XX

 

 

 

VERLOSSING

 

Het knappe zustertje bracht een vaas met rozen in de kamer van Rachel.

‘Waar zullen we ze neerzetten? U wordt nogal verwend, hè? ’ ‘Van wie zijn ze? ’

De verpleegster gaf Rachel het kaartje, maar ze schudde haar hoofd. ‘Ik kan het nog niet lezen. Alles danst voor mijn ogen. ’

‘Ik ook? ’

‘Ja. ’

‘Het lijkt wel of ik een filmster ben. ’ Ze haalde het kaartje uit de envelop van de bloemist. ‘Er staat op: Wordt maar gauw beter. En kom dan naar Zwitserland, Ray. Liz. ’

‘Liz! Hoe is zij het nou te weten gekomen? ’

‘Woont ze in Zwitserland? ’

‘Ja, tijdelijk. ’

‘Misschien leest ze daar Engelse kranten. Het kan ook zijn dat ze uw moeder heeft getelefoneerd om te weten te kómen in welk ziekenhuis u ligt. ’

‘Is... het hele verhaal dan in de kranten geweest? ’

‘Hoe u buiten gevonden bent en naar het ziekenhuis overgebracht, ja. Wilt u de bloemen vlak bij u hebben? ’

‘Op de vensterbank alstublieft. Ik houd van rode rozen. ’ “Vanmorgen had u dat niet zo meteen gezegd. U ziet al weer een stuk beter. ’

‘Ja, dat geloof ik ook. ’

‘Welke kleur heeft mijn haar? ’

‘Blond. ’

‘Vanmorgen zei u dat ik blauw haar én een geel gezicht had. ’ ‘Neem me niet kwalijk. ’

De verpleegster lachte. ‘Natuurlijk niet. Er staan nog meer bloemen voor u op de gang. Ik ga ze halen. ’

Ze bracht een vaas met grote anjers binnen en las voor, wat er op het kaartje stond. ‘Veel liefs van Laura Fleet. ’

‘Roze en wit, ’ zei Rachel.

‘Het gaat best met u, ’ zei de verpleegster en begaf zich naar de vrouwenzaal.

Laura Fleet! Betekenden de anjers dat Laura haar vergaf dat ze de familie Fleet zoveel last had berokkend? Instinctief zochten haar ogen naar een enkel takje teerroze orchideeën in een klein slank vaasje naast haar bed. Ze leken meer op exotische vlinders dan op bloemen, want hun vleugeltjes waren voortdurend in trillende beweging. De bloemen van Jim. Bleven ze maar even stilstaan. Haar moeder had de bijbehorende boodschap voorgelezen: Met al mijn liefde. En mevrouw Olivier had eraan toegevoegd: ‘Dat meent hij. ’ ‘Stoor ik u? ’

Een man in zwarte toog was het kamertje binnengekomen. Hij bleef bij het bed staan en keek op Rachel neer. Zijn toog deed hem groter lijken dan hij in werkelijkheid was. Zijn hoog, breed voorhoofd werd omzoomd door een lok licht haar en zijn ogen stonden helder en vriendelijk.

‘Mijn naam is Keanes, ’ zei hij. ‘Ik heb een boodschap gekregen van dokter Armitage, de geneesheer-directeur - u wilde eens met me praten. ’

‘Bent u gekomen om me te ondervragen? ’ vroeg Rachel vermoeid. ‘Vanmorgen was er al een psychiater. Iedereen stelt me vragen. ’

Hij trok de houten stoel onder het bed uit en ging zitten. Zijn grijns was breed en aantrekkelijk, hij zag er zelfs een beetje ondeugend uit.

‘Dat weet ik. Brace heeft me verteld dat u een beetje in moeilijkheden zat. Maar in mijn geval is de situatie anders: u kunt de vragen stellen en dan zal ik proberen er een paar te beantwoorden als u dat wilt. ’

‘Ik ben een lafaard, ’ zei ze toonloos. ‘Ik heb geprobeerd zelfmoord te plegen. ’

‘Goed dat het niet is gelukt. Nu krijgt u een tweede kans. ’ ‘Ik ben dus net zo ver als voorheen, niets is veranderd. ’

‘O, dat moet u niet zeggen. U bent veranderd na wat u hebt doorgemaakt en wat u nog doormaakt. U weet bijvoorbeeld nu dat een moeilijke situatie ontvluchten niet het juiste middel is. ’

‘Zelfmoord is een misdaad, niet? En daarvoor moet ik worden gestraft, net zoals mijn vader gestraft is. U hebt toch over hem gehoord? ’

‘Ja. Luke Wargrave was een man om heel erg mee te doen te hebben. ’

Hij zag de verbazing in haar verdrietige, expressieve ogen. ‘Hij was door de duivel bezeten, ’ zei ze, ‘en niets is verschrikkelijker dan dat. Maar het recht kent geen medelijden, er wordt veroordeeld. ’

‘Door de duivel bezeten, u hebt natuurlijk gelijk. Maar is dat niet ook het geval met ons? Ik bedoel in mindere of meerdere mate? Soms kan iemand, zoals uw vader, zich niet langer tegen hem verzetten. ’

‘Dat is ook met mij gebeurd, ’ zei ze wanhopig.

Desmond Keanes was niet spoedig ontsteld, maar deze wanhoop in de zachte, hese stem van het meisje en die blik in haar lichtgroene ogen deden zijn hart ineenkrimpen. ‘Maar lieve kind, ’ zei hij, ‘ga je toch niet zulke vreselijke dingen verbeelden. Wat er is gebeurd, kan niet voor honderd procent worden geëxcuseerd, maar mag ik je nu dan eens precies vertellen wat de conclusie is van dokter Brace? ’ Ze keek hem lusteloos aan en knikte mat.

‘Wat je jezelf ook verwijt, bij enig nadenken zul je toch niet zo ver willen gaan, vol te houden dat je van het begin af het plan hebt gehad een einde aan je leven te maken. Je wilde weg, op een nog vage manier weg. Pas op een gegeven moment, waarschijnlijk toen je je klaarmaakte om de nacht buiten door te brengen, kreeg je opeens het volle besef hoe wanhopig leeg je toekomst er uitzag. Zo is het toch, niet? ’ Rachel dronk zijn woorden gretig in. Ze knikte alleen maar, gretig en zich vastklampend aan zijn uiteenzetting.

‘En toen werd plotseling alles je te machtig, je wilde slapen, met alle geweld slapen - en vergeten. Zo is het gebeurd, je was even niet meer een redelijk denkend wezen. ’

Hij zag hoe ze haar best deed, zijn redenering te verwerken. Er blonk weer wat hoop in haar ogen, maar opeens kwam weer de herinnering aan haar visioenen en riep ze uit: ‘Maar ik durf niet te gaan slapen! Ik ben bang voor wat ik zie in mijn droom! ’

Hij vroeg zich een ogenblik af of hij haar meer kwaad dan goed deed. Dan verzamelde hij al zijn innerlijke kracht, waarop hij al zo vaak een beroep had moeten doen.

‘Er zal altijd Iemand zijn die je niet verwerpt, Iemand voor wie je blijft wie je was. Voor dat ene ogenblik van radeloze wanhoop heb je genoeg geboet. ’

Er scheen den magische invloed van zijn woorden uit te gaan. Even keek hij haar nog vriendelijk, bijna teder aan. Toen stond hij op en liet zijn hand zacht op haar haar rusten. ‘Nu kun je slapen, ’ zei hij.

Ze glimlachte en zag hem zijn lange toog gladstrijken. Zijn zware schoenen bonkten over de gepolijste vloer en hij liet haar alleen. Ze sloot haar ogen en zag het bos met het zomergoud tussen de bomen. Blauwe klokjes dansten in het gezeefde licht. Als het nu maar zo bleef! Maar de bomen zouden natuurlijk spoedig met donderend gekraak omvallen en dan zou ze de vork van de duivel weer dreigend tegen de hemel zien staan. Maar de bomen bleven rechtop in hun kracht en schoonheid naar het licht groeien.

Er werd haar wat eten gebracht maar dat weigerde ze. De nachtzuster kwam haar handen wassen en haar rug en hielen masseren en toen was ze eindelijk alleen. Zou ze nu durven te gaan slapen? Haar zware oogleden vielen dicht en ze zag het tafereel dat ze het meest vreesde. De auto en de hoge heg, de rode maan die strak met een zwerm dreigende satellieten op haar af zou komen, het stuk land waarin kloven zouden vallen die haar zouden opslokken.

De rode schijf verbleekte, maar het gezicht erin bleef vriendelijk. Wolken gleden langs de maan die het gezicht had van Laura, en de sterren twinkelden. En de nacht bleef vredig, er kwam niets dat haar gemoedsrust verstoorde.

 

Toen Rachel wakker werd, zag ze de nachtzuster uit de vrouwenzaal komen. Het welkome lichtje danste voor haar uit, de rust brengende koplampen glinsterden.

‘Hoe laat is het? ’ vroeg Rachel haar.

‘Bijna twaalf uur. Bent u steeds wakker geweest? ’

‘Ik heb heerlijk geslapen. ’

‘Geen nare dromen gehad? ’

De koplampen zetten het lampje op het nachtkastje, waar het het takje orchideeën van Jim verlichtte. De vleugelblaadjes waren bezet met een zilveren stof die Rachel er nog niet op had gezien. Terwijl de koele vingers van de zuster baar pols voelden, keek ze er bewonderend naar.

‘Nee, ik heb niet naar gedroomd en ik kan u nu zien. Voor die tijd niet. U hebt nu een gezicht, een aardig gezicht. ’ ‘Dat heb ik al erg lang, ’ zei de verpleegster droogjes. Inderdaad had ze een vriendelijk, moederlijk gezicht.

‘Hebt u nog iets nodig? ’ vroeg ze.

‘Ja, maar het is te laat. ’

‘Laat mij dat maar beoordelen. ’

‘Ik wil Jim, ’ zei ze, ‘zelfs als u geen kans ziet, daarvoor te zorgen. Hij is hier al geweest, maar nu is hij weg. ’

Er was een verpleegster bijgekomen. De nachtzuster gaf haar een wenk en ze verdween naar de gang.

‘Als u later een kalmerend middel wilt, moet u er maar om vragen, ’ zei de zuster. ‘Ik zal u straks ook wat warms te drinken brengen. Wel te rusten. ’

Weer sloot ze haar ogen, onbevreesd. Of ze even had geslapen, wist ze later niet, maar plotseling opende ze haar ogen weer toen de krachtige stap van een man in de kamer weerklonk. Een bekende figuur stond als een silhouet tegen het vage licht. Ze ging overeind zitten en stak haar pijnlijke armen uit.

‘Ray, ik heb er zo op gewacht dat je me zou roepen ‘Ik heb je nodig, Jim. ’

Hij ging op haar bed zitten en ze onderging de kracht en de tederheid van zijn omhelzing. Zijn armen omsloten haar en kruisten zich over haar rug, zoals ze zo vaak hadden gedaan, maar nu kreeg hij een steek in zijn hart toen hij voelde hoe mager ze was geworden.

‘Lieveling, er is bijna niets meer van je over. O, waarom heb je dat gedaan, Ray, waarom toch? ’

Haar smalle, droge gezichtje lag tegen de warme kolom van zijn hals en hij raadde meer dan hij hoorde hoe ze half lachte, half snikte. ‘Ik wilde alleen maar weg... ’

‘Je hebt me zelfs de kans niet gegeven, je te zeggen dat je niet weg had hoeven te gaan. ’

‘Dat weet ik nu, bijna te laat. ’

‘Weet het dan voor nu en altijd. ’

Door haar wonderbaarlijke terugkeer uit het voorportaal van de dood besefte hij te meer dat hij haar bijna had verloren. Hij hield haar stevig vast, maar was zowel bang om haar pijn te doen als om haar los te laten. Ze reikte naar hem en streelde zijn donker, springerig haar en haar handen begonnen weer te leven. Ze waren niet langer aangespoeld zeewier. Ze waren haar eigen handen, toegerust met de gevoelige vingers van een vrouw die met het haar van haar geliefde speelt. De toppen van die vingers volgden nu de lijn van zijn wenkbrauwen en de holte van zijn wangen. Ze zei: ‘Ik kan weer voelen, ik houd van je, ik leef. ’