Hoofdstuk 10


‘Doe wat ze zegt, Althalus,’ sneed Smaragds gedachte door zijn geschrokken ontsteltenis heen.

‘Dat doe ik zeker niet!’ verweerde hij.

‘Je dacht toch niet echt dat ze me hier kan houden, wel? Maar zorg ervoor dat ze het Mes erbij doet.’

‘Hoe lukt me dat?’

‘Kan me niet schelen. Bedenk maar wat. Daar betaal ik je voor, weet je nog? O, en nog iets, als je het Mes van haar krijgt, steek het gewoon in je riem en kijk er niet naar.’

‘Waarom niet?’

‘Kun je nu nooit iets doen wat je gevraagd wordt zonder al die vragen te stellen? Ik wil niet dat je naar het Mes kijkt, totdat we hier weg zijn. Doe het gewoon en zit er niet over te bekvechten.’

Hij gaf het op. ‘Goed, lieve,’ zei hij geluidloos.

‘Wat is de moeilijkheid, meester Althalus?’ vroeg Andine, terwijl ze de spinnende kat op haar schoot zacht aaide.

‘U verraste me, hoogheid,’ zei hij. ‘Ik ben werkelijk erg dol op mijn kat.’ Hij krabde aan zijn kin. ‘Dit zet de hele overeenkomst in een ander licht. De slaven zijn gewoon koopwaar. Smaragd erbij verandert de zaken. Ik geloof dat ik iets extra’s naast de slaven wil hebben, voordat ik bereid ben om afstand van haar te doen.’

‘Zoals?’

‘O, ik weet het niet.’ Hij deed alsof hij erover nadacht. ‘Het moet echt iets persoonlijks van u zijn. Ik ben mijn kat teveel toegenegen om haar toe te voegen aan een of andere botte zakelijke overeenkomst. Ik zou wat moeite hebben om met mezelf te leven als ik haar zonder meer verkocht.’

‘U bent een vreemd man, meester Althalus.’ Arya Andine keek hem met haar glanzende ogen aan. ‘Wat voor soort bezitting van mij zou uw tere gevoelens bevredigen?’

‘Het hoeft niet iets van grote waarde te zijn, hoogheid. Ik heb niets betaald voor Smaragd. Ik heb haar gewoon een paar jaar terug van de weg geplukt. Ze is er erg goed in om iemands genegenheid voor haar te winnen.’

‘Dat heb ik gemerkt.’ Andine tilde Smaragd spontaan op om haar tegen haar eigen gezicht te houden. ‘Ik ben gewoon gek op deze kat,’ zei ze met die sensuele stem van haar. ‘Kies, meester Althalus. Noem uw prijs.’

Althalus lachte. ‘U zou dat soort dingen niet moeten zeggen, hoogheid,’ zei hij. ‘Als ik geen eerlijk zakenman was, zou ik mijn voordeel kunnen doen met uw plotselinge gehechtheid aan mijn kat.’

‘Noem uw prijs. Ik moet haar hebben.’

‘O, ik weet het niet… alles is goed, denk ik. Dat mes bijvoorbeeld, waarmee u zit te spelen? U schijnt er enigszins aan gehecht te zijn. Dat is alles waar het me om gaat, heus.’

‘Kies iets anders.’ Andines ogen gingen bezorgd staan.

‘Ach… nee, hoogheid. Dat denk ik niet. Mijn kat voor uw mes. U hecht geen waarde aan haar als u voor haar niet iets heeft opgegeven wat u zelf koestert.’

‘U onderhandelt heel hard, meester Althalus,’ zei ze beschuldigend.

Smaragd reikte met een zachte poezenpoot en streelde de albasten wang van de Arya.

‘Och hemel,’ zei Andine en drukte Smaragd tegen haar gezicht. ‘Neem het mes, meester Althalus. Neem het. Ik geef er niets om. Neem wat u wilt. Ik moet haar hebben.’ Ze greep de dolk in de vorm van een laurierblad en gooide hem op de marmeren vloer voor de verhoging.

‘Als het uwe hoogheid behaagt, zal ik voor de bijzonderheden zorg dragen,’ zei de zilverharige Dhakan gladjes. Het was duidelijk dat Dhakan degene was die de zaken hier in Osthos werkelijk bestuurde.

‘Dank u, heer Dhakan,’ zei Andine, terwijl ze overeind kwam en Smaragd heel hebbelijk in haar armen gedrukt hield.

‘Wees een brave kat, Smaartje.’ zei Althalus, die bukte om het mes op te rapen. ‘Denk eraan… niet bijten.’

‘Bijt ze?’ vroeg Andine.

‘Soms,’ zei Althalus en stak het mes in zijn riem. ‘Maar niet erg. Ze doet het gewoonlijk als ze meegesleept wordt als we spelen. Geef een tikje op haar neus met uw vingernagel en ze houdt ermee op. O, ik zou u eigenlijk moeten waarschuwen, hoogheid. Wees niet te verrast als ze besluit om uw gezicht een likbeurt te geven. Haar tong is nogal ruw, maar na een tijdje raakt u eraan gewend.’

‘Wat eet ze het liefst?’

‘Vis, natuurlijk.’ Althalus boog. ‘Het was me een plezier om zaken met uwe hoogheid te doen,’ zei hij.

Voor Althalus en de tien jonge Arumers de hoofdpoort van Osthos zelfs maar bereikt hadden, begon het gerammel van de lange kettingen hem al tegen te staan. Het bleef hem er voortdurend aan herinneren dat hij niet meer alleen was, en dat vond hij niet echt prettig.

Toen ze eenmaal buiten de stad waren, stuurde Althalus een zoekende gedachte naar het paleis terug. Dit was de verste afstand tussen hem en Smaragd in de laatste vijfentwintig eeuwen, en dat vond hij helemaal niet prettig.

‘Ik ben nu bezig, Althalus,’ kwam haar gedachte naar hem terug. ‘Val me niet lastig. Ga naar de plek waar we de gouden munten gemaakt hebben en wacht daar op me.’

‘Heb je enig idee wanneer je daar zult zijn?’

‘Ergens vannacht. Houd Eliar en laat de anderen gaan.’

‘Ik heb daarnet een hoop geld voor ze betaald, Smaartje.’

‘Je hebt er echt niet al te hard voor gewerkt. Wijs ze waar Arum ligt. Zeg hun dat ze naar huis moeten gaan. Zorg dat ze niet in de weg lopen.’

De muren van Osthos waren nog steeds te zien toen Althalus zijn paard van de weg keerde en over een open veld naar het kleine eikenbosje reed waar hij en Smaragd de vijf baren goud hadden omgevormd. Terwijl zijn paard over het veld ploeterde, spitste Althalus zijn oren en richtte ze op zijn slaven om te luisteren naar wat ze van plan waren.

‘…slechts één man,’ hoorde hij Eliar fluisteren. ‘Zodra we wat verder van de stad zijn, bespringen we hem met z’n allen en doden hem. Geef het door aan de anderen. Zeg hun dat ze moeten wachten op mijn teken. Tot die tijd kunnen we ons beter zachtmoedig voordoen. Als we hem eenmaal alleen hebben, worden we hardmoedig.’

Althalus glimlachte verstolen. ‘Ik vraag me af waarom hij er zo lang over deed,’ mompelde hij binnensmonds. ‘Die gedachte had al uren geleden bij hem op moeten komen.’ Hij moest kennelijk een paar maatregelen nemen om bepaalde drieste plannen te ontmoedigen.

Ze bereikten het eikenbosje en Althalus steeg af. ‘Goed, heren,’ zei hij tot zijn gevangenen, ‘ik wil dat jullie gaan zitten en luisteren. Jullie staan op het punt om een paar haastige beslissingen te nemen, en ik geloof dat jullie eerst iets moeten weten.’ Hij nam de sleutel van hun kettingen en bevrijdde de jongeman aan het eind van de rij. ‘Kom hier, voor de anderen,’ zei hij tegen hem. ‘Jij en ik zullen iets aan jullie vrienden laten zien.’

‘U gaat me doden, niet?’ vroeg de jongen met trillende stem.

‘Met wat ik daarnet voor je betaald heb? Doe niet zo gek.’ Althalus bracht de jongen naar het midden van de open plek. ‘Kijk heel goed,’ instrueerde hij de anderen. Toen stak hij zijn hand uit, met de palm naar boven naar de bevende jongen gekeerd. ‘Dheu,’ zei hij en hief zijn hand langzaam op.

De slaaf gaf een geschrokken kreet toen hij van de grond omhoog rees. Hij bleef rijzen, hoger en hoger, terwijl Althalus nogal overdreven indrukwekkend zijn hand omhoog bleef tillen. Na een paar tellen was de jongen slechts een heel klein vlekje boven hen.

‘En,’ zei Althalus tot zijn slaven met opengevallen monden, ‘welke les hebben wij zojuist geleerd? Wat denk je dat er met onze vriend zou gebeuren als ik hem zou laten gaan?’

‘Hij zou vallen?’ zei Eliar met verstikte stem.

‘Heel goed, Eliar. Jij bent snel van begrip. En wat zou er gebeuren als hij op de grond neer zou komen?’

‘Dat zou hem waarschijnlijk het leven kosten, niet?’

‘Het gaat heel wat verder dan “waarschijnlijk”, Eliar. Hij zou uiteenspatten als een meloen die je laat vallen. Dat is onze les voor vandaag. Jullie willen me niet dwarszitten. Jullie zullen alles doen om te vermijden mij dwars te zitten. Heeft iemand nog meer uitleg nodig?’

Ze schudden allemaal heftig met hun hoofd.

‘Goed. Aangezien jullie nu precies weten hoe de zaken ervoor staan, denk ik dat we onze vriend wel weer naar beneden kunnen halen.’ Althalus zei: ‘Dhreu,’ zoals hij dat tegen zijn schoen in het Huis aan de Rand van de Wereld had gezegd en liet zijn hand onder het spreken zakken. De jongen kwam neer en zakte al brabbelend in elkaar.

‘O, hou daarmee op,’ zei Althalus. ‘Ik heb je geen pijn gedaan.’ Toen ging hij de ketting langs en opende de halsband van elke slaaf. Hij liet alleen Eliar geketend. Toen wees hij naar het noorden. ‘Arum ligt die kant op, heren. Hijs jullie ietwat afgeleide vriend omhoog en ga naar huis. O, en als jullie terug zijn, zeg stamhoofd Albron dan dat ik het mes gevonden heb waar ik naar op zoek was, en dat Eliar met me meegaat. Albron en ik kunnen het te zijner tijd wel eens worden over de kosten.’

‘Waar gaat het allemaal over?’ wilde Eliar weten.

‘Jouw stamhoofd en ik hebben een soort van overeenkomst. Jij gaat een tijdje voor mij werken.’ Althalus keek de anderen aan. ‘Ik zei dat jullie naar huis moesten gaan,’ zei hij. ‘Waarom zijn jullie nog niet weg?’

De eerstvolgende keer dat hij naar ze keek, waren ze nog steeds aan het rennen.

‘Doe je mijn ketting niet af?’ vroeg Eliar.

‘Laten we het daar nog even niet over hebben.’

‘Als je een overeenkomst met mijn stamhoofd hebt, dan hoef je me niet zo geketend te houden. Ik doe zijn woord gestand.’

‘De ketting maakt het makkelijker voor je, Eliar. Zolang je geketend bent, hoef je niet te worstelen met een of andere morele beslissing. Wil je iets eten?’

‘Nee,’ zei de jongen gemelijk. Daar scheen Eliar erg goed in te zijn. Afgezien van zijn pruilerige uitdrukking was hij een redelijk knappe jongeman, lang en met blond haar. Ondanks zijn jeugd had hij behoorlijk brede schouders en zijn kilt onthulde krachtige benen. Het was makkelijk te begrijpen waarom de andere jonge Arumers in sergeant Khalors groep deze jonge kerel als hun leider hadden aanvaard.

Althalus wond de ketting van de jongen om een eikenboom heen, sloot hem goed en strekte zich toen uit op de met bladeren bezaaide grond. ‘Je kunt net zo goed een uiltje knappen,’ zei hij. ‘Ik verwacht dat we nog een lange weg af moeten leggen, terwijl we niet veel tijd hebben, dus in de nabije toekomst zouden we wel eens wat slaap te kort kunnen komen.’

‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Eliar. Kennelijk had zijn nieuwsgierigheid het gewonnen van zijn pruilen.

‘Ik heb niet het flauwste idee,’ gaf Althalus toe. ‘Maar ik weet zeker dat Smaartje het ons zal zeggen als ze hierheen komt.’

‘Je kat?’

‘De dingen zijn niet altijd wat ze schijnen, Eliar. Ga slapen.’

‘Kan ik wat brood of iets anders krijgen?’

‘Ik dacht dat je geen honger had?’

‘Ik ben van gedachten veranderd. Ik kan echt wel wat eten gebruiken.’

Althalus riep een brood op en wierp dat zijn gevangene toe.

‘Hoe heb je dat gedaan?’ riep Eliar uit.

‘Het is gewoon een handigheidje dat ik een paar jaar geleden heb opgepikt. Niets om opgewonden van te raken.’

‘Dat is de eerste keer dat ik dat iemand ooit heb zien doen. Je bent niet bepaald zoals andere mensen, hè?’

‘Nee, niet bepaald. Eet en ga slapen, Eliar. ‘Toen strekte Althalus zich uit en verzonk in slaap.

Niet lang na middernacht gleed Smaragd als een spook het eikenbosje binnen en vond Althalus die juist wakker werd. ‘Zijn we niet wat onverantwoordelijk, lieve?’ berispte ze hem.

‘Hoezo?’

‘Ik dacht dat je een oogje op Eliar zou houden?’

‘Hij gaat nergens naartoe, Smaartje… tenzij hij van plan is om die boom met hem mee te nemen.’

‘Had je veel moeite om zijn vrienden te overreden te vertrekken?’

‘Nee, niet echt. Ze waren onderweg naar hier plannetjes aan het smeden, maar ik liet hun zien dat dat geen goed idee was.’

‘O? Hoe dan?’

‘Ik pikte er eentje uit en deed met hem hetzelfde wat we Pekhal een paar weken terug aandeden. Ze begrepen het bijna onmiddellijk. Toen heb ik ze van hun boeien bevrijd en gezegd dat ze naar huis moesten gaan. Ze gingen er behoorlijk snel vandoor.’

‘Opschepper.’

‘Ik weet hoe Arumers denken, Smaartje. Ze zijn ontzettend trouw, dus ik moest iets verzinnen wat spectaculair genoeg was om die trouw uit de wereld te helpen. Ik dacht niet dat we wilden dat ze zich in de bosjes gingen verbergen om te wachten op een gelegenheid om ons in een hinderlaag te lokken. Ik slaagde erin om hun dat duidelijk te maken.’

‘Heb je het Mes?’

Hij klopte op het heft dat uit zijn riem stak. ‘Hier,’ zei hij.

‘Kom in het maanlicht,’ zei ze en ging hem voor uit het bosje.

‘Wat gaan we doen?’

‘Jij gaat het Mes lezen.’

‘Ik neem mijn bevelen van jou aan, Smaartje, niet van dit stuk antiek.’

‘Gewoon een voorzorgsmaatregel, Althalus. Het Mes zal ervoor zorgen dat je onderwegje belangstelling niet verliest.’

‘Wat is er aan de hand. Vertrouw je me niet?’

Jou vertrouwen?’ Haar lach was sardonisch.

‘Dat was niet erg aardig, Smaartje.’

‘Pak het Mes nou maar en lees het, Althalus. Vooruit met de geit.’

Hij trok het Mes uit zijn riem en hield het in het maanlicht. De op het blad gegrifte inscriptie was ingewikkeld en heel vormelijk, met lijnen die elkaar sneden en om elkaar heen kronkelden. Het waren niet zulke duidelijk gescheiden tekens als Althalus in het Boek had gezien, maar ze schenen op een of andere manier samen te vloeien. Toch had hij geen moeite om er één enkel woord uit te pikken, aangezien dit met een bleek licht gloeide.

‘Wat staat er?’ vroeg Smaragd gespannen.

‘Zoek,’ zei hij prompt.

Er klonk een zacht, muzikaal geluid, dat hoger en hoger leek te stijgen, tot het hem omsloot, bijna aanraakte. Het was zo mooi dat hij plotseling tranen in zijn ogen kreeg.

‘En nu ben je de mijne,’ zei Smaragd triomfantelijk.

‘Dat was ik al, Smaartje. Zingt het Mes werkelijk?’

‘O zeker.’

‘Waarom?’

‘Om mij te laten weten dat jij gekozen bent — en natuurlijk precies zult doen wat ik zeg.’ Ze keek hem snaaks aan. ‘Zit, Althalus,’ zei ze.

Hij ging onmiddellijk zitten.

‘Sta op.’

Hij krabbelde overeind. ‘Hou daar mee op, Smaragd!’ zei hij scherp.

‘Dans.’

Hij begon rond te huppelen. ‘Dit zal ik je betaald zetten, Smaartje!’ zei hij dreigend.

‘Nee, dat zul je niet. Je kan nu ophouden met dansen. Ik wilde je alleen maar laten zien wat het Mes kan doen. Jij kunt er hetzelfde mee doen — voor het geval Eliar, of een van de anderen die we later zullen oppikken, niet meer in de hand te houden zijn.’

‘Dat heb ik min of meer gemerkt.’ Hij keek nog nauwkeuriger naar het lemmet van het Mes. ‘Ik kan er alleen dat ene woord uit opmaken. Het springt er tussen al die andere krullen gewoon uit.’

‘Die andere “krullen” zijn voor anderen bestemd.’

‘Waarom kan ik ze niet lezen?’

‘Niemand kan het allemaal lezen, Althalus. Sommige van die woorden waren bestemd voor mensen die duizenden jaren geleden leefden, en andere zijn er om gelezen te worden door mensen die pas over duizenden jaren geboren zullen worden. Onze huidige crisis is niet de enige in de geschiedenis van de wereld, weet je.’

‘Het is genoeg om mijn aandacht te trekken. Heeft het je gezegd waar we vervolgens naartoe gaan?’

‘Dat komt nadat Eliar zijn aanwijzingen heeft gelezen. Alles ter gelegener tijd en plaats.’

‘Wat je maar zegt, lieve.’ Hij keek nadenkend.’Laat eens zien of ik het bij het juiste eind heb. Niemand kan het Mes lezen, behalve bepaalde woorden, klopt?’

‘Juist.’

‘Ieder ander kan alleen maar die krabbels zien, die eruitzien als wat betekenisloze versieringen?’

‘Dat had ik toch al gezegd?’

‘Wat zou er gebeuren als ik het Ghend zou laten zien… of Pekhal of Khnom?’

‘Het gekrijs zou waarschijnlijk behoorlijk luid zijn. Alleen het zien van het Mes veroorzaakt al ondraaglijke pijnen bij de dienaren van Daeva.’

‘Goed,’ zei hij grinnikend. ‘Misschien kan ik het Mes dan beter niet gebruiken om er spek mee te snijden.’

‘Dat zou je niet durven!’

‘Ik plaag je maar wat, Smaartje. Dat Mes zal heel goed bruikbaar zijn, geloof ik. Ik denk dat ik het goed bij me zal houden.’

‘Het spijt me, lieve. Jij bent niet degene die geacht wordt het te dragen.’

‘Wie dan?’

‘Eliar waarschijnlijk.’

‘Weet je heel zeker dat ik hem in toom kan houden? Hij is een beroepsdoder, Smaartje, dus het eerste wat hij waarschijnlijk zal doen als ik hem het Mes overhandig, is mij ermee in mijn buik steken.’

‘Er zijn geen volstrekte zekerheden in het leven, Althalus.’

‘O, dank je wel, Smaartje,’ zei hij sarcastisch.

‘Maar je loopt weinig gevaar. De kans dat hij je ombrengt is kleiner dan dat de zon vanochtend in het westen op zal komen.’ ‘Nou, dan kan ik het er wel op wagen. Waarom maken we hem niet wakker om hem het woord te laten lezen?’

‘Laat hem maar slapen. Als hij het Mes gelezen heeft, weten we waar we vervolgens naartoe moeten en dan moeten we ook onmiddellijk vertrekken. Laten we niet beginnen met in het duister rond te dolen.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Jij bent de baas, Smaartje.’ Toen keek hij haar nieuwsgierig aan. ‘Hoe ben je erin geslaagd om Andine om te krijgen? Ze wilde Eliar niet echt aan mij verkopen.’

‘Ik overreedde haar om meer van mij te houden dan hem te haten.’

‘Ik dacht dat je zoiets hier niet kon.’

‘Ik maakte niet dat ze van mij zou houden, lieve. Alles wat ik deed was het aanmoedigen. Andine is erg jong en erg hartstochtelijk. Ze heeft lief — en haat — tot in het merg van haar botten en ze heeft zelfs nog heftiger lief dan dat ze haat. Alles wat ik te doen had om haar liefde te ontketenen was onweerstaanbaar te zijn. Daar ben ik heel goed is, weet je nog wel?’

‘Ik geloof nog steeds dat je de zaak bedriegt, Smaartje.’

‘Nee, niet echt. Andine is heel erg aardig en ze ruikt lekker. Ze is zacht en warm en die stem van haar klinkt als een klok. Het is erg makkelijk om van haar te houden en ze beantwoordt die liefde met de hare. Ik bedroog haar niet, Althalus. Ik hield echt van haar — nog steeds.’

‘Ik dacht dat je alleen mij zou liefhebben.’

‘Wat een belachelijke gedachte. Alleen maar omdat ik van haar houd, betekent het nog niet dat ik minder van jou houd. Mijn liefde is grenzeloos, weet je.’

‘Maar nu ben je erin geslaagd om van haar weg te sluipen, en dat betekent dat ik zowel Eliar, het Mes als jou van haar ontvreemd heb — en allemaal op één en dezelfde dag. Ik denk echt dat we moeten maken dat we hier wegkomen, Smaartje, zo snel mogelijk.’

‘Ze zal niet wakker worden voor de morgen; daar heb ik voor gezorgd. Als ze wakker wordt zal ze allereerst het hele paleis naar mij afzoeken. De gedachte om soldaten uit te sturen zal pas later bij haar opkomen.’

‘Ben je daar zeker van?’

‘Geloof me maar gerust.’

Eliar werd net voor de dageraad wakker, en hij was kennelijk vergeten dat hij stevig aan de boom vastzat want hij begon met zijn ketting te worstelen voor hij goed en wel wakker was.

‘Hou daar mee op!’ blafte Althalus. ‘Je doet jezelf alleen maar pijn.’

Eliar hield op met worstelen. Hij hield een van zijn polsen omhoog en liet de ketting rinkelen. ‘Je hoeft me niet meer aan de ketting te houden,’ zei hij. ‘Ik heb er gisteravond over nagedacht, en als je werkelijk een overeenkomst met mijn stamhoofd hebt, zal ik doen wat je zegt. Als je erover liegt, zul je je tegenover hem moeten verantwoorden.’

‘Nou begin je verstandig te klinken,’ zei Althalus waarderend. ‘Ik dacht dat ik je tanden wat moest laten rammelen voor je het licht zag.’

‘Ik ben een goed soldaat en ik volg de bevelen van mijn stamhoofd. Ik hoef het licht niet te zien of alles te begrijpen. Ik moet gewoon doen wat mij gezegd wordt.’

‘Ik geloof dat we best goed met elkaar zullen kunnen opschieten,’ zei Althalus. ‘Steek je handen uit. Laten we die stomme kettingen losmaken.’

Eliar stak zijn polsen uit en Althalus bevrijdde hem. Eliar stond op, rekte zich uit en gaapte. ‘Ik heb niet al te best geslapen,’ zei hij. ‘Die stomme kettingen rinkelden en ratelden elke keer als ik bewoog. Hoe moet ik je aanspreken? Met sergeant misschien? Ik zal je geen meester noemen, wat je me ook aandoet.’

‘Als je me ooit “meester” noemt, zal ik al je vingers en tenen aan elkaar vlechten. Mijn naam is Althalus. Waarom noem je me niet zo?’

‘Is dat echt je naam? In onze stam doet een oud verhaal de ronde over een man die Althalus heette.’

‘Dat weet ik. Stamhoofd Albron dacht dat het niet meer dan toeval was, maar hij had ongelijk.’ Althalus vertrok zijn gezicht. ‘Mijn naam is zo’n beetje het enige wat er in dit hele verhaal klopt. De rest ervan is de grootste leugen die ik in heel mijn leven gehoord heb — en ik heb er wat gehoord in mijn tijd. Laten we meteen maar open kaart spelen, Eliar. Ik ben inderdaad degene die Gosti Dikbuik heeft beroofd, zo’n vijfentwintighonderd jaar geleden. Maar Gosti had geen goud in zijn schatkamer, alleen maar wat rood- en geelkoperen munten. Hij wilde mensen laten geloven dat hij de rijkste man ter wereld was, dus verspreidde hij een paar wilde geruchten over de hoeveelheid goud die ik van hem gestolen had. Je zou mij niet geloven als ik je vertelde hoeveel moeilijkheden me dat berokkend heeft.’

‘Niemand blijft zo lang leven,’ hoonde de jongen.

‘Dat dacht ik zelf ook niet, maar Smaartje heeft me daarvan genezen. Laten we bij de les blijven. Kun je lezen?’

‘Krijgslieden verspillen geen tijd aan dat soort onzin.’

‘Er is iets wat je zult moeten lezen.’

‘Ik heb je net gezegd dat ik niet weet hoe, Althalus. Je zult het aan mij moeten voorlezen.’

‘Als we het op die manier doen, zal het niet werken.’ Althalus trok het Mes uit zijn riem en stak het uit naar Eliar. Hij wees op de ingewikkelde gravering op het blad. ‘Wat zegt het?’ vroeg hij.

‘Ik kan niet lezen. Dat heb ik je al gezegd.’

‘Kijk ernaar, Eliar. Je kunt het niet lezen als je niet kijkt.’

Eliar keek naar het bladvormige lemmet en trok met een ruk zijn hoofd terug. ‘Er staat “Leidt!” op,’ riep hij. ‘Ik kan het echt lezen! Vervolgens zonk hij ineen toen het lied van het Mes hem beroerde.

‘Mooi, hè?’ zei Althalus.

Smaragd had iets verderop zitten toekijken. Ze kwam overeind en liep naar de plek waar ze gezeten waren. Ze keek aandachtig naar Eliar, die nog steeds met een verwarde uitdrukking naar het Mes staarde. ‘Zeg hem dat hij iets moet doen, Althalus,’ stelde ze voor. ‘Laten we er zeker van zijn dat je hem kunt beheersen voor je hem het Mes geeft.’

Althalus knikte. ‘Sta op, Eliar,’ zei hij.

De jongen krabbelde onmiddellijk overeind. Hij zwaaide een beetje en hield zijn hand tegen de zijkant van zijn hoofd. ‘Ik werd er wat duizelig van,’ bekende hij.

‘Dans,’ zei Althalus tegen hem.

Eliar begon te huppelen en zijn voeten dansten op de grond.

‘Stop.’

Eliar hield op met dansen.

‘Doe allebei je handen omhoog.’

‘Waarom doen we dit?’ vroeg de jongen, terwijl hij zijn handen ophief.

‘Ik wil er gewoon zeker van zijn dat het werkt. Je kan je handen omlaag doen. Heb je daarnet iets vreemds ontdekt?’

‘Je bleef me maar zeggen om dingen te doen die wat raar waren,’ zei Eliar.

‘Als ze zo raar leken, waarom deed je ze dan?’

‘Ik ben een soldaat, Althalus. Ik doe altijd wat de man die het bevel heeft mij vertelt te doen. Als hij me zegt om dwaze dingen te doen, is hij de dwaas, ik niet.’

‘Daarmee is de lol er wel zo’n beetje vanaf, niet Smaartje?’ zei Althalus hardop. ‘Dwong het Mes Eliar om rond te springen of was het gewoon zijn opleiding?’

Eliar keek Smaragd verrast aan. ‘Hoe is je kat van Andine weggekomen?’ vroeg hij nieuwsgierig.

‘Ze is ietwat achterbaks.’

‘Daar zal Andine heel kwaad om worden. Misschien moeten we er maar haastig vandoor… meteen na het ochtendmaal.’

‘Heb je honger?’

‘Ik heb altijd honger, Althalus.’

‘Waarom eten we dan niet?’ Althalus hield de jongen het Mes voor. ‘Hier. Jij wordt geacht om dit te dragen. Stop het in je riem en verlies het niet.’

Eliar deed zijn handen achter zijn rug. ‘Je moet eigenlijk weten dat ik gisteravond van plan was om je te doden, voordat we elkaar leerden kennen. Misschien wil je het nog eens overwegen voor je me zomaar mijn mes teruggeeft.’

‘Maar je gaat me nu toch niet proberen te doden, nietwaar?’

‘Nee. Nu niet.’

‘Waarom niet?’

‘Jij bent de verantwoordelijke man, Althalus. Jouw overeenkomst met stamhoofd Albron maakt jou tot een soortement van sergeant voor mij. Een goed soldaat probeert zijn sergeant nimmer te doden.’

‘Dan hoef ik me nergens zorgen over te maken. Neem het mes, Eliar, en laten we gaan eten.’

‘Wat een goed idee,’ zei Eliar geestdriftig en stak het Mes in zijn riem.

‘Spek? Of misschien ham?’

‘Welke van de twee je maar het snelst kan maken.’

Althalus maakte wat ham en een stuk zwart brood. Toen maakte hij een hele grote beker melk. Eliar begon te eten alsof hij een week lang niets had gehad.

Althalus maakte nog wat meer. ‘Hoe lang kan hij dat volhouden,’ vroeg hij in stilte aan Smaragd.

‘Ik weet het niet echt zeker,’ kwam haar antwoord. Ze keek met een ietwat verwarde uitdrukking in haar grote groene ogen toe hoe Eliar at. ‘Kijk eens of je hem genoeg kunt afleiden om hem het Mes aan mij te laten zien. Ik moet erachter zien te komen waar we nu naartoe zouden moeten gaan.’

‘Eliar,’ zei Althalus, je kan blijven kauwen, maar Smaartje moet snel even naar jouw Mes kijken.’

Eliar mompelde iets.

‘Praat niet met je mond vol,’ zei Althalus. ‘Pak het Mes gewoon uit je riem en laat het haar zien.’

Eliar nam het stuk ham waaraan hij had zitten eten in zijn linkerhand, veegde het vet van zijn rechterhand aan het gras af en trok zijn Mes. Al kauwend hield hij Smaragd het Mes voor.

Ze keek er even naar. ‘Awes,’ zei ze.

‘Is dat niet tot ruïnes vervallen?’

‘Nou en?’

‘Ik dacht dat ik het maar even moest opmerken, da’s alles. Ik ga het paard zadelen.’

Smaragd begon weer te kijken hoe Eliar zat te eten. ‘We hebben niet zo’n haast, Althalus.’ Haar stille antwoord klonk ietwat geamuseerd. ‘Zoals het ernaar uitziet is onze jongen maar net begonnen.’