4

Krak!

Het gaf een daverend klap toen de twee muskusossen op elkaar stootten met het geweld van de herfstbronst. Torka sprong overeind. Hij had zijn speren al beet nog voordat Karana schreeuwde dat hij de kudde in de wilgenstruikjes op de gletsjervlakte had zien grazen. Torka was binnen een tel bij hem. Ze stonden samen op de rand van de uitstekende rotspunt. 'Kijk eens!' riep Karana, in de verte wijzend. 'Een heleboel muskusossen!'

Torka keek en wenkte toen Galeena's mensen om naar voren te komen. 'Kom! Nu zullen we jagen! Samen!'

Niemand bewoog. Ze staarden naar hun hoofdman en wachtten op een teken van zijn kant. Er kwam geen teken. Galeena geeuwde. Hij lag op zijn zij met zijn gepluimde hoofd op zijn elleboog. Zijn twee vrouwen zaten spiernaakt met gekruiste benen naast hem. 'Geen honger. Morgen jagen,' kondigde hij aan en stak zijn hand uit om in de dichtstbijzijnde tepel van zijn jongste vrouw te knijpen alsof het een vrucht was die hij wilde plukken. De vrouw giechelde en schudde haar bovenlijf heen en weer. Torka was geërgerd. Galeena had hem beloofd te gaan jagen. Er waren een dag, een nacht en een ochtend voorbijgegaan en hij lag er nog steeds even lui en vuil bij. 'Kom!' probeerde Torka hem te overtuigen. 'Kijk zelf maar! Een man kan toch niet onbeperkt op zijn rug bij zijn vrouwen liggen. Kom nu maar, voordat je net zo'n zachte buik krijgt als een vrouw. Kijk eens! Er lopen muskusossen aan de voet van de berg, zo dichtbij dat deze man hun levensgeesten in de wind kan voelen. Ze vragen erom bejaagd te worden.' Langzaam kwam Galeena overeind. Langzaam draaiden zijn vingers de tepel van zijn vrouw om tot ze het uitschreeuwde. Hij schoof haar ruw weg en glimlachte toen hij de teleurgestelde blik Torka zag. Hij vond het leuk om deze man te ergeren. Het zinde hem niet zoals Torka de leiding overnam. Galeena geeuwde weer uitgebreid en opzettelijk traag. Toen hij uitgegeeuwd was zei hij: 'Vandaag niet jagen. Deze dag bijna om.'

Ongeduld maakte Torka's woorden bits. 'Dat geldt ook voor het vlees dat bestemd was als voedsel voor Torka's volk in de tijd van de lange duisternis.'

Galeena's mensen begon zacht te mompelen. Ze keken van Torka naar hun hoofdman en wachtten af hoe hij zou reageren op Torka's vermetelheid.

Zijn antwoord ging gepaard met een brutale glimlach. 'Als het vlees op is, gaan we jagen.'

Nog nooit had Torka zo'n domme redenering gehoord. Wachten tot het eten op was en dan pas weer naar eten zoeken? Lui blijven liggen terwijl een hele kudde muskusossen in je jachtgebied aan het grazen is en nog niet eens een speer optillen om vlees te bemachtigen? Het was ondenkbaar. Zo beledigde je de geesten van het wild. Dat zei hij ook.

Lonit die naast het vuur zat kromp ineen en hield op met het naaien van de nieuwe winterhandschoenen die ze voor Karana aan het maken was. Aan de andere kant van de kring stenen kwam Umak overeind. Lonit wist dat hij naast Torka zou gaan staan, maar het gewicht van de grote berenvacht vertraagde zijn tempo. Hij droeg de vacht als een mantel en met de kop van het enorme beest boven op zijn eigen hoofd leek hij wel bijna vier meter lang, maar ze zag hem nauwelijks. Ze keek vol afgrijzen naar Torka en dacht aan de wetten van haar volk: Je mocht geen uitzonderingspositie innemen. Je probeerde net als alle anderen te zijn en deel uit te maken van het geheel zodat dat geheel zou voortbestaan. Torka had zich al eerder tegen dergelijke beperkingen verzet en verzette zich er nu duidelijk weer tegen, zozeer zelfs dat ze er bang van werd, terwijl het ongeloof van Galeena's volk snel omsloeg in gerichte woede. Torka had openlijk het oordeel van hun hoofdman in twijfel getrokken. Daarmee had hij het oordeel van hen allen in twijfel getrokken want zij hadden Galeena als leider gekozen.

Een paar jagers stonden op, pakten hun speer en schudden die Waarschuwend naar Torka terwijl de jongens uit de schaduw kwamen sluipen en achter Galeena gingen staan. De vrouwen van d hoofdman keken kwaad terwijl achter in de grot Manaak opstond en afwachtend naar Torka keek.

Het was nog eerder de manier waarop Manaak keek dan de opgeheven speren van Galeena's jagers die Torka zijn plaats wees en zijn woede bekoelde. Wat voor wrok de gehavende Manaak ook tegen Galeena had, het was zijn wrok en niet die van Torka. Galeena zou dan misschien niet altijd hoofdman blijven, maar hij was nu hoofdman. Hij leek misschien gewoon een luie blaaskaak, maar zijn volk had toch genoeg in hem gezien om hem te volgen en hij had hen ook inderdaad naar een veilig kamp gebracht. Of hij hem nu wel of niet mocht, Torka moest toegeven dat Galeena hem had geaccepteerd en zijn volk zonder problemen in de groep had opgenomen. Hij verweet zichzelf dat hij zo impulsief was geweest. Het was verkeerd geweest om Galeena uit te dagen. De man was van ver gekomen. Als hij niet klaar was voor de jacht, moest Torka daar begrip voor tonen. De kudde muskusossen zou wel niet meteen verdwijnen; als ze niet werden bedreigd bleven de dieren meestal daar waar ze goed konden grazen. De stieren zouden bronstig zijn en elkaar aanvallen of hun snuit in de herfstgele wilgenstruikjes steken. De kalveren van de vorige lente, die nu dik waren en de stoppelige baard kregen die zo kenmerkend was voor de soort, zouden toekijken terwijl de koeien brulden en kwijlden en door de stieren werden bevrucht.

Torka's hand sloot zich om de schachten van zijn speren. Het was niet de gewoonte van het Volk om niet te jagen wanneer de voorraad opraakte en er wild in de buurt was, maar Galeena's volk was dat blijkbaar wel zo gewend. Hij herinnerde zich Umaks woorden 'In nieuwe tijden moeten mensen zich nieuwe gewoonten eigen maken. Dat gold waarschijnlijk ook voor het leven in een nieuwe groep. Hij zuchtte spijtig. Zijn bloed kookte om te gaan jagen, maar hij kon zich inhouden. 'Torka zal morgen gaan jagen,' gaf hij welwillend toe.

De vettige wenkbrauwen van de hoofdman schoten omhoog naar zijn nog vettigere haar. De knot op zijn hoofd bewoog opzij terwijl zijn losse hoofdhuid samentrok en over zijn brede korte schedel bewoog. Hij keek vergenoegd naar Torka alsof hij net een stuk vlees waar ze samen om hadden gevochten had opgeslokt zonder ook

een hapje af te staan. 'Torka jagen wanneer Galeena zegt jagen! Torka niet jagen wanneer Galeena zegt niet jagen! Anders Torka gaan! Volk meenemen en Galeena's kamp uit!' 'Galeena's kamp?' Torka stikte zowat door de brutaliteit van de man. De boosaardige glinstering in de ogen van de hoofdman was onmiskenbaar. Zijn eigen mensen zagen het. Ze begonnen weer tegen elkaar te mompelen. Tevreden knikten en glimlachten ze. Torka's ogen vernauwden zich. Zijn bereidheid om tot een compromis te komen verdween toen hij besefte dat Galeena's weigering om op jacht te gaan niets met vermoeidheid te maken had, maar alleen met zijn verlangen om Torka op zijn plaats te zetten en hem te vernederen ten overstaan van zijn eigen mensen en van de leden van Galeena's groep. Torka was zich ervan bewust dat de kleine Karana vol verwachting naar hem keek en dat Lonit de andere kant op keek en net deed of ze zijn vernedering niet zag. Torka wist dat Umak vanonder de huid van de grote beer naar hem keek. Als hij nu aan Galeena toegaf, zou niemand hem ooit nog respecteren en hij zichzelf al helemaal niet meer. Maar omwille van zijn kleine groep en zijn ongeboren kind moest hij voorzichtig te werk gaan om zijn eer te behouden.

Hij ging dus net zo staan als Umak altijd deed, met opgeheven hoofd, zijn kin omhoog, zijn mondhoeken omlaag en zijn gezicht zo hard en uitdrukkingsloos als een steen. 'Hmmm. Galeena heeft gezegd dat zijn volk en Torka's volk één groep zullen vormen. Met velen zullen we veilig jagen en een makkelijk leven hebben. Torka wil niet tegen de wijsheid van Galeena ingaan. Torka wil liever zeggen dat in de tijd van de lange duisternis, die de zon weldra achter de westelijke rand van de wereld zal jagen, de wijsheid van Galeena voor zich zal spreken.'

Galeena's mensen keken verward naar hun hoofdman. Ze wachtten tot hij hen zou vertellen of Torka vol eerbied of sarcastisch had gesproken.

Galeena keek woedend. Hij was niet zeker van zijn zaak. Naast hem zat Ai, zijn jongste vrouw, kaarsrecht overeind. Ze staarde naar Torka met een belangstelling die geen enkele vrouw die een man toebehoort voor een nadere man zou mogen hebben zonder de uitdrukkelijke toestemming van haar partner. Hij gaf haar zo'n harde klap in haar gezicht dat hij haar neus brak. Het bloed spoot eruit. Haar kleine, mollige handjes schoten naar haar gezicht. Toen ze het uit schreeuwde, sloeg hij haar weer.

Vol afkeer wendde Torka zich af. Hij ging bij zijn eigen vuur zitten Karana volgde hem. En achter in de grot zag Manaak de gekwelde woedende uitdrukking op Galeenas gezicht en glimlachte.

De dag liep ten einde. Een nacht ging voorbij. Een nieuwe dag begon.

Umak stond op zodra het ochtend werd en boog zich naar Torka toe, met een knikje in Galeenas richting. 'Die daar is slecht. Die daar heeft een hart dat klein is en aangetast is door te veel trots. Maar deze hier is ook dom. Deze oude man kan zijn hart kleiner maken. Maar Torka moet Galeena niet nog eens uitdagen. Torka moet wachten. Hij moet zich afzijdig houden en zien hoe de Heer der Geesten zich meester maakt van de geest van Galeena.' Met die woorden sloeg hij zijn berenvacht om, deed zijn halssnoer om en legde de kop van de grote breedkoppige beer op zijn eigen hoofd. Als het gewicht van de enorme schedel te veel op zijn hoofdwond drukte, liet hij niet merken dat hij daar pijn van had. Hij smeerde as op zijn wangen, met grote strepen die zijn gezicht een hooghartige uitdrukking gaven alsof hij het wilde opnemen met het heelal en hij ervan overtuigd was dat hij op de een of andere manier sterker was dan de krachten van hemel en aarde. Hij stond op en sloeg zijn armen wijd uiteen. Luid zingend liep hij naar de rand van de uitstekende rotspunt. Hij riep bezweringen naar de ochtendstond, niet in woorden maar in lettergrepen, eerst kort en staccato en daarna lang en gerekt alsof de wind de woorden uit zijn hoofd zoog.

Toen hij zich eindelijk omdraaide naar degenen die hij wakker had gemaakt, stond de zon achter hem. Hij straalde als een adelaar die op het heetst van een midzomerdag omhoogstijgt. Hij zag er fantastisch uit en hij leek overdreven groot. Toen hij zijn hoofd achterover wierp en huilde, gaf Broeder Hond vanuit de diepte antwoord. Zijn toehoorders staarden hem geboeid en vol ontzag aan. Toen hij ophield met huilen was de wilde hond ook stil. Met een schel, gillend geluid sloeg Umak zijn armen recht omhoog en knikte met zijn hoofd zodat het leek of de schedel van de grote beer uit eigen beweging heen en weer ging. Een van de vrouwen viel flauw van angst en de jongetjes met hun fretachtige ogen werden stil. Zelfs Torka raakte onder de indruk. Umak zwaaide heen en weer en Umak danste. Maar het was Umak niet, het was de grote breedkoppige beer, die bewoog en ademde. Toen de schim in de beer sprak, was dat met de stem van de grote beer en Galeena's ogen gingen zo wijd open dat het leek alsof ze uit hun kassen zouden vallen. 'Vandaag wachten de geesten van de wilde dieren op de geesten van de jagers!' brulde de grote beer die Umak was. 'Vandaag zal het een goede dag zijn om te jagen!'

En dat was het.

Zelfs als de regen met bakken uit de hemel was gekomen of de wolken waren samengetrokken om de toendra wit te kleuren van de sneeuw, had niemand die Umak in de geest van de grote beer had zien veranderen het gewaagd om zijn woord in twijfel te trekken. Ze namen hun wapens op en gingen op pad, alle mannen en jongens tezamen, allemaal behalve Umak en Karana die met de vrouwen op de richel bleven staan kijken.

'Weldra zullen we ons bij hen voegen,' troostte de oude man, met een hand op Karana's schouder, omdat hij voelde dat de jongen met de jagers mee wilde. 'Wanneer we weer beter en sterk zijn, zullen we voor hen uit rennen en hun laten zien hoe het moet. Dan zullen ze allemaal jaloers zijn op deze oude man en op deze kleine jongen.' Karana keek omhoog langs de muur van bont die overschaduwd werd door de naar voren stekende kop van de grote beer. Umak was ergens daarbinnen. De jongen zag zijn uitstekende kin, zijn zwarte ogen, zijn zwarte neusgaten en een paar slierten haar die tussen de klauwen en poten van zijn halssnoeren doorkwamen. 'Zal Broeder Hond dan naast ons rennen, Heer der Geesten?' Umak hoorde het verlangen in de stem van de jongen. Het ontroerde hem. Ook hij miste het gezelschap van Broeder Hond, maar de vorige nacht en de nacht daarvoor had het gehuil van wilde honden samen met dat van Aar de duisternis verscheurd. Umak dacht daar over na en zei: 'Wij hebben een nieuwe groep gevonden. Aar heeft ook anderen van zijn eigen soort gevonden. Onze broeder hoeft nu niet meer met zijn mensenmeute op jacht te gaan.' Maar we zijn zijn broeders!' protesteerde de jongen. 'Hoe weten we nu of hij gelukkig is bij zijn eigen soort! Karana is niet gelukkig bij deze stinkerds. Karana is...' Hij zweeg. Hij was steeds harder gaan praten en de vrouwen van Galeena's groep staarden hem aan. Hij zag het verwijt in hun ogen en trok een boos gezicht terwijl hij wachtte tot Umak sprak.

Maar Umak sprak niet. Hij was Karana helemaal vergeten en het laatste waar hij zich zorgen om maakte was wel de verblijfplaats en het welzijn van een wilde hond.

De twee vrouwen kwamen naar hem toe. Ze droegen geschenken bestaande uit stukjes vlees, op borden gemaakt van bekkenbeenderen van grote grazers. Ze keken Umak allebei weer aan met die blik. En ze waren volledig naakt.

Het bloed klopte achter Torka's ogen. Hij moest moeite doen om niet te schreeuwen van vreugde en opwinding. Het was, zoals Umak al had voorspeld, een goede dag om te jagen. De lucht was helder. De zon was warm. Er stond een windje dat hun verkoeling gaf en bijtende insecten weghield.

Hoewel Torka het niet graag toegaf, was het vanaf het begin duidelijk dat Galeena wist wat hij deed. Hij voerde zijn mannen goed aan, met dezelfde eeuwenoude methode om op muskusossen te jagen die Torka als jongen van Umak en de jagers van zijn eigen groep had geleerd.

Ze benaderden de kudde niet van voren. Ze maakten stilletjes een omtrekkende beweging in kleine groepjes die pas bij elkaar kwamen toen ze ver buiten het gebied waren waar hun prooi graasde. Nu stelden ze zich in een enkele rij op. De wind was hun bondgenoot en blies hun geur bij de kudde vandaan. Ze tuurden in de verte met hun gezicht in de wind. De plezierige, zware stank van de dieren prikkelde hun behoefte om te jagen.

Galeena's arm ging omhoog en gaf de mannen aan het begin en eind van de rij een teken dat ze naar voren moesten lopen. Langzaam veranderde de lijn in een lus. Geleidelijk aan sloot de lus zich om de kudde en liet slechts één ontsnappingsweg open, naar de doodlopende kloof waarin Umak het rendier had geveld. Het duurde even voordat de dieren doorhadden dat ze werden opgedreven. Het struikgewas op de toendra was hoog genoeg om de hurkende, sluipende jagers te verbergen. Toen kreeg de eerste stier hen in het oog. Hij bleef doodstil staan. Zijn kop ging omhoog. Zijn neusgaten bewogen heen en weer alsof hij niet wilde geloven wat zijn kleine oogjes al aan zijn hersenen hadden doorgegeven. Maar de aanwezigheid van de jagers kon nu niet meer worden ontkend Ze stonden rechtop, met hun speren klaar. Galeena liet een gekrijs horen dat daarna door iedere man en jongen werd herhaald terwijl ze naar voren stormden, luid brullend van enthousiasme over de jacht die begon. 'Oe-ja! Hee!'

Ze stormden vooruit als mannen die door horzels achterna worden gezeten. De ossen raakten in paniek en renden voor de jagers uit totdat ze merkten dat ze in de kloof opgesloten raakten en zich omdraaiden en bleven staan om op de hoge berghelling een verdedigende kring te vormen. Het was een verdedigingslinie die altijd goed hielp tegen wolven en leeuwen. Met hun kalveren veilig binnen een muur van naar buiten gekeerde koeien en stieren, hielden de muskusossen hun koppen laag en keerden ze hun enorme, omhoog gekrulde hoorns naar de tweebenige vleeseters die als wilde honden gillend en krijsend op hen afkwamen. Maar het waren geen wilde honden, het waren mensen en ze waren veel gevaarlijker. Ze waren niet bang van de ossen en bleven uit de buurt van de hoorns. Ze kwamen nooit zo dichtbij dat ze zichzelf in gevaar brachten. Door hun speren konden ze op een afstand blijven en hun bekendheid met de prooi gaf hun een volledige overmacht. Ze wisten dat de muskusossen hen niet zouden aanvallen. De dieren zouden hun verdedigingscirkel niet verbreken. Ze zouden liever ter plekke sterven dan hun kalveren of gewonde dieren aan de jagers overleveren.

En dus doodden Galeena's mannen en jongens hen en Torka deed mee, tot hij op een gegeven moment ophield en zich afvroeg waarom de jacht nog voortduurde. Ze hadden meer dan driekwart van de kudde geveld. Er stonden alleen nog twee oude stieren en een paar koeien en kalveren. De dode en stervende dieren zouden zoveel vlees opleveren dat hun vrouwen moeite zouden hebben het allemaal te bereiden. Toch hield de jacht niet op en bleven Galeena's mannen en jongens toestormen om hun speren terug te halen zodat ze telkens opnieuw konden worden gebruikt. Torka keek vol ontzetting toe. Wanneer alle muskusossen werden gedood zouden de levensgeesten van deze kudde voor altijd vernietigd zijn. Hij kon niet geloven dat Galeena zijn jagers zoiets ten doen: het druiste in tegen de strengste taboes van het Volk 0 zo lichtzinnig te doden. Er moesten altijd een paar dieren overblijven. Er werd gezegd dat wanneer het laatste kalf stierf, het laatste kind ook zou sterven in de tijd van de lange duisternis, omdat de kudde weigerde om te komen en op zich te laten jagen door degenen die niet om haar voortbestaan gaven.

Manaak met zijn harde ogen en gehavende gezicht kwam naar Torka toe. 'Waarom Torka niet jagen? Ben je net zo bang voor een paar oude ossen als voor Grote Geest?'

Hij was weg voordat Torka antwoord kon geven, maar de woorden waren hard aangekomen. Toch zou hij niet opnieuw hebben gedood als Manaak niet de laatste van de oude stieren zo zou hebben getergd dat het dier aanviel.

Het was het grootste dier van de kudde. Hij had een schofthoogte van meer dan anderhalve meter en was enorm zwaar, met grijs, verward haar dat tot op zijn vetlokken viel. Elke vierkante centimeter van zijn vijftienhonderd pond zware lichaam was een en al spier, behalve het stukje schedel net boven zijn ogen. Dat was hoorn. Galeena had al een speer in de schouder van de oude stier gestoken, zodat het dier zijn kop liet hangen van bloedverlies en pijn. Zijn brede hoorns leken boven zijn voorhoofd een geheel te vormen, als een afgeplatte band die zich naar beneden toe verbreedde tot de dodelijke, omhoog wijzende punten aan weerszijden van zijn ogen. Manaak gooide zijn laatste speer die naast Galeena's wapen in de stier drong. De stier zakte door zijn knieën. Hij viel niet, maar keek zijn tegenstanders aan met kleine oogjes vol pijn. Achter hem blaatte een van de weinige kalveren die nog in leven waren en naast de gespleten hoeven van de stier lag nog een kalf op zijn zij, met glazige ogen en zijn tong uit zijn bek, terwijl zijn ribbenkast op en neer bewoog in de laatste stuiptrekkingen van de dood. 'Ik zal hem afmaken!' riep Manaak.

'Alleen als je je speer eerder te pakken hebt dan ik de mijne,' reageerde Galeena op Manaaks uitdaging.

Terwijl Torka toekeek en de anderen hen aanmoedigden, gingen Manaak en Galeena op de stier af. Ze maakten allerlei schijnbewegingen terwijl de jongens het dier van achteren benaderden. Ze klommen over de lichamen van dode en stervende ossen en prikten hun speren in de reeds bebloede billen van de stier tot een woedende koe hen dwong zich terug te trekken.

De dikke, donkere vacht op de schouder van de stier zat vol bloed,  het dier kwijlde hevig: een dik, roze schuim dat aangaf dat hij inwendig was gewond. Hij draaide zich om, net toen de jongen die Aar van de richel had gejaagd struikelde en plat op zijn buik viel. Het was ongelooflijk, maar de stier viel aan. Hij was bijna dood, maar de woede gaf hem kracht. Een paar mannen gooiden speren naar hem toe, die allemaal misten. Alleen Torka's speer, die langer en lichter was dan de projectielen van Galeena's volk, raakte het zachte vlees onder aan de schedel van de stier. De speer drong diep door. Torka was in een uitstekende positie om de dodelijke steek toe te brengen en door zijn kracht, vaardigheid en de kwaliteit van zijn wapen lukte dat ook. De punt van zijn wapen sneed het evenwichtscentrum achter in de hersenen van de stier door en bloedingen deden de rest. Het dier viel dood neer enkele centimeters voordat hij de gevallen jongen zou hebben verpletterd. Op de richel waar hij met Karana en de vrouwen naar de jacht had gekeken, brulde Umak van trots en de vrouwen, ook Lonit, schreeuwden van verbazing en verrukking. De jagers en de jongens kwamen naar Torka toe om hun goedkeuring uit te spreken en hem te zeggen dat ze nog nooit zo'n mooie worp hadden gezien. Alleen Galeena zei niets. Hij haalde diep adem en blies vol wrok de adem sissend tussen zijn wijd uiteenstaande tanden door. De jongen die was gevallen was Ninip, zijn enige zoon, maar toch was hij Torka niet dankbaar dat hij het leven van de jongen had gered. De jongen was onvoorzichtig geweest. Hij was gestruikeld en had zijn vader te schande gemaakt. Door zijn leven te redden had Torka nog meer schande over Galeena gebracht. En iedere man, jongen en vrouw van zijn volk was getuige geweest van zijn vernedering. Hij zou het Torka nooit vergeven. Op een goede dag zou hij het hem betaald zetten.