadden. Als ze geen breekbare naalden van het ene kamp naar het andere droegen, werd het gat in de neus gebruikt voor versieringen zoals stenen kralen of zoetwaterschelpen; voor iets moois. Lonit had zichzelf nooit goed genoeg gevonden om zoiets te dragen, maar het had heel leuk gestaan bij de andere meisjes en vrouwen. Ze werd bedroefd bij de herinnering en was blij toen Umak haar riep en zei dat ze terug moest gaan naar wat ze verzameld had.
Umak was eindelijk tevreden en begon een grote slee te maken waarop ze hun voorraden konden leggen en die ook lang genoeg en sterk genoeg zou zijn om een man liggend te vervoeren. Het was duidelijk dat Torka, die nu ijlde, niet op eigen kracht zou kunnen reizen. De slee was een vrij eenvoudige constructie van bizonhuiden die niet pezen waren bevestigd aan een raamwerk van kariboegeweien. Het geheel gleed op mammoetribben die later ook dienst zouden kunnen doen als staanders voor de tent die ze zouden opzetten om te schuilen voor de storm. Met behulp van Lonit was de slee snel gemaakt. Umak gromde goedkeurend.
Terwijl Lonit toekeek, begon hij aan het zo belangrijke polijsten van de ribben. Hij bekleedde de mammoetribben met een mengsel van modder, mos en sneeuw dat Lonit in een stenen vijzel voor hem mengde. Het was moeilijk om de brij niet te laten bevriezen in de kou, maar al snel was Umak erin geslaagd om het op de ribben te smeren. Hij leunde achterover en liet het bevriezen in de toenemende wind waarna hij het met zijn dolk glad schraapte. Lonit bood aan om een vuur te maken waarop ze in een leren zak sneeuw zou kunnen ontdooien om een laatste laagje ijs op de ribben aan te brengen. Umak schudde zijn hoofd en keek bezorgd naar de lucht. Het begon snel donker te worden. 'Geen tijd meer,' mompelde hij terwijl hij rondliep, op zoek naar een stukje berenvel. 'Dit zal sneller gaan en net zo goed helpen.' Hij urineerde op het stukje berenvel terwijl het meisje toekeek, onder de indruk van de vindingrijkheid van de oude man. Het warme, dampende vocht doordrenkte het dikke vel. Hij knikte en zei dat ze goed op moest letten. Zachtjes haalde hij het natte bont over de bevroren blubber. Na een paar keer voorzichtig wrijven had hij een hard, glad laagje ijs gekregen waarop de ribben makkelijk over de besneeuwde toendra zouden glijden. 'Nu gaan we! Als de wind,' zei hij.
Ze verdeelden hun verzameling gereedschappen en voorraden in drieën. Twee stapels werden ingepakt en aan draagstellen vastgebonden; de derde stapel werd in een bizonhuid gerold en op de slee geladen. De oude man probeerde zijn kleinzoon er zachtjes toe te bewegen Kipu's lichaam los te laten. Torka staarde nietsziend naar zijn grootvader.
'Torka zal niet bij Kipu weggaan,' mompelde hij ijlend. 'Kipu is hier niet. Zijn geest wacht. Ver van hier.' Torka's gezicht was een uitdrukkingsloos masker. 'Gaan we daarheen?'
'We gaan,' zei de oude man, vechtend tegen het bittere gevoel van diepe droefheid toen Torka bewusteloos in zijn armen zakte.