XI

 

 

 

ONTMOETING MET HET VERLEDEN

 

Mevrouw Olivier had de merkwaardige rust ontdekt van de speelplaats bij de kerk achterin de Trident. Het was in feite minder een kinderspeelplaats dan een klein afgeschoten parkje - een stuk grond met groen gras en stevige houten banken onder enorme olmen, linden en platanen. Het lag in het hart van een ware doolhof van straatjes en de kleine huisjes met platte daken die over deze oase van door takken gefilterd licht heenkeken, waren blauw, lila, roze en geel geschilderd en hadden heldere linnen schermen over geornamenteerde smeedijzeren balkons, waardoor ze een ontegenzeglijk buitenlandse aanblik boden. Ze leken een vlucht vogels van de Middellandse Zee, die zich voor één zomerseizoen tussen hun grauwe Londense soortgenoten hadden gevestigd. Dat parkje was haar toevlucht geworden en op de maandag na de onthullingen van Uitkijk ging ze erheen om balsem te zoeken voor haar gekwetste geest. Ze was doodmoe, alsof haar lichaam ook een kastijding had ondergaan.

Ze ging op een bank zitten onder de takken van een plataan die reeds zijn eerste platte gouden bladeren op het dunner wordende gras liet vallen. De naam van de schenker van de bank was met de datum in het harde hout gegrift. Een uitstekend gedenkteken voor een mens, dacht ze. ‘Ter nagedachtenis aan Ann Olivier’ en dan de datum van haar dood. Ze zou dat op prijs stellen. Liever een bank dan een grafsteen.

Een kind gooide een bal weg voor een terrier, en een witte poedel die door het Italiaanse dienstmeisje van een van de vriendelijke huisjes werd uitgelaten, sloot zich bij de jacht aan. Een oude slonzige man holde een uitgedroogd brood met vaardige vingers uit en strooide kruimels voor de duiven die zich om hem heen verzamelden en op zijn armen en schouders gingen zitten. Een jonge vrouw lag op haar rug in een streep zon met blote armen en benen en haar boodschappentas naast haar in het gras. Twee vrouwen zaten onder een olm op een bank te praten; de een bewoog een kinderwagen wiegend heen en weer. De klok van de kerktoren sloeg vijf. Mevrouw Olivier sloot haar ogen om beter te kunnen genieten van het verfrissende van deze groengouden tuin in het hart van een grote stad, waarvan de geluiden op en neergaand als getijden, murmelend tot deze plek doordrongen. De terrier blafte en het kind riep: ‘Pak ’m, pak ’m! ’ Duivenvleugels fladderden toen de hond bij zijn achtervolging tussen de vogels terechtkwam.

Mevrouw Olivier dacht aan vage dingen, zonder dat de behoefte zich aan haar opdrong, bewust te denken. Wat zou het heerlijk zijn, je altijd zo te laten gaan, zonder problemen. Toen ze echter haar ogen weer opende, keek ze recht in een venster van een verleden dat ze zo angstvallig trachtte te vergeten. Een vrouw met een prettig gezicht, ongeveer van haar leeftijd, stond een paar meter van haar af. Ze droeg een blauw linnen jurk en een doosvormige hoed, die op haar kastanjekleurig haar stond zonder de rijke golven ervan te verbergen. Ze was klein en mollig en had kleine handen en voeten. Ongelovig veegde mevrouw Olivier met een hand over haar ogen. Ze fluisterde: ‘Nee, nee, dat kan toch niet... ’. Het was te wreed, hier gevangen te zitten zonder hoop op ontsnapping. Na al die tijd. De vrouw kwam met een warme, vriendelijke glimlach naar haar toe.

‘Ann, wat fijn! Eindelijk ben je daar weer, na twintig jaar. Ik heb naar je staan kijken terwijl je sliep. Je bent nauwelijks veranderd. ’

‘Cheryl.

Ze beantwoordde de glimlach niet bij het zacht uitspreken van de naam. Haar gezicht had de zo juist verworven uitdrukking van serene rust verloren. Het was vijandig geworden en ze was verstijfd in een verdedigende houding. Maar Cheryl weigerde zich te laten afschepen. Ze ging naast mevrouw Olivier op de bank zitten.

‘Je lijkt niet erg blij me te zien, is het niet Ann? ’

‘Eerlijk gezegd, nee. ’

‘Daar was ik al bang voor. Maar toen ik gisteren die foto’s van je in de krant zag, besloot ik je te gaan zoeken. Ze waren karakteristiek voor je, alle drie. En je dochter - ze is zeker een knappe meid? ’

‘Ja, Rachel is knap en ze is gelukkig. Hoe heb je me kunnen vinden? ’

‘Gemakkelijk genoeg. Het adres stond in de krant, maar toen ik er vanmiddag heenging, was je uit. Een mannetje die een lekke kraan in de garage naast jouw huis repareerde, zei dat ik je hier wel zou vinden, je kwam hier vaak, zei hij. ’ ‘Die vent bemoeit zich overal mee. ’

‘Wat klinkt dat bitter, Ann, en toch schijnt het niet zo slecht met je te zijn gegaan, meen ik te mogen opmaken. ’ ‘Heel goed, Cheryl. En ik ben vastbesloten dat het goed zal blijven gaan, in het bijzonder met Rachel. ’

‘We zijn vroeger zulke dikke vriendinnen geweest, ’ zei Cheryl. ‘Tegen mij kun je je hart luchten. ’

‘We zijn vriendinnen geweest - in een ander leven. Toen we afscheid van elkaar namen, was dat voorbij, voorgoed. ’ ‘Kun je dat ooit zeggen? Is het ooit mogelijk, het heden van het verleden te scheiden? Is er ooit iets voorgoed voorbij? ’ 'Je kunt er in ieder geval je best voor doen. ’

‘Maar is dat nodig, Ann? Je kunt mij toch vertrouwen? ’ Ann keek in de ernstige blauwe ogen van haar jeugdvriendin. Cheryl, die zo diep gekwetst was geweest door Anns besluit, een einde te maken aan alles wat met het verleden was verbonden, was niet in staat, gegriefd te blijven. Ze bleef aandringen, Ann haar vriendschap te geven.

‘Ben je getrouwd met die knappe tandarts, Johnny Braithwaite? ’ vroeg mevrouw Olivier.

Het gezicht van Cheryl drukte de grootst mogelijke voldoening uit. ‘Ja, gelukkig wel en we hebben drie kinderen, twee jongens en een meisje en een huis in Putney Hill. ’ Mevrouw Olivier kon slechts een verstarde glimlach opbrengen.

‘En toen je gisteren die foto’s zag, zei je: goeie hemel, dat is Ann. En Johnny herinnerde zich ook alles en jullie hebben fijn die oude kwestie opgehaald... ’. Ze boog zich woest naar Cheryl en greep haar mollige hand. ‘Geef het maar toe! Jullie hebben erover gepraat, natuurlijk. En misschien hebben jullie kinderen wel meegedaan. ’

Cheryl Braithwaite gaf Ann Olivier haar blik openhartig en onbevreesd terug. ‘Ik héb Johnny de foto’s gewezen en we hébben de situatie besproken. Maar we hebben er met geen woord over gerept tegen de kinderen. Ik heb je eens een belofte gedaan en die heb ik gehouden. ’

‘Maar je hebt het je man verteld. ’

‘Natuurlijk, hij wist het trouwens toch al. Wie toen niet? ’ Wat vriendelijker vervolgde ze: ‘Ik begrijp hoe je je voelt en ik heb je niet opgezocht om opdringerig te zijn of om je te herinneren aan dingen die je liever wilt vergeten. Eerlijk gezegd dacht ik dat je je... alleen en verlaten zou voelen en dat je iemand, een goede vriendin die alles wist, nodig kon hebben. Dat dacht Johnny ook. Hij zei dat je om te beginnen moest weten hoe het je ouders was vergaan. De gedachte aan hen moet heel erg voor je zijn geweest. ’ Mevrouw Olivier bracht haar hand naar haar keel. Ze kreeg een gevoel of ze stikte. ‘Ze zijn dood voor me. ’

Ze zijn inderdaad dood. ’ Haar stem klonk streng. ‘Je hebt toen niet veel aan andere mensen gedacht, is het niet? Je kwam er niet toe, te bedenken wat het voor je vader en moeder betekende toen hun enige dochter ze afschreef en opzettelijk zonder een spoor achter te laten verdween. ’

'Dat móest zo! Ik kon geen halve maatregelen nemen. ’ Toen jij weg was, hebben ze mij zo te zeggen geadopteerd. Ik heb ze vaak opgezocht. Je moeder is twee jaar geleden gestorven aan een hartaanval. Je vader volgde haar spoedig daarna. Hij had vaak last van duizelingen en is onder een trein van de Ondergrondse gevallen. Ik kon het je zelfs niet schrijven omdat je geen adres had achtergelaten en me had verboden navraag te doen, wat er ook gebeurde. ’

Verwijt en veroordeling hadden de toon van Cheryls stem hard gemaakt. Ann Olivier zei niets. Haar ogen waren stijf gesloten, maar de woorden van Cheryl hadden de sluizen van haar herinnering geopend. Het vertrouwde, wat ongemakkelijke vervallen huis, de als dokter altijd overwerkte vader die nooit te moe was voor een grapje, de ingetogen moeder die de oorlog en de luchtaanvallen rustig doorstond, maar wiens hart werd gebroken door de koppigheid van haar dochter. Ze waren zo trots geweest op Ann in haar uniform van officier bij het vrouwelijk hulpkorps, maar zij had hen alleen maar verdriet bezorgd. Tranen drongen zich door de gesloten oogleden en rolden over haar wangen. Ze deed geen poging, ze af te vegen, ze liet ze vloeien. Cheryl sloeg haar ontsteld en medelijdend gade. Arme Ann, ze is zelfs vergeten hoe ze moet huilen. Ik denk dat ze in geen jaren heeft gehuild. Cheryl vond die stille tranen onzegbaar deprimerend.

De oude man die de duiven had gevoerd, was vertrokken, de vrouw met de kinderwagen liep over het stenen voetpad naar de Brompton Road. Haar vriendin wandelde met haar mee en de baby zat recht overeind en keek naar de wereld om zich heen. Hij lachte plotseling tegen zijn moeder, die teruglachte en de onbegrijpelijke taal tot hem sprak die voorbehouden is aan kinderen, dwazen en lappenpoppen, Het Italiaanse dienstmeisje haakte de poedel van haar meesteres aan een lijn, stak het plein over en trok een lila deur achter hem en zichzelf dicht. De jongen met de terrier ging naar huis om te eten; zijn onvermoeide hond sprong steeds naast hem op, bedelend om de bal. De tuin raakte verlaten. ‘Hier heb je een zakdoek, ’ zei Cheryl. ‘Het spijt me dat ik je verdriet heb gedaan, Ann, maar wij, Johnny en ik, meenden dat je dit moest weten. We hielden zo van je ouders. ’ ‘Ik ook. ’ Ann was helemaal buiten zichzelf. ‘Aardig van jullie om je met hen te bemoeien. ’ Ze veegde over haar gezicht en gaf de zakdoek terug.

‘En hoe is het met jou gelopen? ’ vroeg Cheryl. ‘Je man... ’ ‘Gerhard is een jaar geleden gestorven. Onze zoon heeft de boerderij geërfd, een prachtige bezitting, Cheryl, en Hans is een fijne vent. Het huis blijft voor mij zo lang ik het nodig heb. En over Rachel heb je in de krant gelezen, Ze trouwt in september met Jim Fleet. ’

Een onuitgesproken vraag stond in Cheryls ogen en mevrouw Olivier beantwoordde die half ontwijkend.

‘Ik heb alles van vroeger uitgerukt, probeer me toch te begrijpen. Ik wil je geen verdriet doen maar je moet niet meer proberen me op te zoeken. Werkelijk, Cheryl, we moeten gewoonweg deze ontmoeting vergeten. ’

Het kleine vrouwtje stond op en nam een waardige houding aan. Ze keek medelijdend op haar vroegere vriendin neer. Ann hield haar hoofd gebogen en haar ogen waren door de gezwollen leden onzichtbaar.

‘Dan zal ik je besluit respecteren, ’ zei ze rustig. ‘Maar vergeet niet dat ik er altijd ben als je een vriendin nodig hebt. J. Braithwaite, Putney Hill. We staan in het telefoonboek. Tot ziens, Ann. ’

‘Daag. ’

Mevrouw Olivier keek niet op toen Cheryl haar verliet. Ze hoorde de voetstappen van haar vriendin op het grintpad en het knarsen van het ijzeren hek. Wat zou het heerlijk zijn, Cheryl terug te roepen, vrijuit te praten, moeilijke problemen te bespreken en raad te vragen. Maar Cheryl had een gezin, een man van wie ze hield. Een gedeeld geheim is geen geheim meer. Ze bleef zitten, ondergedompeld in de eenzaamheid waartoe ze zichzelf lang geleden had veroordeeld.

De zon was achter de huizen ondergegaan en de kilte van de avond kroop door de donker wordende bladeren. In de schaduwen bewogen zich spoken. De tuin had voor de vrouw op de bank een ander aanzien aangenomen. Het was niet langer een speelplaats, maar een kerkhof, waar kinderen ravotten boven het stof van hen die waren heengegaan.

 

Mevrouw Olivier sloot het hek achter zich en wandelde de eerste arm van de Trident in. Dit was een kort, onaanzienlijk gedeelte met slechts een zestal blokkendoosachtige huizen. In een van die huizen - ze wist niet precies welk - woonde Ferrit met zijn onnozele zuster Emily. Maar mevrouw Olivier dacht niet aan de Ferrits. Ze was het parkje ingegaan op zoek naar innerlijke rust en ze was er uitgekomen met een ongenezen wond. Bij het zien van Cheryl was een hele periode van haar leven uit het graf herrezen om haar opnieuw te martelen. Alsof ze slaapwandelde, liep ze terug naar de beschutting van nummer elf. En toen brak Emily door het visioen van het verleden en verbond dat met het heden, Emily was op weg naar huis na een zalige middag te hebben doorgebracht in de grote bioscoop aan Kensington High Street. Ze had de hoofdfilm twee keer gezien en was voor enkele uren de geliefde van een koning geweest. Terwijl ze over de keien voortslofte in haar versleten schoenen, was ze getooid met diamanten en hermelijn, een schone prinses die met haar koninklijke geliefde door maanbeschenen tuinen wandelde. Vanavond zou de maan wassen, een zomermaan die zijn stralend gezicht door haar venster zou steken om haar tot zich te wenken. Nog helemaal van de aarde weg en zich onzeker voortbewegend in de richting van haar huis, botste ze tegen mevrouw Olivier aan.

De schok van de botsing verbrak de betovering waardoor beide vrouwen, hoewel op een verschillende manier, waren bevangen. Mevrouw Olivier herstelde zich het eerst.

‘Neem me niet kwalijk, ’ zei ze, ‘ik keek niet uit waar ik liep. ’ Emily staarde haar met domme ogen aan.

‘O, u bent het, ’ zei ze, ‘u bent het weer. Ik ken u. ’

Mevrouw Olivier huiverde. Ze kreeg kippevel van de oude vrouw.

‘Natuurlijk, sinds mei woon ik al hier. ’

‘Nee, dat is het niet, ’ zei juffrouw Ferrit. ‘Ik ken u omdat u een van Ernies mensen bent, een van de soort die hij verzamelt. ’

Mevrouw Olivier forceerde een glimlach. ‘O juist, juffrouw Ferrit. Dat hebt u me al eens verteld. Ik heb me toen al afgevraagd wat u bedoelde. ’

‘Dat mag ik niet zeggen van Ernie. Niemand weet ervan, ik alleen. Soms laat hij me tegen ze praten. ’

In zichzelf mompelend liep ze door. Mevrouw Olivier keek haar na, een gebogen, magere vrouw, zowel geestelijk als lichamelijk uit het lood geslagen, een vrouw die alleen maar leefde voor haar eigen inbeeldingen.

 

Emily Ferrit hobbelde naar de wankele ladenkast waarin ze haar weinige eigendommen bewaarde en grabbelde in een van de bovenste laden. Deze bevatten haar eigen naaiwerk en de sokken van haar broer die moesten worden gestopt. Met een triomfantelijk gebrom haalde ze er een kranteknipsel uit. Het was het artikel van Uitkijk van de vorige dag.

‘Ik heb het voor je uitgeknipt. Nou kunnen we het in je boek plakken. ’

Zijn belangstelling werd gewekt. Zijn zuster had hetzelfde fotografische geheugen als hij en hoewel het hem irriteerde als ze zich met zijn liefhebberij bemoeide, was ze bij gelegenheid toch wel nuttig voor hem geweest. Hij was zich ook wel bewust dat het gefrustreerde schepsel gedreven werd door een niet te remmen zucht om zich met andermans zaken te bemoeien.

Zij hadden de resten van hun avondmaal opgeruimd, maar de doordringende lucht van vis hing nog in het huisje. Stoffige kunstbloemen in een metalen vaasje sierden de tafel. Het was nog helder daglicht en auto’s gromden de Trident in en uit. In de tweede arm gaf iemand een feestje en een lawaaierig gezoem van stemmen, als een verstoorde bijenzwerm, dreef door de open ramen de avondlucht in. 'Ik had nooit gedacht dat ik een van jullie nog eens echt zou zien, ’ zei Emily voldaan en verbaasd.

'Dit is ook echt, alles is echt. ’

Hij sprak met grimmige voldoening. De woorden en de gedachte erachter veroorzaakten een vreemd suizen in zijn oren en tintelen in zijn bloed, het begin van een niet te beschrijven sensatie. Zijn lichaam was een hol vat, dat bewust maar bijna onmerkbaar met duivelse macht werd gevuld. Zijn zuster grinnikte sluw. Als zijn ogen zo’n beetje glazig gingen staan, wist ze dat hij zijn mensen niet langer met rust kon laten. ‘Haal ze eruit, ’ fluisterde ze hees. ‘Laten we versloppertje met ze spelen en proberen haar te vinden. ’

Hij ging naar zijn kamer en ontsloot de la waarin zijn mensen woonden. Een straalvliegtuig flitste langs het bovenlicht met een daverend gegrom en een snerpend gejank. De niet al te schone handen van Ferrit waren niet helemaal vast toen hij het zware knipselboek uit de la pakte en meenam naar de huiskamer. Hij zette zich aan de tafel waaraan ze zo juist hun avondmaal hadden gebruikt.

Tk wou dat jij ’m smeerde, ’ zei hij ruw tegen zijn zuster. Het zou haar nog eens opbreken als ze hem niét met rust liet. 'Ik wil haar vinden, ’ hield Emily vol. Ze lette niet op zijn geheime vrees en de verleiding waaraan ze hem blootstelde. Hij bleef met zijn handen onder zijn hoofd zitten kijken, terwijl zij door het album bladerde. Gezichten keken naar haar, uit verschoten kranteknipsels - grimmig, goedgehumeurd, beestachtig, mannelijk, vrouwelijk. Ze zetten de klok tien, twintig, vijfentwintig jaar terug. De liefhebberij van Ferrit omspande bijna een kwart eeuw.

‘Blijf er nou maar af, Em. ’

Hij sprak ruw en moest vechten tegen de bedwelming die zijn hele lichaam begon te doortrekken totdat zijn gezond verstand hem dreigde te verlaten. Hij scheen aan de rand van een duizelingwekkende hoogte te staan. Voor het moment was Emily nog veilig, maar hij was bang dat hij zich eens niet meer zou kunnen beheersen. Dan zou zij ook een van zijn mensen worden. Wat als een onschuldige hobby was begonnen, was een obsessie voor hem geworden. Zich bewust dat hij gevaarlijk kon worden voor haar en voor zichzelf, vocht hij er met al zijn wegebbende wilskracht tegen. Plotseling kon hij haar bemoeizucht niet langer verdragen. Lenig als Lucifer, de kat, sprong hij op haar af en griste haar zoekende handen van de vergeelde pagina’s. Ze slaakte een hese kreet.

‘Laat me los, je maakt me bang, Ernie! ’

‘Zwijg, ouwe vogelverschrikker. Ik heb je toch gezegd je er niet mee te bemoeien! ’

‘Je doet mijn polsen pijn, ’ huilde ze. ‘Laat me los, Ernie. ’ Half smekend, half bevreesd staarde ze hem aan.

‘Als je zo naar me kijkt, lijk je wel een van die mensen, Ernie. Je maakt me zo bang... ’.

Ze zag hoe zijn ogen plotseling groter werden. Zijn greep op haar polsen verslapte. Hij liet haar los en ze viel snikkend voorover op tafel.

Hij lette niet op haar. Ze bestond niet meer voor hem. Zijn blik was gericht op een gezicht van twintig jaar geleden dat naar hem opkeek. Zelfs de slechte druk kon de donkere, zigeunerachtige schoonheid ervan niet verbergen. Het was een jong gezicht, maar getekend door noodlot en tragedie. Hij sloeg het blad om en daar was het weer, maar nu zag je ook haar rijzige figuur, vrouwelijk en verleidelijk. Een arm was afwerend voor het gezicht geheven, waardoor de trekken werden verborgen. Alleen de boog van de lange hals en het voor het flitslicht weggedraaide donkere hoofd waren te zien. En er waren nog meer foto’s. Een athletische en krachtige man was in haar gezelschap. Ze zaten lachend en zelfbewust op een strand en maakten klaarblijkelijk deel uit van een gezelschap. Je kon niet naar ze kijken zonder er zeker van te zijn dat ze van elkaar hielden. En hier was ze weer met een baby op haar arm, het gebruikelijke atelierportret van moeder en kind. De krachtige lijnen van haar gezicht waren verzacht door tederheid.

De schok van de herkenning had hem ijselijk kalm gemaakt. Hij trok een stoel bij en ging rustig zitten om de kolommen van het oude zondagsblad te bestuderen. Het blad van Uitkijk. Hij raakte er helemaal in verdiept. Toen hij de adem van Emily in zijn nek voelde, vroeg hij haar, niet onvriendelijk, weg te gaan en een kop koffie voor hem klaar te maken. Sterke koffie. Zijn opwinding had nu plaats gemaakt voor een gevoel van kille berekening. Zo, zo. Wie zou dat hebben gedacht?

Toen Emily hem zijn koffie bracht, schoof hij de harde keukenstoel achteruit en schommelde een poosje op twee poten heen en weer. Als een hond die voelt een goede beurt te hebben gemaakt, kroop ze voor hem.

‘Ze is ’t, hè? Ik herinnerde me haar gezicht meteen. Zo’n, gezicht vergeet je niet. ’

‘Ja, ze is ’t, ’ zei hij. ‘Ja, Em, dat heb je goed gezien. Hier hebben we iets - maar wat? Daar moet ik eens over nadenken. ’