15.
Hij hoorde een stem roepen, de stem van zijn moeder. Maar het geluid kwam van ver en bereikte hem met windvlagen. Jondalar was thuis, maar het deed vreemd aan; vertrouwd en toch ook weer niet. Hij tastte naast zich. De plaats was leeg! In paniek vloog hij overeind, hij was klaarwakker.
Toen hij om zich heen keek, herkende Jondalar Ayla's grot. Het windscherm voor de ingang hing aan een kant los en flapperde in de wind. Er kwamen koude windvlagen de kleine grot in, maar het zonlicht stroomde naar binnen door de ingang en het gat erboven. Hij trok vlug zijn broek en zijn tuniek aan en zag toen de stoom boven een hete kop thee bij de stookplaats. Er lag een vers twijgje naast en de bast was er afgestroopt.
Hij glimlachte. Hoe deed ze dat toch? dacht hij. Om altijd hete thee voor hem klaar te hebben als hij wakker werd? Tenminste hier, in haar grot. In het Leeuwekamp was er altijd iets anders en de maaltijden werden gewoonlijk samen met anderen gebruikt. Hij dronk 's morgens soms thee bij de Leeuwevuurplaats, maar ook wel bij de kookplaats of de Mammoetvuurplaats en dan kwam er meestal wel iemand bij hen zitten. Daar lette hij er niet zo op of ze altijd thee voor hem klaar had als hij wakker werd, maar als hij erover nadacht wist hij wel dat het zo was. Het lag niet in haar aard om er een punt van te maken. Het stond gewoon altijd klaar, zoals ze zoveel dingen voor hem deed zonder dat hij het hoefde te vragen.
Hij pakte het kopje en nam een teugje. Er zat mint in—ze wist dat hij 's morgens graag mint had—ook kamille en nog iets dat hij niet helemaal kon thuisbrengen. De thee had een rood tintje, rozebottel misschien?
Wat val je toch gemakkelijk terug op oude gewoonten, dacht hij. Hij had er altijd een spelletje van gemaakt om te raden wat er in haar morgenthee zat. Hij pakte het takje en kauwde erop terwijl hij naar buiten liep. Dat eind gebruikte hij om zijn tanden schoon te maken. Hij spoelde zijn mond met thee en liep naar het andere eind van de richel om te plassen. Hij bewoog het twijgje op en neer en spuwde de thee uit. Toen ging hij peinzend aan de rand staan en hij zag zijn warme urine in een boog naar beneden vallen.
Er stond niet veel wind en de ochtendzon die door de lichtge kleurde rotswand werd weerkaatst gaf een gevoel van warmte. Hij liep over de ongelijke grond naar de vooruitstekende punt en keek naar het riviertje beneden. Er kwam al wat ijs langs de oevers, maar in de scherpe bocht stond nog een sterke stroom. Daar veranderde de rivier van richting en boog naar het oosten. Een paar kilometer verder werd de oude, zuidelijke, richting weer ingeslagen. Links strekte de vredige vallei zich uit langs de rivier en hij zag Whinney en Renner dichtbij grazen. Stroomopwaarts was het uitzicht volkomen anders. Achter de berg botten, aan de voet van de rotswand, bij het strandje, werd de rivier ingesloten door steile wanden en stroomde daar door een diep ravijn. Hij herinnerde zich dat hij eens zo ver stroomopwaarts was gezwommen als hij kon, tot aan een onstuimige waterval.
Toen hij het steile pad opging, kreeg hij Ayla in het oog en hij glimlachte. 'Waar ben jij geweest?'
Nog een paar stappen en zijn vraag werd beantwoord, zonder een woord te zeggen. Ze droeg een paar dikke, bijna witte, sneeuwhoenders bij de poten. 'Ik stond daar waar jij nu staat en zag ze in de wei,' zei ze, terwijl ze de vogels omhooghield. 'Ik dacht dat vers vlees wel eens lekker zou zijn voor een keer. Ik heb een vuur aangelegd, beneden op het strand. Ik ga ze plukken en klaarmaken als we het ontbijt op hebben. O, hier, ik heb nog een vuursteen gevonden.'
'Liggen er veel op het strandje?' vroeg hij.
'Misschien niet zoveel als anders. Ik moest voor deze zoeken.'
'Ik denk dat ik straks naar beneden ga om er een paar te zoeken.'
Ayla ging naar binnen om het ontbijt klaar te maken. Ze had gekookt graan met rode bessen die ze nog aan struiken had gevonden terwijl de bladeren er al af waren. De vogels hadden er niet veel overgelaten en ze had ijverig moeten zoeken om een paar handenvol te plukken, maar ze was blij dat ze ze had gevonden.
'Dat was het!' zei Jondalar, terwijl hij nog een kopje thee dronk. 'Je hebt rode bessen in de thee gedaan! Mint, kamille en rode bessen.'
Ze glimlachte instemmend en hij was tevreden dat hij het raadseltje had opgelost.
Na het ontbijt gingen ze samen naar beneden, naar het strand. Terwijl Ayla de vogels klaarmaakte om in de stenen oven te worden geroosterd, begon Jondalar pyrietklompjes te zoeken, die verspreid op het strand lagen. Hij liep nog steeds te zoeken toen zij terugging naar de grot. Hij vond ook een paar goede stukken vuursteen en legde ze apart. In de loop van de morgen had hij heel wat vuurstenen verzameld en hij begon er genoeg van te krijgen het strand af te zoeken. Hij liep om de uitspringende wand heen en zag op een afstandje de merrie en het jonge paard in de vallei staan. Hij liep naar ze toe.
Toen hij dichterbij kwam, zag hij dat ze in de richting van de steppen keken. Aan het eind van de helling stonden verscheidene paarden naar hen te kijken. Renner deed een paar stappen in de richting van de wilde paarden. Hij boog zijn nek en zijn neusgaten trilden. Jondalar reageerde zonder verder na te denken.
'Weg! Maak dat je wegkomt!' schreeuwde hij en hij rende, met zijn armen zwaaiend, op hen af.
De paarden schrokken, sprongen opzij, hinnikten, briesten en gingen ervandoor. De laatste, een hooikleurige hengst, deed een uitval naar de man en steigerde alsof hij hem wou waarschuwen voor hij achter de anderen aan galoppeerde.
Jondalar draaide zich om en liep naar Whinney en Renner terug. Ze waren allebei onrustig. Zij waren ook geschrokken en ze hadden de paniek van de kudde gevoeld. Hij aaide Whinney en sloeg zijn arm om de hals van Renner.
'Het is goed, jongen,' zei hij tegen het jonge paard. 'Het was niet mijn bedoeling om jullie te laten schrikken. Ik wou alleen niet dat ze jou weglokten voor wij de kans hadden gehad goede vrienden te worden.' Hij krabde en aaide het dier met grote genegenheid. 'Stel je eens voor hoe het moet zijn om op zo'n hengst te rijden,' peinsde hij hardop. 'Hij zou moeilijk te berijden zijn, maar ik zou hem ook niet zo kunnen krabben, of wel? Wat zou ik moeten doen om op jouw rug te mogen rijden en je overal heen te laten gaan waar ik wil? Wanneer moet ik beginnen? Zal ik nu proberen om je te berijden of kan ik beter wachten? Je bent nog niet volwassen, maar dat duurt niet lang meer. Ik kan het beter aan Ayla vragen. Zij moet het weten. Whinney schijnt haar altijd te begrijpen. Ik vraag me af of jij me eigenlijk wel begrijpt, Renner.'
Toen Jondalar eindelijk naar de grot terugging, volgde Renner hem. Hij stootte speels tegen hem aan en snuffelde aan zijn hand. Dat deed de man veel plezier. Het jonge paard leek vriendschap te willen sluiten. Renner volgde hem de hele weg terug, het pad op en de grot in.
'Ayla, heb jij iets dat ik Renner kan geven? Wat graan of zoiets?' vroeg hij zodra hij binnenkwam. Ayla zat bij het bed en had een hele verzameling voorwerpen om zich heen opgestapeld. 'Waarom geef je hem niet een paar van die appeltjes die daar in die schaal staan. Ik heb ze bekeken en er zijn er een paar bij met plekjes,' zei ze.
Jondalar schepte er met de hand wat kleine zure vruchten uit en gaf ze een voor een aan Renner. Na een paar klopjes op de flank liep de man naar Ayla. Het aardige dier volgde hem.
'Jondalar, duw Renner eruit! Straks trapt hij op iets!'
Hij draaide zich om en liep tegen het jonge paard op. 'Zo is het wel genoeg. Renner,' zei de man en hij bracht hem naar de andere kant van de grot, waar de jonge hengst en zijn moeder gewoonlijk bleven. Maar toen Jondalar weg wilde gaan, werd hij weer gevolgd. Hij bracht Renner weer terug naar zijn plaats, maar het lukte hem weer niet hem daar te laten blijven. 'Hoe moet ik dit oplossen?'
Ayla had glimlachend de fratsen gevolgd. 'Je zou wat water in zijn schaal kunnen doen, of wat graan in zijn voerbak.'
Jondalar deed het en toen het paard eindelijk voldoende was afgeleid, liep hij terug naar Ayla. Hij keek wel voorzichtig achterom om zich te overtuigen dat het jonge paard hem niet meer achterna kwam. 'Wat ben je aan het doen?' vroeg hij.
'Ik probeer tot een besluit te komen over wat ik zal meenemen en wat ik hier laat,' legde ze uit. 'Wat vind je dat ik Tulie moet geven bij de aannemingsceremonie? Het moet iets heel moois zijn.'
Jondalar bekeek de stapels en rekken met dingen die Ayla had gemaakt om zich bezig te houden tijdens de lange koude winters en de eenzame avonden die ze in de grot had doorgebracht. Ook toen ze bij de Stam woonde, stond ze al bekend om haar vaardigheid en de kwaliteit van haar werk en gedurende haar jaren in de vallei had ze weinig anders te doen. Ze besteedde extra tijd en veel aandacht aan alles wat ze maakte en dat was te zien.
Hij pakte een schaal van een stapel, bedrieglijk eenvoudig, bijna volmaakt rond en uit een stuk hout gemaakt. Hij was heel glad afgewerkt. Ze had hem verteld hoe ze die maakte. De werkwijze was hem bekend, maar het verschil was de zorg en aandacht voor de details. Eerst gutste ze de ruwe vorm uit met een stenen hak, vervolgens deed ze het fijnere werk met een vuurste nen mes. Met een ronde steen en zand schuurde ze de binnen- en buitenkant glad tot er bijna geen ribbeltje meer was te voelen en tenslotte schuurde ze hem met het varenblad van de paarde- staart.
Haar manden, open of waterdicht gevlochten, hadden dezelfde eigenschappen van eenvoud en vakkundigheid. Er waren geen kleurstoffen gebruikt, maar door de wijze van vlechten af te wisselen en gebruik te maken van de natuurlijke kleurvariaties van de vezels, werd de belangstelling voor het materiaal gewekt. Er hingen vlechten van touw en strengen van pezen met schors, in verschillende lengtes, evenals de lange riemen die in een spiraalvorm uit een huid waren gesneden.
Het leer dat ze van huiden maakte, was zacht en soepel, maar hij was het meest onder de indruk van haar vachten. Het was al wat om geiteleer buigzaam te maken door de nerf er aan de binnenkant af te krabben en dan aan de buitenkant, maar huiden werden gewoonlijk stugger als het bont erop bleef. Die van Ayla waren niet alleen heerlijk zacht aan de buitenkant, maar ook fluweelzacht en buigzaam aan de binnenkant.
'Wat ga je Nezzie geven?' vroeg hij.
'Voedsel, zoals die appels en manden om ze in te bewaren.'
'Dat is een goed idee. En wat wou je Tulie geven?'
'Ze is erg trots op het leer van Deegie, dus ik geloof dat ik haar dat maar niet moet geven, en ik wil haar ook geen voedsel geven zoals Nezzie. Het moet niet te praktisch zijn. Ze is leidster. Het zou iets bijzonders moeten zijn om te dragen, zoals barnsteen of schelpen, maar zulk soort bijzondere dingen heb ik niet,' zei Ayla.
'Toch wel.'
'Ik heb eraan gedacht om haar de barnsteen te geven die ik heb gevonden, maar dat is een teken van mijn totem. Dat kan ik niet weggeven.'
ik bedoel de barnsteen niet. Ze heeft waarschijnlijk genoeg barnsteen. Geef haar bont. Dat was het eerste dat ze noemde.
'Maar ze moet toch ook veel vachten hebben.'
'Er zijn geen vachten die zo mooi en zo bijzonder zijn als de jouwe, Ayla. Ik heb maar een keer eerder zoiets moois gezien. Ik weet zeker dat het voor haar iets nieuws is. Die ik heb gezien was gemaakt door een platk... door een vrouw van de Stam.'
Toen het avond werd had Ayla een paar moeilijke beslissingen genomen en de resultaten van jaren werk lagen in twee stapels opgetast. De grootste moest achterblijven, in de grot, in de vallei. Ze kon alleen de kleine meenemen... en haar herinneringen. Het ging haar aan het hart en het deed soms pijn. Ze werd er doodmoe van. Haar stemming sloeg over op Jondalar, die merkte dat hij in geen jaren zo vaak aan thuis en aan zijn jeugd had gedacht. Zijn gedachten bleven afdwalen naar de pijnlijke herinneringen die hij meende te hebben verdrongen en hij wou dat hij het kon. Hij vroeg zich af waarom hij daar nu steeds aan moest denken.
Ze zeiden weinig onder het avondeten. Ze maakten af en toe een opmerking en dan viel er weer een stilte omdat elk werd opgeëist door de eigen gedachten.
'De vogels zijn heerlijk,' merkte Jondalar op.
'Creb vond ze zo ook lekker.'
Dat had ze al eens verteld. Soms was het nog moeilijk te geloven dat ze zoveel had geleerd van de platkoppen bij wie ze had gewoond. Maar waarom zouden zij niet net zo goed kunnen koken als ieder ander?
'Mijn moeder kan goed koken. Ze zou ze ongetwijfeld ook lekker vinden.'
Jondalar heeft de laatste tijd veel aan zijn moeder gedacht, dacht Ayla. Hij zei dat hij van haar gedroomd had toen hij vanmorgen wakker werd.
'Toen ik opgroeide kookte ze graag bijzondere dingen... als ze het niet druk had met de dingen van de Grot.'
'Dingen van de Grot?'
'Ze was leidster van de Negende Grot.'
'Dat heb je verteld, maar ik begreep het niet goed. Bedoel je net als Tulie, leidster?'
'Ja, zoiets. Maar er was geen Talut, en de Negende Grot is veel groter dan het Leeuwekamp. Er zijn veel meer mensen.' Hij wachtte even en sloot zijn ogen om na te denken. 'Misschien wel vier keer zoveel.'
Ayla probeerde zich voor te stellen hoeveel dat er waren en ze besloot het later uit te rekenen met streepjes op de grond, maar ze vroeg zich af hoe zoveel mensen steeds bij elkaar konden wonen. Het leek bijna genoeg voor een Stambijeenkomst.
'In de Stam waren de vrouwen geen leiders,' zei ze.
'Marthona werd leidster na Joconnan. Zelandoni heeft me verteld dat ze zo'n groot aandeel in zijn leiderschap had, dat iedereen zich, na zijn dood, gewoon tot haar wendde. Mijn broer,
Joharran, was een zoon van zijn vuurplaats. Hij is nu de leider, maar Marthona geeft hem nog altijd advies... tenminste dat was zo toen ik wegging.'
Ayla fronste de wenkbrauwen. Hij had het eerder verteld, maar ze begreep al zijn familierelaties niet zo goed. 'Je moeder was de gezellin van... hoe zei je? Joconnan?'
'Ja.'
'Maar je hebt het altijd over Dalanar.'
'Ik ben de zoon van zijn vuurplaats.'
'Dus je moeder is ook de gezellin van Dalanar geweest.'
'Ja. Ze was al leidster toen zij een verbintenis aangingen. Ze hielden heel veel van elkaar. De mensen vertellen nog altijd verhalen over Marthona en Dalanar en ze zingen verdrietige liedjes over hun liefde. Zelandoni zei dat ze te veel om elkaar gaven. Dalanar wou haar niet delen met de Grot. Hij begon er een hekel aan te krijgen dat ze zoveel tijd besteedde aan haar verplichtingen als leidster, maar zij voelde zich verantwoordelijk. Tenslotte hakten ze de knoop door en ging hij weg. Later betrok Marthona een nieuwe vuurplaats met Willomar en toen kreeg ze Thonolan en Folara nog. Dalanar trok naar het noordoosten, ontdekte een vuursteengroeve en ontmoette Jerika. Daar stichtte hij de Eerste Grot van de Lanzadoniërs.'
Hij zweeg een poosje. Jondalar scheen er behoefte aan te hebben om over zijn familie te praten, dus Ayla luisterde, ook al had hij een aantal dingen al eens eerder verteld. Ze stond op en schonk de rest van de thee in hun kopjes. Ze deed nog wat hout op het vuur en ging op de vachten aan het eind van het bed zitten om naar het flakkerende licht en de schaduwen op Jondalars gezicht te kijken. 'Wat betekent dat, Lanzadoniërs,' vroeg ze.
Jondalar glimlachte. 'Het betekent gewoon... mensen... kinderen van Doni... kinderen van de Grote Aardmoeder, die in het noordoosten wonen, om precies te zijn.'
'Daar heb jij gewoond, nietwaar? Bij Dalanar?'
Hij sloot zijn ogen. Zijn onderkaak bewoog alsof hij knarsetandde en hij kreeg diepe rimpels in zijn voorhoofd. Ayla had dat eerder gezien en ze vroeg zich af wat het betekende. In de loop van de zomer had hij al eens over die periode in zijn leven gepraat, maar ze wist dat hij het er moeilijk mee had en dat hij iets verzweeg. Ze voelde de spanning om hen heen, een spanning die zich vooral op Jondalar concentreerde zodat de last zo zwaar werd dat het ieder moment wel tot een uitbarsting kon komen.
'Ja, ik heb daar drie jaar gewoond,' zei hij. Plotseling sprong hij overeind, waarbij hij zijn thee omstootte en liep naar de achterwand van de grot. 'O Moeder! Het was verschrikkelijk!' Hij stak, in het donker, zijn arm omhoog langs de wand en legde zijn hoofd ertegenaan. Hij probeerde zich te beheersen. Eindelijk kwam hij terug en keek naar de natte plek waar de thee in de grond was gezakt. Hij steunde op een knie en zette het kopje weer overeind. Hij draaide het in zijn handen en staarde in het vuur.
'Had je het daar zo slecht bij Dalanar?' vroeg Ayla tenslotte.
Hij was verbaasd over haar vraag. 'Bij Dalanar? Nee. Hij was blij dat hij me zag. Ik was welkom en hij leerde me het vak, samen met Joplaya. Hij behandelde me als een volwassene... en hij heeft nooit ergens over gepraat.'
'Waarover?'
Jondalar zuchtte diep. 'De reden waarom ik erheen gestuurd ben,' zei hij en hij keek naar het kopje dat hij in de hand had.
In de stilte was het ademen van de paarden en het geknetter van het vuur duidelijk te horen. Jondalar stond op en zette het kopje neer.
ik was altijd groot voor mijn leeftijd en ik leek ouder dan ik was,' begon hij. Hij liep op en neer langs het vuur. ik was al vroeg rijp. Ik was nauwelijks elf jaar toen de donii me voor het eerst in een droom bezocht... en ze had het gezicht van Zole- na.'
Daar kwam haar naam weer. De vrouw die zoveel voor hem had betekend. Hij had al eens over haar gepraat, maar dat was maar even en het had hem duidelijk verdriet gedaan. Ayla had niet goed begrepen wat de oorzaak was.
'Alle jonge mannen wilden haar hebben als donii-vrouw, om hen in te wijden. Dat was ook heel normaal'—hij draaide zich om en keek Ayla aan—'maar het was niet normaal dat ze verliefd op haar werden! Weet je wat het betekent als je verliefd wordt op je donii-vrouw?'
Ayla schudde het hoofd.
'Er wordt van haar verwacht dat ze je inwijdt, je alles leertje helpt om de grote Gave van de Moeder te begrijpen, om je voor te bereiden voor het moment dat het jouw beurt is om van een meisje een vrouw te maken. Er wordt van alle vrouwen verwacht tenminste een keer donii-vrouw te zijn. Als ze ouder worden, net zoals van alle mannen wordt verwacht dat ze tenminste een keer de Eerste Riten met een jonge vrouw delen. Het is een heilige plicht ter ere van Doni.' Hij sloeg zijn ogen neer. 'Maar een donii-vrouw vertegenwoordigt de Grote Moeder; daar word je niet verliefd op en je wilt haar niet als gezellin.' Hij keek haar weer aan. 'Begrijp je dat? Het is verboden. Het is zoiets als verliefd worden op je moeder, of een verbintenis aan willen gaan met je eigen zuster. Neem me niet kwalijk, Ayla, maar het is net zoiets als een verbintenis willen met een platkopvrouw.'
Hij draaide zich om en was met een paar grote stappen bij de ingang. Hij duwde het windscherm opzij. Toen liet hij zijn schouders zakken, veranderde van gedachten en kwam terug. Hij ging naast haar zitten en staarde voor zich uit.
'Ik was twaalf jaar. Zolena was mijn donii-vrouw en ik hield van haar. En zij hield van mij. Eerst leek het alsof ze alleen maar precies wist hoe ze me kon laten genieten, maar het werd meer. Met haar kon ik overal over praten; we vonden het fijn om bij elkaar te zijn. Ze leerde me wat vrouwen genot gaf en ik was een goede leerling omdat ik van haar hield en haar graag liet genieten. Dat vond ik heerlijk. Het was niet onze bedoeling om verliefd te worden. In het begin praatten we er ook niet over. Later probeerden we het geheim te houden. Maar ik wilde haar als gezellin, samen met haar leven. Ik wou dat haar kinderen de kinderen van mijn vuurplaats werden.'
Hij knipperde met zijn ogen en Ayla zag een traan glinsteren in zijn ooghoek terwijl hij in het vuur staarde.
'Zolena zei telkens dat ik te jong was en dat ik er wel overheen kwam. De meeste mannen zijn tenminste vijftien voor ze serieus een vrouw als levensgezel gaan zoeken. Ik voelde me niet te jong. Maar wat ik vond was niet belangrijk. Ik kon haar niet krijgen. Ze was mijn donii-vrouw, mijn helpster en lerares en men verwachtte geen liefdesrelatie tussen ons. Ze zouden het haar strenger aanrekenen dan mij, maar daar werd het alleen maar erger van. Ze hadden haar niets kwalijk kunnen nemen als ik niet zo stom was geweest!' zei Jondalar. Het was eruit.
'Andere mannen wilden haar ook altijd hebben. Of ze hen wilde of niet. Er was er een die haar altijd lastig viel—Ladro- man. Ze was een paar jaar eerder zijn donii-vrouw geweest. Ik geloof dat ik het hem niet kwalijk kan nemen dat hij haar wilde hebben, maar ze had geen belangstelling meer voor hem. Hij begon ons te volgen en hield ons in de gaten. Toen, op een keer,
vond hij ons samen. Hij dreigde dat hij het iedereen zou vertellen als ze niet met hem meeging.
Ze probeerde zich er lachend vanaf te maken, zei dat hij dat maar moest doen; er was niets te vertellen, ze was gewoon mijn donii-vrouw. Ik zou dat ook hebben volgehouden, maar toen hij ons bespotte met woorden die we hadden gebruikt toen we meenden samen alleen te zijn, werd ik kwaad. Nee... ik werd niet alleen kwaad. Ik kon me niet meer beheersen en ik sloeg hem.'
Jondalar sloeg met zijn vuist op de grond, nog een keer, en weer. ik kon niet meer ophouden. Zolena probeerde me vast te houden. Tenslotte moest ze een ander halen om me weg te trekken. Het was goed dat ze het deed. Ik geloof dat ik hem had doodgemaakt.'
Jondalar stond op en begon weer heen en weer te lopen. 'Toen kwam alles uit. Ieder smerig detail. Ladroman vertelde alles, in het openbaar... waar iedereen bij was. Ik werd er verlegen van toen ik merkte hoe lang hij ons in de gaten had gehouden en wat hij allemaal had gehoord. Zolena en ik werden allebei ondervraagd'—hij kreeg een kleur bij de herinnering—'en openlijk beschuldigd, maar ik vond het verschrikkelijk dat zij verantwoordelijk werd gesteld. Wat het erger maakte was dat ik de zoon van mijn moeder ben. Zij was de leidster van de Negende Grot en ik maakte haar te schande. De hele Grot was in rep en roer.'
'Wat heeft ze gedaan?' vroeg Ayla.
'Ze deed wat ze moest doen. Ladroman was ernstig gewond. Hij raakte verscheidene tanden kwijt. Dat maakt het moeilijk om te kauwen en vrouwen hebben niet graag een man zonder tanden. Moeder moest voor mij een zware boete betalen als schadeloosstelling en toen de moeder van Ladroman bleef aandringen, stemde ze erin toe mij weg te sturen.'
Hij wachtte even en sloot zijn ogen. Hij kreeg diepe rimpels in zijn voorhoofd nu hij eraan terugdacht, ik heb die nacht gehuild.' Het was blijkbaar moeilijk voor hem geweest om het te aanvaarden, ik wist niet waar ik heen moest. Ik wist niet dat moeder een boodschapper naar Dalanar had gestuurd om te vragen of hij me wilde opnemen.'
Hij zuchtte en vervolgde zijn verhaal. 'Zolena ging eerder weg dan ik. Ze had zich altijd aangetrokken gevoeld tot de Zelando- niërs en ze ging zich voegen bij Hen die de Moeder dienen. Daar heb ik ook aan gedacht, misschien als beeldhouwer—ik dacht toen dat ik daar wel aanleg voor had. Maar er kwam antwoord van Dalanar en Willomar bracht me naar de Lanzadoniërs. Ik kende Dalanar niet zo goed. Hij vertrok toen ik nog jong was en ik zag hem alleen op de Zomerbijeenkomsten. Ik wist niet wat me te wachten stond, maar Marthona heeft de juiste beslissing genomen.'
Jondalar zweeg en hij ging weer bij het vuur zitten. Hij pakte een gebroken, droge tak en stak hem in de vlammen. 'Voor ik wegging ontweken de mensen me en ze scholden me uit,' vervolgde hij. 'Sommigen hielden hun kinderen uit mijn buurt, opdat ze niet werden blootgesteld aan mijn verderfelijke invloed, alsof ze al medeschuldig waren als ze naar me keken. Ik weet dat ik het had verdiend, wat wij hadden gedaan was verschrikkelijk, maar ik wou niet meer leven.'
Ayla wachtte en keek hem zwijgend aan. Ze begreep de gebruiken niet helemaal waar hij over sprak, maar ze leed met hem mee door haar eigen verdriet. Zij had ook taboes doorbroken en de wrange vruchten moeten plukken, maar zij had ervan geleerd. Misschien omdat ze heel anders was. Ze had geleerd zich af te vragen of het echt zo erg was wat ze had gedaan. Ze was gaan inzien dat het niet verkeerd van haar was om te jagen, met een slinger, of een speer of wat ze maar wou, alleen omdat de Stam geloofde dat het verkeerd was voor een vrouw om te jagen. En ze had er ook geen spijt van dat ze tegen Broud in verzet was gekomen, al was dat tegen alle tradities in.
'Jondalar,' zei ze, en het speet haar voor hem omdat hij terneergeslagen het hoofd liet hangen, 'je hebt iets verschrikkelijks gedaan toen je die man zo hard sloeg'—hij knikte instemmend—'maar waarom was het zo verkeerd wat jij en Zolena deden?' vroeg Ayla.
Hij keek haar verbaasd aan bij die vraag. Hij had minachting verwacht, of spot, dezelfde minachting die hij voor zichzelf voelde. 'Je begrijpt het niet. Zolena was mijn donii-vrouw. Wij hebben de Moeder onteerd. Haar beledigd. Het was schandelijk.'
'Wat was schandelijk? Ik weet nog steeds niet wat er zo verkeerd was aan wat jullie deden.'
'Ayla, wanneer een vrouw het van de Moeder aanneemt om een jonge man in te wijden, aanvaardt ze een grote verantwoordelijkheid. Ze maakt een man van hem, een man die weer een vrouw van een meisje moet maken. Doni heeft de man de verantwoordelijkheid gegeven om de vrouw te openen, om de vrouw geschikt te maken de gemengde geesten van de Grote Aardmoeder te ontvangen zodat de vrouw moeder kan worden. Het is een heilige plicht. Het is niet een gewone alledaagse relatie die iedereen op elk moment kan aangaan, niet iets watje licht kunt opnemen,' legde Jondalar uit.
'Heb jij het licht opgenomen?'
'Nee. Natuurlijk niet!'
'Wat heb je dan verkeerd gedaan?'
ik heb een heilige rite geschonden. Ik werd verliefd...'
'Jij werd verliefd. En Zolena werd verliefd. Waarom zou dat verkeerd zijn? Zijn dat geen warme en goede gevoelens? Jullie hebben het niet met opzet gedaan. Het gebeurde gewoon. Is het niet normaal om verliefd te worden op een vrouw?'
'Maar niet op die vrouw,' protesteerde Jondalar. 'Je begrijpt het niet.'
'Je hebt gelijk. Ik begrijp het niet. Broud heeft me gedwongen. Hij was wreed en weerzinwekkend en dat verschafte hem genot. Toen heb jij me geleerd hoe het behoort te zijn, niet pijnlijk maar warm en goed. Het geeft me warmte dat ik van je houd. Ik dacht dat liefde je altijd dat gevoel gaf en nu vertel je me dat het verkeerd kan zijn om van iemand te houden en dat het veel verdriet kan veroorzaken.'
Jondalar pakte nog een stuk hout en gooide het op het vuur. Hoe kon hij het haar aan het verstand brengen? Je kon ook van je moeder houden, maar je wilt haar niet als levensgezel en je wilt niet dat je donii-vrouw de kinderen van je vuurplaats heeft. Hij wist niet wat hij moest zeggen, maar er hing een geladen stilte.
'Waarom ben je teruggegaan en niet bij Dalanar gebleven?' vroeg Ayla na een poosje.
'Mijn moeder liet me halen... maar dat was niet de enige reden. Ik wou graag terug. Hoe goed Dalanar voor me was, hoe graag ik Jerika en Joplaya mocht, het was toch anders dan thuis. Ik wist niet of ik ooit terug kon. Ik zag er erg tegenop om terug te gaan, maar ik wou toch. Ik heb gezworen om nooit weer mijn zelfbeheersing te verliezen.'
'Wasje blij toen je naar huis ging?'
'Het was niet meer hetzelfde, maar na de eerste paar dagen was het beter dan ik had verwacht. Ladromans familie had de Negende Grot verlaten en nu hij er niet meer was om iedereen eraan te herinneren, dachten de mensen er niet meer aan. Ik
weet niet wat ik had gedaan als hij er nog geweest was. Op de Zomerbijeenkomsten was het al erg genoeg. Telkens als ik hem zag werd ik herinnerd aan de schande. Er werd veel gepraat toen Zolena korte tijd later terugkwam. Ik was bang om haar weer te ontmoeten, maar ik wou het wel. Ik kon er niets aan doen, Ayla, ook niet na alles wat er was gebeurd. Ik denk dat ik nog steeds van haar hield.' Zijn blik smeekte om begrip.
Hij stond op en begon weer te lopen. 'Maar ze was erg veranderd. Ze had het al ver gebracht in de rijen van de Zelandoniërs. Ze was al helemaal Een Die de Moeder Dient. Ik wou het eerst niet geloven. Ik wou weten in hoeverre ze was veranderd, of ze nog iets voor me voelde. Ik wou met haar alleen zijn en beraamde een plan hoe dat moest. Ik wachtte tot het feest ter ere van de Moeder. Ze moet het hebben geweten. Ze probeerde me te ontwijken, maar toen veranderde ze van gedachten. De volgende dag namen een paar mensen er aanstoot aan hoewel het volkomen correct is om bij een feest Genot met haar te delen.' Hij snoof verachtelijk. 'Ze hoefden zich geen zorgen te maken. Ze zei dat ze nog wel om me gaf, hoopte dat het me goed zou gaan, maar het was niet meer hetzelfde. Ze wou me echt niet meer.
De waarheid is,' zei hij, met bittere spot, 'dat ik echt geloof dat ze om me geeft. We zijn nu goede vrienden, maar Zolena wist wat ze wou... en ze heeft het bereikt. Ze is geen Zolena meer. Voor ik aan mijn Tocht begon werd ze Zelandoni, de Eerste onder Degenen Die de Moeder Dienen. Spoedig daarna ben ik met Thonolan vertrokken. Ik denk dat ik daarom ben gegaan.'
Hij liep weer naar de ingang en bleef over de rand van het gerepareerde windscherm staan kijken. Ayla stond op en kwam bij hem staan. Ze sloot haar ogen en voelde de wind op haar gezicht. Ze luisterde naar Whinney's gelijkmatige ademhaling en het onrustige snuiven van Renner. Jondalar zuchtte diep en ging weer op een mat bij het vuur zitten, maar hij maakte geen aanstalten om naar bed te gaan. Ayla volgde hem, pakte de grote waterzak en schonk wat water in een kookmand. Vervolgens legde ze stenen in het vuur om ze te verhitten. Hij scheen nog niet naar bed te willen. Hij was nog niet klaar.
Hij vatte de draad weer op en zei: 'Het belangrijkste, toen ik weer thuiskwam, was Thonolan. Hij was volwassen geworden in de tijd dat ik weg was. We werden goede vrienden en gingen allerlei dingen samen doen...'
Jondalar zweeg en zijn gezicht kreeg een smartelijke uitdruk king. Ayla herinnerde zich hoe de dood van zijn broer hem had aangegrepen. Hij kon zich niet meer goed houden en liet zijn schouders hangen. Hij was uitgeput en ze besefte wat een beproeving het voor hem was geweest om over zijn verleden te praten. Ze wist niet precies hoe het was begonnen, maar ze begreep dat het een keer tot een uitbarsting moest komen.
'Ayla, denk je dat we op de terugweg... de plaats kunnen vinden waar Thonolan werd... gedood?' vroeg hij. Zijn ogen stonden vol tranen en zijn stem trilde.
ik weet het niet, maar we kunnen het proberen.' Ze legde nog een paar stenen in het water en zocht wat kalmerende kruiden uit.
Opeens herinnerde ze zich zijn eerste nacht in de grot, met al haar zorg en angst omdat ze niet wist of hij zou blijven leven. Hij had toen om zijn broer geroepen en hoewel ze zijn woorden niet verstond, begreep ze dat hij naar de man vroeg die dood was. Toen hij haar eindelijk begreep, had hij, kapot van verdriet, in haar armen uitgehuild.
'Weet je hoe lang het toen geleden was dat ik had gehuild?' vroeg hij. Ze schrok. Het was net of hij wist wat ze dacht, maar toen had hij over Thonolan gepraat. 'Niet meer sinds mijn moeder me had gezegd dat ik weg moest. Ayla, waarom moest hij sterven?' zei hij smekend. 'Thonolan was jonger dan ik! Hij had niet zo jong mogen sterven. Ik kon de gedachte niet verdragen dat hij er niet meer was. Toen ik eenmaal begon leek het wel of ik niet meer kon ophouden. Ik weet niet wat ik zou hebben gedaan als jij er niet was geweest, Ayla. Ik heb het je nooit verteld. Ik geloof dat ik me schaamde omdat... omdat ik me weer niet kon beheersen.'
'Verdriet is geen schande, Jondalar... en liefde ook niet.'
Hij wendde zijn blik af. 'Dat vind je nu?' In zijn stem klonk iets van zelfverwijt. 'Ook niet als je er zelf van geniet en een ander pijn doet?'
Ayla fronste verbaasd de wenkbrauwen.
Hij draaide zich weer naar het vuur. 'Die zomer, toen ik terug was, werd ik op de Zomerbijeenkomst uitgekozen voor de Eerste Riten. Ik maakte me zorgen; dat doen de meeste mannen. Je bent bang dat je een vrouw pijn zult doen en ik ben geen kleine man. Er zijn altijd getuigen om vast te stellen dat een meisje geen maagd meer is, maar ook om te controleren dat ze echt geen pijn heeft gehad. Je bent bezorgd dat je misschien niet in staat zult zijn om je als man te bewijzen en ze, tot je schande, op het laatste moment een andere man moeten nemen. Er kan van alles gebeuren. Ik moet Zelandoni dankbaar zijn.' Zijn lach was sarcastisch. 'Ze had precies gedaan wat van een donii-vrouw wordt verwacht. Ze had me voorgelicht... en het hielp.
Maar ik dacht die nacht aan Zolena, niet aan de eerzuchtige zelandoni. Toen zag ik dat angstige meisje en het drong tot me door dat zij zich veel meer zorgen maakte dan ik. Ze werd echt bang toen ze mijn erectie zag; dat hebben veel vrouwen de eerste keer. Maar ik herinnerde me wat Zolena me had geleerd, hoe ik haar zo ver moest brengen, hoe ik me moest beheersen en hoe ik haar kon laten genieten. Het was fantastisch om haar van een nerveus, angstig meisje te zien veranderen in een gewillige vrouw. Ze was zo dankbaar en zo verliefd... ik had het gevoel dat ik die nacht van haar hield.'
Hij sloot zijn ogen, met de pijnlijke trek die Ayla de laatste tijd zo vaak van hem had gezien. Hij sprong weer overeind en begon te lopen. 'Ik leer het nooit! De volgende dag wist ik dat ik niet echt van haar hield, maar ze hield wel van mij! Er werd net zomin van haar verwacht dat ze verliefd op me werd als dat van mij werd verwacht met mijn donii-vrouw. Er werd van mij verwacht dat ik een vrouw van haar maakte, haar het Genot leerde kennen, maar niet dat ze van me ging houden. Ik probeerde haar niet te kwetsen, maar ik zag haar teleurstelling toen ik het haar tenslotte duidelijk had gemaakt.'
Hij kwam met grote passen terug van de ingang, ging voor haar staan en riep: 'Ayla, het is een heilige daad om van een meisje een vrouw te maken, een plicht, een verantwoordelijkheid en ik had het weer ontheiligd!' Hij begon weer te lopen. 'Dat was niet de laatste keer. Ik zei tegen mezelf dat ik dat nooit weer zou doen, maar de volgende keer ging het op dezelfde manier. Ik vond dat ik de opdracht niet meer moest aanvaarden. Ik verdiende het niet. Maar toen ze me de voigende keer uitkozen, kon ik geen nee zeggen. Ik wou graag. Ze kozen me vaak en ik begon ernaar uit te kijken, naar de gevoelens van warmte en liefde, die nacht, hoewel ik mezelf de volgende dag haatte omdat ik die jonge vrouwen en de heilige rite van de Moeder voor mezelf gebruikte.'
Hij zweeg en keek op haar neer terwijl hij zich vasthield aan een paal van haar droogrek met kruiden. 'Maar na een paar jaar besefte ik dat er iets niet klopte en ik wist dat de Moeder me strafte. De mannen van mijn leeftijd vonden vrouwen en pronkten met de kinderen van hun vuurplaats. Maar ik kon geen vrouw vinden van wie ik in die mate hield. Ik kende veel vrouwen, ik genoot van hun gezelschap, maar ik voelde alleen liefde bij de Eerste Riten, wanneer het niet van mij werd verwacht... en alleen die nacht.' Hij liet het hoofd hangen.
Hij keek geschrokken op toen hij een zacht lachje hoorde. 'O, Jondalar. Maar je bent wel verliefd geworden. Je houdt toch van me? Begrijp je het niet? Je werd niet gestraft. Je hebt op mij gewacht. Ik heb je verteld dat mijn totem me bij je bracht, misschien de Moeder ook wel, maar jij moest van ver komen. Je moest wachten. Als je eerder verliefd was geworden, wasje nooit gekomen. Dan had je me nooit gevonden.'
Zou dat zo zijn? vroeg hij zich af. Hij wou het graag geloven. Voor het eerst sedert jaren voelde hij de last, die op hem drukte, lichter worden en er straalde wat hoop uit zijn ogen. 'En Zolena dan, mijn donii-vrouw?'
ik geloof niet dat hef verkeerd was om van haar te houden, maar ook wanneer het tegen jullie gebruiken is, je bent ervoor gestraft, Jondalar. Je werd weggestuurd. Dat is nu voorbij. Daar hoef je niet steeds weer aan te denken en jezelf te pijnigen.'
'Maar de jonge vrouwen bij de Eerste Riten, die...'
Ayla's gezicht verstrakte. 'Jondalar, weet je wel hoe verschrikkelijk het is om voor de eerste keer verkracht te worden? Weet je wat het is om te haten en te moeten dulden wat geen Genot is, maar pijnlijk en afschuwelijk? Misschien werd er niet verondersteld dat je verliefd werd op die vrouwen, maar het moet een heerlijk gevoel voor hen geweest zijn om zo teder te worden behandeld en zo te genieten van de liefde, bij de eerste keer. Zelfs al gaf je hun maar een deel van wat je mij geeft dan hebben ze voor hun hele leven een prachtige herinnering. O, Jondalar, je hebt hun geen pijn gedaan. Je hebt het precies goed gedaan. Waarom, denk je, ben je zo vaak gekozen?'
De zware last van de schaamte en het zelfverwijt, die hij al zo lang met zich mee droeg, begon weg te glijden. Hij begon te geloven dat zijn leven misschien toch zin had, dat de pijnlijke ervaringen in zijn jeugd een bedoeling hadden gehad. In de loutering van zijn bekentenis zag hij dat zijn daden misschien niet zo verachtelijk waren geweest als hij dacht, dat hij misschien niet zo minderwaardig was—want dat gevoel zat hem dwars.
Maar de last die hij zo lang had gedragen was niet zo gemak kelijk af te schudden. Ja, hij had eindelijk een vrouw gevonden van wie hij hield en het was waar dat ze alles had wat hij wenste, maar wat zou er gebeuren als hij haar mee naar huis nam en ze vertelde dat ze door platkoppen was grootgebracht? Of nog erger, dat ze een zoon van gemengde afkomst had? Een gruwel? Zou hij weer bespot worden, en zij ook, omdat hij zo'n vrouw meebracht? Hij kreeg een kleur, alleen al bij de gedachte.
Was het wel eerlijk tegenover haar? Wat moesten ze doen als ze haar afwezen, haar beledigden? En als hij haar dan niet steunde? Ze hun gang liet gaan? Hij huiverde. Nee, dacht hij. Dat zou hij niet toestaan. Hij hield van haar. Maar hoe moest het dan?
Waarom had hij Ayla ontmoet? Haar uitleg leek te simpel. Zijn overtuiging dat de Grote Moeder hem strafte voor zijn heiligschennis kon niet zo gemakkelijk worden weerlegd. Misschien had Ayla gelijk, misschien had Doni hem bij haar gebracht, maar was het geen straf dat zijn volk deze mooie vrouw, van wie hij hield, net zomin zou accepteren als de eerste vrouw die hij liefhad. Was het niet ironisch dat de vrouw die hij eindelijk had gevonden een paria was, die een gruwel had gebaard?
Maar de Mamutiërs hadden soortgelijke opvattingen en zij wezen haar niet af. Het Leeuwekamp nam haar aan terwijl ze wisten dat ze door platkoppen was grootgebracht. Ze hadden zelfs een kind van gemengde afkomst opgenomen. Misschien moest hij niet proberen om haar mee naar huis te nemen. Ze zou misschien gelukkiger zijn als ze daar bleef. Misschien kon hij daar ook beter blijven en zich laten adopteren door Tulie en Mamutiër worden. Hij fronste zijn voorhoofd. Maar hij was geen Mamutiër. Hij was een Zelandoniër. De Mamutiërs waren goede mensen en hun manier van leven week niet veel af van de zijne, maar het was zijn volk niet. Wat kon hij Ayla hier aanbieden? Hij had geen banden met deze mensen, geen familie of verwanten. En wat had hij te bieden wanneer hij haar mee naar huis nam?
Hij werd verscheurd door twijfel en voelde zich opeens uitgeput. Ayla zag de matte uitdrukking in zijn ogen.
Het is laat, Jondalar. Drink hier maar wat van, dan gaan we naar bed,' zei ze en ze gaf hem een kopje.
Hij knikte en dronk de warme thee op. Hij kleedde zich uit en kroop tussen de vachten. Ayla ging naast hem liggen en keek tot de rimpels in zijn voorhoofd wegtrokken en zijn ademhaling rus tig werd, maar zij kon de slaap niet vatten. Ze maakte zich zorgen over Jondalars verdriet. Ze was blij dat hij meer over zichzelf en zijn jeugd had verteld. Ze vermoedde al lang dat hij diep in zijn binnenste een groot leed meedroeg en misschien was er een deel van zijn problemen opgelost door erover te praten, maar er zat hem nog iets dwars. Hij had haar niet alles verteld en dat vervulde haar met grote zorg.
Ze lag klaarwakker en ze probeerde hem niet te storen. Ze wou wel dat ze kon slapen. Hoeveel nachten had ze alleen in deze grot doorgebracht terwijl ze niet kon slapen? Toen herinnerde ze zich de cape. Ze gleed voorzichtig uit bed, zocht in haar zak, trok er een zacht, oud stuk leer uit en hield het tegen haar wang. Het was een van de weinige dingen die ze had meegenomen uit het steengruis van de grot van de Stam toen ze wegging. Ze had het gebruikt om Dure in te dragen toen hij een baby was en later als kleuter. Ze wist niet waarom ze het had meegenomen. Ze had het niet nodig, maar toch had ze zich er meer dan eens mee in slaap gesust ais ze alleen was. Maar niet meer sinds Jondalar was gekomen.
Ze maakte een prop van de zachte oude huid en drukte die tegen haar buik. Zo viel ze tenslotte in slaap.
'Het is te veel, ook met de slee en de draagmanden. Ik heb twee paarden nodig om dit allemaal te vervoeren!' zei Ayla terwijl ze naar de stapel keurig dichtgebonden zakken keek die ze wou meenemen, ik zal meer moeten achterlaten, maar ik heb alles al zo vaak bekeken dat ik niet zou weten wat ik verder nog hier zou kunnen laten.' Ze keek nog eens om zich heen en probeerde iets te bedenken dat een oplossing voor haar probleem kon brengen.
De grot leek verlaten. Alles wat nog bruikbaar was en niet werd meegenomen, was in de bergplaatsen en steenhopen gebracht voor het geval ze nog eens terug zouden komen, hoewel ze daar geen van beiden in geloofden. Alles wat nog in het gezicht lag was een berg afdankertjes. Zelfs het droogrek voor de kruiden was leeg.
'Je hebt twee paarden. Jammer dat je ze niet allebei kunt gebruiken,' zei Jondalar, die de twee paarden bij de ingang op hooi zag kauwen.
Ayla keek naar de paarden en overwoog de mogelijkheid. Jondalars opmerking had haar aan het denken gezet, ik beschouw hem nog altijd als het veulen van Whinney, maar Renner is bijna net zo groot als zij. Misschien kon hij ook wel wat dragen.'
Jondalar was onmiddellijk geïnteresseerd. 'Ik heb me al vaak afgevraagd wanneer hij groot genoeg zou zijn om wat van de dingen te doen die Whinney doet en hoe je het hem zou leren. Wanneer heb je voor het eerst op Whinney gereden? En hoe kwam je eigenlijk op het idee?'
Ayla glimlachte. 'Op een dag liep ik gewoon naast haar en ik wou dat ik zo snel kon lopen. Opeens kwam het idee bij me op. Ze was eerst wat bang en begon te rennen, maar ze kende me. Toen ze moe werd bleef ze staan en scheen het niet erg meer te vinden. Het was schitterend! We gingen zo snel als de wind!'
Jondalar zag haar opwinding en haar glinsterende ogen terwijl ze aan haar eerste rit dacht. Hij had hetzelfde gevoeld, de eerste keer dat Ayla hem op Whinney liet rijden en hij begreep haar opwinding. Hij kreeg opeens een hevig verlangen naar haar. Hij was er telkens weer verbaasd over hoe snel en over- wacht dat verlangen naar haar werd opgewekt. Maar ze had haar gedachten bij Renner.
'Ik vraag me af hoe lang het zou duren om hem te laten wennen aan een vracht. Ik reed al op Whinney voor ik ermee begon haar een vracht te laten dragen, dus dat duurde niet lang. Maar als we eens met een klein vrachtje begonnen, is het later misschien gemakkelijker om hem te berijden. Ik zal eens kijken of ik iets kan vinden om mee te oefenen.'
Ze zocht in de hoop afdankertjes, trok er huiden uit, een paar manden, extra keien die ze had gebruikt om schalen te schuren en gereedschap te maken en de stokken die ze had gemerkt om de dagen te tellen die ze in de vallei had doorgebracht.
Ze wachtte even en legde elke vinger van een hand over de tekens, zoals Creb het haar zo lang geleden had geleerd. Ze kreeg een brok in de keel als ze aan Creb dacht. Jondalar had de tekens op de stok gebruikt om vast te stellen hoe lang ze daar was geweest en met zijn telwoorden uit te rekenen hoe oud ze was. Ze was toen, in het begin van de zomer, zeventien jaar. Aan het eind van de winter, of in het voorjaar, werd ze weer een jaar ouder. Hij had gezegd dat hij eenentwintig was en hij had zich lachend een oude man genoemd. Hij was drie jaar daarvoor met zijn Tocht begonnen, in dezelfde tijd dat zij de Stam had verlaten.
Ze pakte alles bij elkaar, ging naar buiten en floot Whinney en Renner. Toen ze buiten stonden, besteedden ze wat tijd aan het aaien en krabben van de jonge hengst. Toen pakte Ayla een leren huid. Ze liet hem eraan ruiken en erop kauwen en wreef ermee over zijn haar. Vervolgens legde ze de huid over zijn rug en liet haar hangen. Hij pakte met zijn tanden een eind vast, trok de huid eraf en bracht die bij haar om nog wat te spelen. Ze legde haar weer over zijn rug. De volgende keer deed Jondalar het, terwijl Ayla een lange riem afrolde. Whinney hinnikte, kwam nieuwsgierig kijken en kreeg ook wat aandacht. Ze legden de huid weer op Renner en hij mocht die er nog een paar keer aftrekken.
De volgende keer dat Ayla de huid over Renners rug gooide, ging de lange leren riem mee. Ze pakte het losse eind dat onder hem hing en bond de huid vast. Toen Renner de huid weer wilde wegtrekken met zijn tanden, lukte dat niet onmiddellijk. Eerst vond hij het niet leuk en probeerde de huid af te schudden, maar toen vond hij een los eind en begon met zijn tanden te trekken tot hij haar onder de riem vandaan had. Hij trok aan de riem tot hij de knoop vond en bewerkte die met zijn tanden tot hij los was. Hij pakte de huid met zijn tanden en liet deze voor Ayla's voeten vallen. Toen ging hij de riem halen. Ayla en Jondalar moesten lachen toen Renner parmantig wegstapte met het hoofd omhoog. Hij leek trots op zichzelf.
Het jonge paard stond Jondalar toe om de huid weer vast te binden en hij liep er wat mee rond voor hij weer aan het spelletje begon van lostrekken en afschudden. Het scheen hem niet zoveel meer te interesseren. Ayla bond de huid weer op en hij liet die liggen terwijl ze hem aaide en tegen hem praatte. Toen pakte ze de spullen om mee te oefenen, twee manden die zo aan elkaar waren gebonden dat er aan elke kant een hing. Ze had er stenen in gedaan om ze te verzwaren en er staken een paar stokken uit als de palen van een slee.
Ze legde het geheel over Renners rug. Hij legde de oren in de nek en draaide zijn hoofd om te kijken. Hij was niet gewend aan een vracht, maar ze hadden zo vaak op hem geleund dat hij wel gewend was aan wat druk en gewicht op zijn rug. Het was geen volkomen vreemde ervaring, maar wat het belangrijkste was, hij vertrouwde de vrouw en dat deed zijn moeder ook. Ze liet de manden hangen terwijl ze hem aaide en tegen hem praatte en toen haalde ze alles eraf, ook de huid en de riem. Hij snuffelde er nog eens aan en keek er niet meer naar.
'We zouden misschien nog een dag kunnen blijven om hem eraan te laten wennen en ik zal alles nog eens nakijken, maar ik geloof dat het lukt,' zei Ayla, stralend van vreugde toen ze terugliepen naar de grot. 'Misschien wil hij geen vracht op palen slepen, zoals Whinney doet, maar ik geloof dat Renner wel wat op zijn rug kan dragen.'
'Ik hoop alleen dat het weer nog een paar dagen goed blijft,' zei Jondalar.
'Als we proberen om helemaal niet te rijden, kunnen we nog een pak hooi leggen op de plaats waar we anders zitten, Jondalar. Ik heb het goed bij elkaar gebonden,' riep Ayla naar de man die nog een paar laatste stenen om vuur te maken op het strandje zocht. De paarden waren er ook. Whinney stond geduldig te wachten met de geladen slee en de draagmanden, met nog een vracht op haar rug die in een huid was gerold. Renner was nog wat schichtig door de manden die aan zijn zij hingen en de vracht die op zijn rug was gebonden. Hij was er nog niet aan gewend om iets te dragen, maar het was een echt steppepaard, gedrongen en stevig gebouwd, gewoon om in het wild te leven en buitengewoon sterk.
'Ik dacht dat je graan zou meenemen, je hebt toch geen hooi nodig? Er groeit onderweg meer gras dan alle paarden kunnen opeten.'
'Maar als er veel sneeuw valt, of, wat nog erger is, er een ijskorst opkomt, wordt het moeilijk om erbij te komen en als ze te veel graan krijgen kunnen ze verstopt raken. Het is altijd goed om een voorraad hooi voor een paar dagen te hebben. In de winter kunnen paarden van de honger sterven.'
'Jij zou die paarden niet laten verhongeren al zou je zelf het ijs stuk moeten breken om het gras te snijden, Ayla,' zei Jondalar lachend, 'maar het maakt mij niet uit of we rijden of lopen.' Zijn glimlach verflauwde toen hij naar de strakke blauwe lucht keek. 'We zullen in ieder geval meer tijd nodig hebben om terug te komen dan toen we hierheen gingen nu de paarden zo zwaar beladen zijn.'
Jondalar had nog drie onbetekenend lijkende stenen in zijn hand toen hij het steile pad naar de grot opging. Toen hij bij de ingang kwam, zag hij dat Ayla met tranen in haar ogen naar binnen stond te kijken. Hij legde het pyriet in een zakje bij zijn reistas en ging bij haar staan.
'Dit was mijn thuis,' zei ze en ze werd overweldigd door dit verlies nu ze voelde dat het vertrek definitief was. 'Dit was mijn eigen plekje. Mijn totem heeft me hier gebracht. Hij gaf me een teken.' Ze pakte het leren zakje dat ze om haar hals droeg, ik was eenzaam, maar ik kon hier doen wat ik wou en wat ik moest doen. Nu wil de Geest van de Holeleeuw dat ik wegga.' Ze keek naar de grote man die naast haar stond. 'Denk je dat we hier ooit terugkomen?'
'Nee,' zei hij. Zijn stem klonk hol. Hij keek de kleine grot in, maar het was voor hem dezelfde niet meer. 'Zelfs al ga je naar dezelfde plaats terug dan is het toch anders.'
'Waarom wil jij dan terug, Jondalar? Waarom blijf je niet en wordt Mamutiër?' vroeg ze.
ik kan niet blijven. Het is moeilijk uit te leggen. Ik weet dat het niet hetzelfde zal zijn, maar de Zelandoniërs zijn mijn mensen. Ik wil hen de stenen laten zien om vuur te maken. Ik wil hen laten zien hoe je met de speerwerper kunt jagen en wat je met vuursteen kunt doen als het verhit wordt. Al die dingen zijn belangrijk en de moeite waard. Daar wil ik mijn volk van laten profiteren.' Hij keek naar de grond en zei zachtjes: ik wil dat ze me zien en me niet meer minderwaardig vinden.'
Ze keek hem in de ogen die bezorgdheid uitstraalden en ze wou dat ze het verdriet kon wegnemen dat ze erin zag. is het zo belangrijk wat zij vinden. Is het niet belangrijker wat je zelf vindt?' zei ze.
Toen herinnerde ze zich dat de Holeleeuw ook zijn totem was, omdat hij net als zij was uitgekozen door de Geest van het machtige dier. Ze wist dat het niet gemakkelijk was om met een krachtige totem te leven, de beproevingen waren zwaar, maar de gaven en de kennis die je ermee verwierf waren de moeite waard. Creb had haar verteld dat de Grote Holeleeuw nooit iemand uitkoos die het niet waard was.
Zij gebruikten liever de zware rugzakken dan de schoudertassen van de Mamutiërs. Jondalar had ze ook gebruikt, met riemen over de schouders. Ze keken of de capuchons gemakkelijk konden worden opgedaan. Ayla had nog extra koordjes gemaakt die over het voorhoofd konden worden getrokken, maar zij gaf er de voorkeur aan om de slinger om het hoofd te dragen. Hun voedsel, het materiaal om vuur te maken, de tent en de slaap- vachten waren ingepakt.
Jondalar droeg ook nog twee goede vuursteenknollen die hij met zorg had gekozen uit een aantal die hij op het strand had gevonden en een zak vol stenen om vuur te maken. In een aparte houder aan hun zij droegen ze allebei speren en een speerwerper. Ayla droeg een aantal goede werpstenen en onder haar anorak had ze aan een riem om haar tuniek de medicijntas van otterhuid.
De merrie droeg het hooi dat Ayla tot een baal had gebonden. Ze bekeek de paarden nog eens goed, controleerde de stand van hun benen en overtuigde zich ervan dat ze niet te zwaar beladen waren. Met een laatste blik naar het steile pad gingen ze de lange vallei in. Whinney volgde Ayla en Jondalar leidde Renner aan een touw. Ze staken het riviertje over bij de stapstenen. Ayla dacht er even aan om wat van Whinney's vracht weg te nemen opdat ze gemakkelijker de grinthelling kon nemen, maar het lukte de merrie zonder veel moeite.
Toen ze eenmaal op de steppen in het westen waren, week Ayla af van de weg die ze op de heenreis hadden genomen. Ze sloeg te vroeg af, ging weer terug en vond de goede weg. Eindelijk kwamen ze bij een doodlopend ravijn, bezaaid met enorme, puntige rotsblokken die van de granieten wanden waren losgeraakt door de vorst, de hitte en de tijd. Ze hielden Whinney in de gaten om te zien of ze onrustig werd—er waren vroeger holeleeuwen in het ravijn—en gingen erin, naar de helling van los grint aan het andere eind.
Toen Ayla hen vond was Thonolan al dood en Jondalar was zwaar gewond. Ze had geen tijd gehad voor een begrafenisritueel, behalve dan dat ze een verzoek aan de Geest van haar Holeleeuw had gericht om de man naar de volgende wereld te leiden. Maar ze kon het lichaam niet aan de roofdieren overlaten. Ze had hem naar het eind van het ravijn gesleept en met haar zware speer, zoals die door de mannen van de Stam werden gebruikt, had ze een kei losgewrikt waar een hoop losse stenen achter lagen. Het had haar verdriet gedaan toen het levenloze, bebloede lichaam door de stenen werd bedolven. Ze had hem nooit gekend en ze zou hem nooit kennen, maar het was een man als zij, een man van de Anderen.
Jondalar stond aan de voet van de helling en hij wou dat hij een teken van herkenning aan het graf van zijn broer kon geven. Misschien had Doni hem al gevonden omdat Ze hem zo gauw had teruggeroepen, maar hij wist dat Zelandoni zou proberen de rustplaats van Thonolans geest te vinden en hem zou leiden als Ze kon. Maar hoe kon hij haar vertellen waar deze plaats was? Hij had hem zelf ook niet kunnen vinden.
'Jondalar?' zei Ayla. Hij keek en zag dat ze een leren zakje in de hand had. 'Je hebt me verteld dat zijn geest naar Doni terug moet. Ik weet niet hoe de Grote Aardmoeder dat doet, ik ken alleen de geestenwereld van de Stamtotems. Ik heb mijn Holeleeuw gevraagd hem daarheen te leiden. Misschien is het dezelfde plaats of misschien kent jullie Grote Moeder die plaats, maar de Holeleeuw is een machtig totem en je broer is niet zonder bescherming.'
'Dank je, Ayla. Ik weet dat je hebt gedaan wat je kon.'
'Misschien begrijp je het niet, zoals ik Doni niet begrijp, maar de Holeleeuw is nu ook jouw totem. Hij heeft je gekozen, zoals hij mij heeft gekozen en hij gaf je een litteken, zoals hij mij een litteken gaf.'
'Dat heb je me eerder verteld, maar ik weet niet wat het betekent.'
'Hij moest jou kiezen toen hij je voor mij uitzocht. Alleen een man met de totem van de Holeleeuw is sterk genoeg voor een vrouw met de Holeleeuwtotem, maar er is nog iets wat je moet weten. Creb heeft altijd tegen me gezegd dat het niet gemakkelijk is om met een krachtige totem te leven. Zijn Geest zal je op de proef stellen, om te weten of je Hem waardig bent. Het zal heel moeilijk zijn, maar je zult meer krijgen dan je denkt.' Ze hield het zakje omhoog, ik heb een amulet voor je gemaakt. Je hoeft haar niet om je hals te dragen, zoals ik, maar je moet haar wel bij je houden. Ik heb er een stukje rode oker ingedaan zodat er een stukje van jouw geest en van je totem in zit, maar ik vind dat er nog iets in je amulet moet zitten.'
Jondalar fronste het voorhoofd. Hij wou haar niet beledigen, maar hij wist niet of hij deze totemamulet van de Stam wel wilde hebben.
ik geloof dat je een stukje steen van het graf van je broer moet nemen. Er zal een stukje van zijn geest in blijven en je kunt het meenemen naar je volk.'
De diepe rimpels in zijn voorhoofd trokken opeens weg. Natuurlijk! Dat zou Zelandoni kunnen helpen om deze plaats in een droomtoestand te vinden. Misschien hadden de Stamtotems wel meer dan hij besefte. Per slot van rekening had Doni ook al de geesten van de dieren geschapen.
'Ayla, hoe weet je zo precies wat je moet doen? Hoe heb je zoveel kunnen leren waar je bent opgegroeid? Ja, ik zal het zakje bewaren en er een steen indoen van Thonolans graf,' zei hij.
Hij keek naar het losse steengruis, met de scherpe randen, dat door dezelfde krachten was ontstaan als de zware brokken die in zo'n wankel evenwicht op de helling naar de wanden van het ravijn lagen. Opeens gaf een steen zich gewonnen aan de zwaartekracht en rolde naar beneden tussen de andere keien. Hij bleef voor Jondalars voeten liggen en hij raapte hem op. Op het eerste gezicht leek hij gelijk aan de andere, onbetekenende brokjes graniet. Maar toen hij hem omdraaide, was hij verbaasd een kleurenschittering op het breukvlak te zien als van een opaal. In het hart van de melkwitte steen schitterden felle rode puntjes en als hij hem in het zonlicht draaide zag hij blauwe en groene streepjes dansen.
'Ayla, kijk eens,' zei hij, en hij liet haar het stukje steen zien. 'Je zou nooit verwachten dat de achterkant er zo uitziet. Het lijkt een heel gewone steen, maar kijk eens op het breukvlak. Het lijkt wel of de kleuren van binnenuit komen en ze zijn zo helder. Het lijkt wel of er leven in zit.'