II

 

 

 

DE MAN IN HET STRAATJE

 

Onder het koele licht van de lentesterren sloeg Jim zijn arm om Rachel heen. Zij reed het open sportwagentje omdat ze het goed deed en hij het prettig vond ongestoord haar profiel te kunnen gadeslaan en de warmte van haar schouder onder zijn hand te voelen. Het stompe neusje, de sprekende lijn van kin en hals, het lichte haar dat van haar hoge voorhoofd werd weggewaaid, zelfs haar oren intrigeerden hem door hun speelse golvingen. Ze was een gedicht en ze was zijn meisje. Ze hield ervan het gele gevaar te besturen.

‘Je moet je moeder meenemen naar het voorvaderlijk huis, ’ zei Jim. ‘Ons boerinnetje kan niet wachten met kennis te maken. ’

‘Je moeder? Waarom wil ze dat zo graag? ’

‘Ze is bezig vader te bewegen, met haar naar Zuid-Afrika te gaan. Ze is weg van Afrika en wil een tijdje op een boerderij wonen. ’

Laura Fleet, door haar stiefzoon aanhankelijk spottend ‘ons boerinnetje’ genoemd, had in de oorlog vrijwillig landbouwwerk gedaan op het landgoed van de Fleets in Sussex, Ravenswood. Na de oorlog was ze er gebleven en uiteindelijk was ze met de eigenaar, generaal Sir Jasper Fleet, getrouwd.

‘Dat is gemakkelijk genoeg, ’ zei Rachel, ‘ze is altijd welkom op Môreson. Jullie allemaal trouwens. En moeder wil natuurlijk graag Ravenswood zien. ’

Ze voelde zich plotseling opgewekt, Jim ook. De sterren sponnen zilveren draden door haar loshangend haar. Hij legde zijn wang tegen de hare.

‘Het volgend weekeinde dan. Ik ga dan wat eerder weg en haal jullie ongeveer vijf uur op. Dan kunnen we op Ravenswood dineren. Ik zal het Laura laten weten. ’

‘O, fijn. ’

Ze voelde dat hij haar uiterlijk met bijzondere aandacht opnam.

‘Je hebt niet veel van je moeder weg, ’ zei hij.

‘Ook van mijn vader niet, behalve dan dat hij ook blond was. ’

‘Heeft ze nog bezwaar gemaakt dat je niet bij haar bleef? ’ ‘Ik heb haar gezegd dat ik Liz niet in de steek kon laten. Liz en ik hebben tenslotte achttien maanden bij elkaar gewoond sinds ik in Londen kwam. Dat begreep moeder, ze vatte het erg prettig op. ’ Ze aarzelde. In de zwakke straatverlichting scheen de plooi tussen haar wenkbrauwen niet meer dan een veeg op een papieren masker.

‘Ga verder. ’

‘Van het moment af dat moeder arriveerde, heb ik het gevoel gehad dat ze zich inhoudt, dat ze zich geweld aandoet, zich niet met me te bemoeien. ’

‘Waarom? ’

Rachel wendde de auto van de Fulham Road op een klein pleintje waar statige ouderwetse huizen in een boog langs een parkje waren gebouwd. De geuren van seringen en jasmijn hingen in de stadslucht. Rachel stopte in de schaduw van een plataan. Daarna ging ze achterover liggen met haar hoofd in de holte van zijn schouder.

“Waarom zou je moeder zich met je bemoeien? ’ herhaalde hij.

‘Gewoonte. Dat heeft ze altijd gedaan. ’

‘Alleen met jou? Of ook met andere mensen? ’ ‘Hoofdzakelijk met mij. Nooit met mijn broer Hans. ’ ‘Waarom eigenlijk? ’

‘Het is alsof ze iets slechts in me wil onderdrukken. ’

‘Iets slechts? Wat dan? ’

‘Ik besefte dat ze me tegen mannen wilde beschermen. ’

Hij grinnikte. ‘Dat is haar dan niet zo best gelukt. ’ Maar Rachel vervolgde ernstig:

‘Wat me altijd zo tegenstond, was de manier waarop ze alles wat natuurlijk was, afstotend maakte. Niet slecht, maar afstotend. ’

‘Bijvoorbeeld? ’

‘Toen ik ongeveer dertien jaar was, werd er een nieuwe waterput aangeboord op onze boerderij. Dat gebeurde onder leiding van een Italiaan, Roberto, een donkere knappe man en ik werd een beetje verliefd op hem. Ik kan me nu nog zijn ogen voorstellen... ’

‘Is dat zo? ’ Hij trok haar aan een oor. ‘Die Roberto kan me wat! ’

‘Hij had lelijke handen, hij beet op zijn nagels. Ik moest me geweld aandoen om zijn handen te vergeten. Vaak hing ik bij dat boorgat rond en zag hem aan het werk - om maar bij hem te zijn. Moeder werd vreselijk kwaad. ’

‘Begrijpelijk. ’

‘Ja maar ze was zo wreed en deed zo minachtend. Ze zei me dat hij me uitlachte en dat ik mijn achterbuurtinstincten romantiseerde. Nooit heb ik vergeten hoe bitter ze dat zei en ze maakte me heel klein en beschaamd. ’

‘Lieve schat, je overdrijft alles, zoals altijd. ’ Hij streelde met zijn lange gevoelige vingers haar wang. ‘Ray, je gezicht gloeit! ’

Plotseling keek ze hem aan, klemde zich met haar armen om zijn hals en met geopende lippen tegen hem aan. Ze hield zich aan hem vast alsof ze bang was hem te verliezen.

De deur van het souterrain werd geopend en gesloten. Fluisterende stemmen dreven de treden op, een jongen en een meisje die afscheid van elkaar namen. Jim en Rachel lieten elkaar los toen een mannenfiguur naar boven kwam, op een dichtbij geparkeerde motor sprong en die brullend startte. Even later racede hij de Fulham Road af.

Jim floot geluidloos. ‘Wat is er met Tom? Het lijkt of hij achterna wordt gezeten. ’

Rachel huiverde. ‘Ik moet naar Liz. Nee, Jim, ’ - ze schudde de hand die haar wilde terughouden af - ‘er is iets met die twee gebeurd. Ik maak me bezorgd over Liz. ’

Hij liep met haar tot naar de trap. ‘Zal ik meegaan? ’

‘Nee, bel me morgen maar op kantoor op. ’

Ze snelde de treden af en werd plotseling door de achterdeur verzwolgen. Vroeger was het de ingang voor leveranciers geweest. Jim wendde zich af en vroeg zich af wat er was voorgevallen. Liz maakte nog al gauw een scène. Nadenkend begaf hij zich naar zijn eigen flat, een paar straten verder.

Toen Rachel haar kamer binnenkwam, hoorde ze snikken als van een kind dat troost nodig heeft. Ze liep de andere kamer binnen en vond er Liz op de divan liggen, ongeremd huilend. Rachel ging bij haar zitten en legde haar hand op de magere, schokkende schouders van haar vriendin.

‘Wat is er gebeurd? ’

‘Tom zijn schip vertrekt morgen naar het Verre Oosten. ’ ‘Maar hij had toch verlof te goed? ’

‘Dat is ingetrokken. Hij is nu op weg naar Portsmouth om aan boord te gaan. ’

Liz ging opzitten, haar donkere haar was in de war, haar smalle, bleke gezichtje nat van tranen. Ze zag er meelijwekkend uit.

‘Ik zal hem nooit terugzien, Ray. Hij is niet het type om op die afstand trouw te blijven. Je moet Tom bij je hebben om hem vast te houden. Als hij je nodig heeft, moet je er zijn.

Zo was het tussen ons, dat weet je. ’ Ze begon nerveus te trillen.

‘Ik zou maar liever naar bed gaan, ’ zei Rachel rustig. ‘Ik zal een paar aspirines voor je halen. ’

Liz stond moeizaam op. Ze was bleek en zwaaide op haar benen. ‘Ik hou van hem, ’ zei ze verstikt. ‘Dat is juist het probleem, ik hou van hem. ’

Tom Standish schoot over de brug bij Pudney en volgde de weg over Kingston, dat zou op dit uur sneller gaan. Aan zijn rechterhand glansde de rivier, vreemd stil in vergelijking met zijn opgewondenheid. Hij had schoon genoeg van Liz, was al weer met zijn gedachten bij zijn werk en een volgend avontuur. Hij was tweeëntwintig, toch geen leeftijd om al te trouwen?

Hij had wat te veel gedronken. De bomen aan de kant van de weg schenen zich naar hem toe te dringen. Weer water, ditmaal aan zijn linkerhand: de zilveren oppervlakte van het meer bij Ripley. Het gedaver van de motor overstemde het hinderlijk gesuis in zijn oren niet. Altijd een teken dat hij niet helemaal fit meer was, dat muggegezoem in zijn oren. Verblindende koplampen renden op hem af, waardoor het achterlicht van het voertuig voor hem onzichtbaar werd. Toen hij op de harde achterkant van de vrachtauto sloeg, reed hij honderdveertig en was zich geen gevaar bewust. Zelfs zijn valhelm kon hem niet redden toen hij over het stuur vloog. Hij was op slag dood.Mevrouw Olivier had een van de kleine roze pilletjes ingenomen die haar gewoonlijk vier uur slaap garandeerden. Maar deze nacht waren haar opgepropt brein en de vele emoties remmen tegen de invloed ervan.

Jim Fleet en Rachel. Wat betekenden zij precies voor elkaar? Precies niets natuurlijk. Ze moest maar afwachten en beslissen wat het beste voor haar dochter was.

De kerkklok liet het middernachtelijk uur horen. Mevrouw Olivier telde de twaalf slagen en apprecieerde de weerklank ervan. Wat was het verder stil! Het straatje met zijn vertakkingen en drie rijen massieve huizen was afgesloten van de normale Londense verkeersgeluiden, maar af en toe werd de onwerkelijke vrede verscheurd door het lawaai van een laagvliegend straalvliegtuig dat zich met zijn supersonisch gefluit in de richting van het vliegveld bewoog. De eerste keer hadden haar spieren zich gespannen, terwijl ze wachtte op geluiden die niet kwamen: het janken van bommen, het breken van glas, het gedonder van in elkaar stortend metselwerk. Merkwaardig hoe de oude reflexen na zo’n lange tijd bleven werken. Langer dan twintig jaar. Het besef dat de lucht werd verscheurd door verkeer en niet door oorlog, vloeide over haar heen in een golf van opluchting en haar zenuwen trilden niet meer. Dit was een Londen dat als een phoenix uit de vlammen van de oorlog was herrezen. Mevrouw Olivier had haar eigen oorlogswonden opgelopen, de littekens waren nog gevoelig, maar ze was blij thuis te zijn gekomen. Want dit was thuis. Ze kon de jaren op de boerderij al als herinnering zien, een langdurige periode van ballingschap, een leven op zichzelf, een ondervinding met diepe en gezonde gevolgen. Na de dood van zijn vader was de boerderij op Hans overgegaan, hoewel ze het zo lang ze wenste als haar tehuis kon beschouwen. Ze voelde nu al dat ze bezig was, de schelp die zoveel jaren haar huis en pantser was geweest, gedeeltelijk af te schudden. Hans was achttien en hij volgde de landbouwschool. Spoedig zou hij de teugels overnemen van oom Christiaan, die de boerderij samen met zijn aangrenzend eigendom dreef.

Ben ik daar al die jaren alleen maar bezoekster geweest? vroeg mevrouw Olivier zich af. Rachel had daarop gezinspeeld en haar dochter kon merkwaardige flitsen van inzicht hebben. Mevrouw Olivier ademde diep de Londense lucht in. Ja, hier hoorde ze echt bij.

Alle hoop, te kunnen slapen was nu verdwenen, ze was klaar wakker. Ze wierp de dekens af en trok haar gestikte kamerjas aan, liep naar het venster en luisterde naar de dichtbijzijnde kleine geluiden die de stilte van de nacht accentueerden.

De Dixons hadden hun hondje uitgelaten. Mevrouw Dixon opende nu de deur om hem binnen te roepen. Haar hoog, vleiend geroep werd herhaald tot het goudkleurige hondje haar genadiglijk wilde horen en gehoorzamen. Er volgde een doffe klap van de sluitende deur, het metalige gefluister van ringen over een rails toen de jonge vrouw de slaapkamergordijnen dichttrok en daarna werd het licht uitgedraaid. Alle huisjes waren nu donker. Slechts een paar lantaarns verlichtten de hele lengte van de derde arm van Trident Mews. Zij pasten uitstekend in dit achterafstraatje, waar eens de rijkdom en de adel hun paarden in de stallen en hun valken op de zolders hadden gehouden. Flauwe echo’s uit vervlogen dagen, snuiven en stampen, het gekletter van hoeven op keien, de rauwe stemmen van koetsiers en de vreemde kreten van de vogels schenen tot mevrouw Olivier door te dringen.

De dakloze zwarte kat sloop langs de huiswand van de Dixons. Lichtvoetig sprong hij op de bak met het dwerg-sinaasappelboompje en bleef onder de paraplu van bladeren in een nadenkende, sfinxachtige houding zitten. Nu werden mevrouw Oliviers oren door een nieuw geluid getroffen, zacht en naaldscherp, een toonloos, vaag gefluit. Een kleine pezige man was de hoek om gekomen en liep langzaam het straatje door. Zijn veerkrachtige pas was geluidloos, want hij droeg rubber zolen. Zijn handen staken in de zakken van zijn broek met smalle pijpen, die de magerheid van zijn benen accentueerden. De kromme benen van een paardrijder. Insektenpootjes en een insektenstemmetje. Zijn leren jasje maakte zijn schouders ongewoon breder en een soort puntmuts was over zijn linkeroog getrokken. De belangstelling van mevrouw Olivier werd gewekt. Een slechte slaper misschien die een late avondwandeling maakte? Hij zag er niet uit als een bewoner van een van deze betrekkelijk dure huizen en toch had hij de zelfbewuste houding van iemand die volkomen thuis is in zijn omgeving. Zijn wandeling voerde hem naar de kerkmuur, waar hij stilstond om te genieten van de pittige nachtelijke geuren der bladeren. Toen slenterde hij terug, kijkend naar de slapende huizen tot hij de bak bereikte waarin de kat zat te soezen. Daar stond hij weer stil met zijn gezicht naar de huisdeur van mevrouw Olivier en met opgeheven hoofd. Bijna verwachtte ze zijn zangerige boodschap: ‘Het is één uur en alles is rustig! ’

Maar hij scheen als bevroren te zijn. Hij floot niet meer en ze kreeg het onplezierige gevoel dat hij haar bespioneerde. Dat was natuurlijk onmogelijk. Eigenlijk was het andersom. Zij, in haar duistere kamer, was de onzichtbare spionne. Ze was graag naar bed gegaan, want de kilte van de lentenacht was doordringender geworden, maar de onbeweeglijkheid van de man in het straatje had zich ook aan haar meegedeeld. Hij en zij waren beiden in steen veranderd. Overwoog hij, bij haar binnen te dringen? Dacht hij aan de mogelijkheid van haar open raam? Niet waarschijnlijk, een dief zou zijn aanwezigheid niet door fluiten verraden. Vreemd, dacht ze, ik word zenuwachtig. Erger, ik word bang! Het was lang geleden dat ze de sensatie van angst had ondervonden. Was de voordeur met een ketting afgesloten? Had ze die vastgemaakt? Haar geest verstijfde door de indringende koude en ze kon het zich niet herinneren.

Eindelijk verbrak Lucifer de betovering. Hij sprong uit de bak en begon zich tegen de magere benen van de indringer aan te schurken. De man bukte zich om het dier te strelen en plotseling ontspanden haar zenuwen zich. De kat kende hem blijkbaar, de gelukbrengende zwarte kat.

De man richtte zich op en vervolgde zijn weg. Mevrouw Olivier hoorde zijn toonloos gefluit vervagen toen hij de hoek omsloeg en in de nacht verdween. Het weerklonk nog vaag in haar dromen en ze had het nog bij zich toen ze om acht uur wakker werd en het zonlicht door de vensters zag binnenstromen. Het was subtiel vermengd met de andere ochtendgeluiden - een spuitende waterslang, een melkwagen die over de keien hobbelde, auto’s die gromden en kuchten terwijl ze opwarmden en brullend wegreden, de voetstappen van een man, het geklik van hakken, groetende stemmen en het gefladder van papier toen een krantenjongen zijn bladen met geroutineerde juistheid op de stoepen smeet. Als het regende, schoof hij de kranten door de brievenbussen, maar bij mooi weer stapte hij zelfs niet van zijn bakfiets af. Mevrouw Olivier stond op en overzag het tafereel. Vlak onder haar raam waste een man zijn witte Jaguar. Hij droeg een verschoten spijkerbroek en een puntmuts. Onder het werken floot hij uit een hoek van zijn mond. Zo, dus jij bent de nachtelijke scharrelaar, dacht ze. In het volle licht zag hij er onschuldig genoeg uit. Ze voelde zich opgewonden, op de drempel van een nieuw leven, toen ze de badkamer binnenging. Ze zette de warme kraan aan en onmiddellijk sprong het vlammetje in de gasgeyser met een knalletje vol aan. Ontploffingen, meneer Ferrit, dacht ze. Ze glimlachte in zich zelf terwijl ze geurige kristalletjes in het water strooide.

De bovenlichten mochten nadelen hebben, maar, in het warme bad liggend, was ze zich nu alleen maar hun charme bewust. Ze keek recht op naar de wolkeloze hemel. Een straalvliegtuig scheurde er als een stukje speelgoed doorheen, achteraf gevolgd door zijn gedaver en gejank. Er was ook het minder indrukwekkend maar intiemer gekrabbel van duiven, die op het glas zaten te roekoeën en zich mooi maakten. Wat hadden ze een grote roze poten! Ze ging zo op in deze ongewone aanblik van een gewone duif dat ze het omdraaien van de sleutel in de voordeur en snelle stappen op de trap niet hoorde. Toen ze uit de badkamer kwam, wachtte mevrouw Meadows haar in de keuken op.

Ze zag een klein grijsharig vrouwtje met levendige blauwe ogen en een vriendelijke glimlach, terwijl mevrouw Meadows een rijzige figuur in een gestikte kamerjas waarnam, met manen van vloeiend zwart haar en een bleek onopgemaakt gezicht. Als ze niet zo groot was, zou ze een van die Russische ballerina’s kunnen zijn, dacht mevrouw Meadows. Het was haar gewoonte het leven in theaterbeelden te zien. Zowel haar vader als haar man werkten in een schouwburg en haar moeder was in haar tijd kleedster bij een balletgroep geweest. Mevrouw Meadows hield van toneel en alles wat ermee samenhing.

Het bleke ochtendgezicht van mevrouw Olivier verhelderde toen ze glimlachend op de hulp in de huishouding van Eve Kelly neerkeek. ‘Mijn dochter heeft me al van u verteld. Ik ben blij dat u me komt helpen zo lang ik hier ben. ’

‘U moet rust houden en u vermaken terwijl u in Londen bent, ’ zei mevrouw Meadows beslist. ‘Waarom kruipt u niet weer even in bed om de ochtendbladen te lezen? Ik heb ze boven gebracht. Dan zal ik u het ontbijt op een blad brengen. ’

‘Een fantastisch idee. Koffie, toast en marmelade. ’

‘En grapefruit. Juffrouw Rachel heeft alles ingekocht wat u nodig kunt hebben. Ze had een morgen vrij genomen en heeft me op het hart gedrukt, goed op u te passen. “Ze houdt aan het ontbijt van een halve grapefruit en koffie met melk, ” zei ze. ’

‘Dat is aardig van jullie. ’

‘Uw dochter is goeie vrienden met juffrouw Eve, mevrouw Kelly moet ik eigenlijk zeggen maar dat vergeet ik steeds. ’ Er stonden lichtjes in de ogen van mevrouw Meadows. ‘Ze is ook goeie vrienden met meneer Jim. ’

‘Ja, dat schijnt zo, ’ zei mevrouw Olivier droogjes. Beiden lachten.

Later vertelde mevrouw Meadows aan haar man: “We vielen, meteen in elkaar. Ze lacht gauw. Maar er ligt iets treurigs in haar ogen, je zou zeggen dat ze zich bedreigd voelt. ’

‘Dat zou je kunnen zeggen, maar ik niet. ’

‘Hoe weet je dat nou? Je hebt haar nooit gezien. ’

‘Je hebt te veel fantasie, meisje, ’

Aldus werd op de eerste morgen in het huisje het schema van mevrouw Oliviers Londense zomer vastgesteld. Ontbijt in bed, een volledige bestudering van de sensationele en conservatieve gezichtspunten op de dagelijkse gebeurtenissen door de Express en de Telegraph, gevolgd door een bespreking met mevrouw Meadows over wat er voor de huishouding nodig was en waar de aankopen het best konden worden gedaan. Daarna vertrok ze met haar tas en leerde geleidelijk haar omgeving kennen.

 

Toen mevrouw Olivier op die eerste morgen de Trident uitliep, voelde ze zich zowel uitgerust als intens actief. Het lentegevoel van komende gebeurtenissen had haar helemaal te pakken. Ze stond op het punt een oud, bekend gebied te verkennen en stelde zich open voor nieuwe kennismakingen. De nachtelijke slenteraar had het oppoetsen van de Jaguar beëindigd en de wagen stond nu in zijn garage. Hij, was nu bezig aan een oude Bentley, twee deuren verder. De eenvoudiger wagens in het straatje werden door de eigenaars zelf of in het geheel niet gewassen. De puntmuts van de man was onder de lange open kap verdwenen. Een klein sigaartje bengelde uit zijn mondhoek. Ze sprak zijn gebogen rug aan. ‘Goedemorgen. ’

Haar groet vloeide in het koude mechanische hart van kracht en snelheid. Hij richtte zich op, wendde zich om en staarde haar aan.

‘Morgen. ’

Al haar charme verzamelend glimlachte ze hem toe. ‘Ik ben een vreemdelinge hier. Kunt u me vertellen of ik deze kant van de straat uit kan? ’

Ze wist het antwoord precies, Rachel had het haar de vorige avond gegeven, maar dat was zijn zaak niet.

‘Het straatje loopt dood. Daar is geen uitgang. Bent u de nieuwe bewoonster van nummer elf? ’

‘Ja, ik ben mevrouw Olivier en ik kom uit Zuid-Afrika. ’ ‘Dat dacht ik al. Ik heb voor mevrouw Kelly op het huis gepast. We leven in een tijd zonder eerbied voor de wet, mevrouw. Je moet nooit een huis onbewaakt laten. Vannacht of liever heel vroeg vanmorgen ben ik nog bij u langs gekomen. Ik zag het raam openstaan en dacht kijk, de dame is gearriveerd. ’

‘U bent zeker meneer Ferrit? ’

‘Juist. ’

Ze glimlachte. ‘Meneer Ferrit, ontploffingen. ’

Hij keek verschrikt. ‘Wat betekent dat? ’

‘Een aanhaling uit het lijstje dat mevrouw Kelly voor me heeft achtergelaten. Bij moeilijkheden moet ik u halen. U hebt zeker een sleutel? ’

Hij keek belangrijk. ‘Inderdaad. Heel wat mensen geven me hun sleutels als ze weggaan, je kunt nooit weten. Ik ken hier iedereen en ik weet overal van. ’

Mevrouw Olivier vond het niet gemakkelijk, hem te taxeren. Hij stond met gespreide benen, een stuk poetskatoen in zijn linkerhand en het sigarenstompje in de andere. De punt van zijn muts, ver naar achteren geduwd, overschaduwde zijn gegroefd, tanig gezicht niet. Hij had kraaloogjes die koortsachtig schitterden en een kleine mond, bijna zonder lippen. Hoe oud zou hij zijn? Vijftig, zestig?

‘Waar woont u? ’ vroeg ze.

‘In het eerste zijstraatje, het korte dat naar de kerk leidt. In de dagen van mijn grootvader was dit alles bezit van een graaf. Een geweldige kenner van paarden, de graaf, bedoel ik. Mijn grootvader was zijn koetsier en hij had twaalf man onder zich, bedienden, stalknechten en zo meer. Ja, toen wisten ze te leven! En kijk nou eens naar de tegenwoordige graaf. Hij heeft zijn kasteel moeten openstellen voor het publiek, met fruitautomaten, jukeboxes, ijs en koffiebars en wat er zo al bij hoort. ’

‘De tijden veranderen. Zoudt u hier de paarden terug willen hebben? ’

Hij grinnikte, wiebelde heen en weer op zijn hakken, echt de oude jockey met zijn kromme benen en sterke handen. ‘Ik niet! ’

Hij schoot het uitgekauwde sigarenpeukje weg en wees met zijn hoofd naar de Bentley.

‘Alle paarden die ooit in de Trident hebben gestaan, zitten nu onder deze kap. Ik vind het wel best zo. ’

Ze droeg geen hoed en de flauwe lentezon werd in haar glanzend zwarte haar gevangen. De fijne kraaiepootjes bij de hoeken van haar ogen kwamen erdoor naar voren, maar ook de klassieke lijnen van haar gezicht. Ze moest de veertig zijn gepasseerd, maar overigens was haar gezicht leeftijdloos. Haar hals en lichaam waren jong en ze bewoog zich trots. Keer op keer werd de blik van Ferrit naar haar gezicht getrokken.

‘Bent u hier al eens eerder geweest? ’ vroeg hij.

Ze schudde haar hoofd.

‘Merkwaardig. ’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ik kon zweren dat ik u al eerder heb gezien. Ik ken uw gezicht. ’ Ze glimlachte. ‘Niet erg waarschijnlijk, tenzij u in Zuid-Afrika bent geweest. Ik heb de afgelopen twintig jaar op een boerderij in Transvaal gewoond. ’

‘En al die tijd niet in Londen terug geweest? ’ ‘Nooit. ’

Ze keek op haar horloge. ‘Half elf! Ik moet eens gaan, meneer Ferrit. ’

Hij grinnikte. ‘U bent zeker op weg naar Harrods? ’

‘Goed geraden. ’

‘Kent u de kortste weg? ’ ‘Die wil ik graag weten. ’

‘Ga als u de Trident uitkomt, niet naar links. Sla bij het eerste zijstraatje rechtsaf, daar woon ik, loop het kerkhof over en volg dan het lange stenen pad links van de kerk. Dan komt u op Brompton Road uit. ’

‘Dank u, dat doe ik. ’

Hij keek haar rechte rug en wapperende rode mantel na en zijn gezicht stond strak van inspanning, zich haar te herinneren. Hij zette zijn muts af en krabde zijn kalend hoofd. Wat ze ook mocht zeggen en waar ze ook was geweest, hij had haar vroeger ergens gezien. Een gezicht als dat van mevrouw Olivier vergat je niet, dat stond vast.